ECLI:NL:RBMNE:2017:6957

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 december 2017
Publicatiedatum
28 augustus 2018
Zaaknummer
C/16/444860 / HA ZA 17-671
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid en ontvankelijkheid in civiele procedure tussen Belgische vennootschappen over verborgen gebreken in frietketels

In deze civiele procedure tussen twee Belgische vennootschappen, [partij X] en [partij Y], en de Nederlandse vennootschap QBTEC B.V., staat de bevoegdheid van de Nederlandse rechter centraal. [partij X] en [partij Y] hebben QBTEC in gebreke gesteld wegens lekkages in frietketels die zij verkopen. De rechtbank Midden-Nederland heeft op 27 december 2017 een tussenuitspraak gedaan in een incident waarin de ontvankelijkheid van [partij X] c.s. werd beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat zij bevoegd is om van de vorderingen kennis te nemen, ondanks het beroep van QBTEC op een bindend adviesregeling in de overeenkomst. De rechtbank wijst de incidentele vorderingen van [partij X] c.s. af, met uitzondering van de vordering tot verstrekking van rapporten over de frietketels, die QBTEC binnen twee weken moet verstrekken. De rechtbank heeft een comparitie van partijen bevolen om verdere inlichtingen te verkrijgen en te onderzoeken of partijen tot een minnelijke regeling kunnen komen. De zaak betreft belangrijke vragen over de aansprakelijkheid en de nakoming van contractuele verplichtingen, evenals de rol van deskundigen in het proces.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/444860 / HA ZA 17-671
Vonnis in incident van 27 december 2017
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid naar Belgisch recht
[partij X],
2. de naamloze vennootschap naar Belgisch recht
[partij Y],
beide gevestigd te [vestigingsplaats] , België,
eiseressen in de hoofdzaak,
eiseressen in het incident tot het treffen van voorlopige voorzieningen ex de artikelen 223, 194 en 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.),
verweersters in het incident houdende exceptie van onbevoegdheid,
advocaat mr. R.C.W. van der Zande te Utrecht,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
QBTEC B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Woerden,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident tot het treffen van voorlopige voorzieningen ex de artikelen 223, 194 en 843a Rv.,
eiseres in het incident houdende exceptie van onbevoegdheid,
advocaat mr. R.P. de Bruin te Gouda.
Partijen zullen hierna [partij X] c.s. en QBTEC genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding tevens houdende de incidentele vordering tot het treffen van voorlopige voorzieningen ex de artikelen 223, 194 en 843a Rv., en de bijbehorende producties,
  • de akte tot overlegging productie van [partij X] c.s.,
  • de conclusie van antwoord in het incident, tevens houdende exceptie van onbevoegdheid, en de bijbehorende producties,
  • de akte houdende uitlating producties en uitlating exceptie van onbevoegdheid van QBTEC.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten

2.1.
[bedrijfsnaam] , de rechtsvoorganger van QBTEC, en [partij X] hebben op 30 maart 2006 een overeenkomst gesloten, genaamd: ‘Exclusieve verkoopconcessie’ (hierna: de overeenkomst). [partij X] heeft zich daarbij als concessiehouder verbonden om hoofdzakelijk de friteuses en toebehoren van thans QBTEC als concessiegever te verkopen in België, Frankrijk en Luxemburg. [partij Y] , voor 99% een dochteronderneming van [partij X] , draagt namens [partij X] zorg voor de verkoop van de friteuses van QBTEC.
2.2.
In de overeenkomst is onder meer het volgende bepaald:

Artikel 9WAARBORG
1. De concessiegever waarborgt dat de Producten geschikt zijn voor het gebruik waarvoor ze bestemd zijn (…).
(…)
3. Bij fabricagefouten en regelmatig terugkomende kwaliteitsproblemen worden alle kosten (…) integraal gedragen door de concessiegever, die zich ertoe verbindt deze binnen en een redelijke termijn op te lossen.
(…)
5. Klachten wegens verborgen gebreken dienen schriftelijk naar de concessiegever gestuurd te worden met een duidelijke omschrijving van de gebreken nadat de concessiehouder er kennis van kreeg.
De concessiegever zal in dit geval de concessiehouder schadeloos stellen voor alle rechtstreekse en onrechtstreekse schade (…).
Ingeval er betwisting bestaat over de vraag of het Product al dan niet behept is met verborgen gebreken, zullen de partijen zich verlaten op de uitspraak van een door hen in gemeen overleg aangestelde expert wiens honoraria ten laste zal zijn voor de partij wier bewering onjuist wordt bevonden.
(…)
Artikel 11VERPLICHTINGEN VAN DE CONCESSIEGEVER
1. De concessiegever zal zich in zijn betrekkingen met de concessiehouder loyaal en te goeder trouw gedragen.
2. De concessiegever zal op zijn kosten de concessiehouder alle documentatie ter beschikking stellen die nodig is voor de uitvoering van zijn opdracht, zoals (…) technische informatie omtrent de Producten (…).
De concessiegever zal de concessiehouder op de hoogte houden van alle nuttige informatie met betrekking tot de Producten. Deze informatie zal onder meer betrekking hebben op de technische gegevens van de Producten, nieuwe producten en nieuwe technieken.
(…)”
2.3.
[partij X] c.s. heeft QBTEC bij brief van 14 november 2016 in gebreke gesteld. Zij heeft QBTEC er - kort samengevat - op gewezen dat een groot aantal van haar frietketels lekkages vertoont en heeft QBTEC verzocht om ten aanzien van dit probleem haar verplichtingen uit de overeenkomst na te komen. Dit heeft niet tot een bevredigend resultaat geleid.
2.4.
[partij X] c.s. heeft QBTEC op 20 december 2016 in kort geding gedagvaard voor de rechtbank van koophandel te Gent en heeft de aanstelling van een deskundige materiaalkunde met kennis van lastechnieken gevorderd. De rechtbank van koophandel heeft bij beschikking van 6 maart 2017 vastgesteld dat de internationale rechtsmacht ontbreekt om van deze vordering kennis te nemen.
2.5.
Hierna heeft correspondentie tussen partijen plaatsgevonden. Op 26 juni 2017 heeft [partij X] c.s. aan QBTEC een ingebrekestelling gestuurd waarin QBTEC wordt gesommeerd om binnen 10 dagen een voorschot op schadevergoeding van € 250.000,-- te voldoen, alle rapportages van (de geleverde) ketels (met een gebrek) te verschaffen en een voorstel te doen voor de benoeming van een onafhankelijk expert. QBTEC heeft niet, althans niet volledig, aan deze sommatie voldaan.

3.De beoordeling in het incident

3.1.
[partij X] c.s. vordert in de hoofdzaak bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. QBTEC te veroordelen om aan [partij X] c.s. te betalen de schadevergoeding voor haar voortdurend wanpresteren en onrechtmatig handelen, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met als voorschot een bedrag ad € 250.000,--, dan wel een bedrag door de rechtbank in goede justitie te bepalen;
b. primair prof. dr. ir. [A] , subsidiair een andere expert inzake materiaalkunde, door de rechtbank in goede justitie te bepalen, als expert aan te wijzen, op wiens uitspraak partijen zich conform artikel 9 lid 5 van de overeenkomst zullen verlaten, met de in de dagvaarding beschreven opdracht aan de expert en partijen,
een en ander met bepaling: primair dat de kosten van de deskundige voor rekening zijn van QBTEC, subsidiair door QBTEC worden voorgeschoten, meer subsidiair worden voorgeschoten door QBTEC voor 90% en 10% door [partij X] ;
c. QBTEC te veroordelen om aan [partij X] c.s. en de te benoemen expert binnen twee dagen na dit vonnis (mede ex artikel 843a Rv.) alle rapporten en nuttige informatie te verstrekken met betrekking tot (retour gekomen) (lekke) HR ketels van de vooromschreven types over de laatste vijf kalenderjaren tot en met heden en in de toekomst, alsmede ter zake de ketels zonder pinnen, op straffe van een aan [partij X] c.s. te verbeuren boete van € 1.000,-- voor elke overtreding en eenzelfde bedrag voor elke dag dat QBTEC daarmee in overtreding blijft;
d. QBTEC te veroordelen om bij iedere overtreding van hetgeen bepaald is in de overeenkomst tussen partijen aan [partij X] c.s. te voldoen een boete van € 10.000,-- en eenzelfde bedrag voor elke dag dat QBTEC daarmee in overtreding blijft;
e. QBTEC te veroordelen in de daadwerkelijk gemaakte en te maken kosten van rechtsbijstand (PM) van [partij X] c.s., een en ander nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, dan wel in de geliquideerde kosten, waaronder nasalaris advocaat.
3.2.
[partij X] c.s. vordert in het incident vrijwel hetzelfde als in de hoofdzaak, met dien verstande dat onder a. alleen een voorschot van € 250.000,-- wordt gevorderd, onder b. tussen de woorden
zichen
conformhet woord
bindendis toegevoegd, en onder c. na
in de toekomstis toegevoegd
zodra deze rapporten gereed zijn of de informatie voorhanden is.
3.3.
[partij X] c.s. legt aan haar vorderingen in de hoofdzaak en in de incidenten ten grondslag dat QBTEC tekortschiet in de nakoming van haar verplichtingen uit onder meer artikelen 9 en 11 van de overeenkomst en daarmee ook onrechtmatig jegens [partij X] c.s. handelt. [partij X] c.s. stelt in dit verband dat zij een bijzonder groot aantal meldingen van klanten heeft gehad over lekkages in de frietketels van QBTEC. Zij heeft dit herhaaldelijk bij QBTEC gemeld, maar QBTEC heeft geen stappen ondernomen om de lekkages bij de geplaatste frituurinstallaties te verhelpen en om de kwaliteit van de installaties te verhogen. QBTEC heeft evenmin rapportage aan [partij X] c.s. verstrekt over de lekkages dan wel de verborgen gebreken die de lekkages veroorzaken. [partij X] c.s. heeft daarom in augustus 2016 de heer prof. dr. ir. [A] ingeschakeld, die een rapport heeft uitgebracht. Uit dit rapport blijkt volgens [partij X] c.s. dat de frietketels niet geschikt zijn voor het gebruik waarvoor zij zijn bestemd en dat zij verborgen gebreken hebben. QBTEC dient op grond van de overeenkomst alle hieruit voortvloeiende schade te vergoeden. Bovendien is er volgens [partij X] c.s. sprake van fabricage- (en/of ontwerp) fouten en regelmatig terugkomende kwaliteitsproblemen die QBTEC op grond van de overeenkomst binnen een redelijke termijn dient op te lossen en waarvan zij alle kosten moet dragen. [partij X] c.s. stelt zij een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorzieningen, omdat zij door de problematiek van de lekkende frietketels voortdurend inkomsten derft, veel kosten maakt en zo in liquiditeitsproblemen komt of dreigt te komen.
3.4.
QBTEC voert verweer tegen de incidentele vorderingen van [partij X] c.s. en werpt een bevoegdheidsincident op. QBTEC stelt dat de rechtbank onbevoegd is om van de vorderingen van [partij X] c.s. kennis te nemen, omdat partijen in artikel 9 lid 5 van de overeenkomst een bindend adviesregeling zijn overeengekomen. Zij verzoekt de rechtbank daarom primair om zich onbevoegd te verklaren. QBTEC verzoekt de rechtbank subsidiair om [partij X] c.s. niet-ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen dan wel deze aan haar te ontzeggen, met hoofdelijke veroordeling van [partij X] c.s. in de kosten van de procedure (in het incident).
Bevoegdheid rechtbank
3.5.
Nu [partij X] c.s. in België is gevestigd en de vordering uit dien hoofde een internationaal karakter draagt, dient allereerst de vraag te worden beantwoord of de Nederlandse rechter bevoegd is van de vordering kennis te nemen. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en wel op grond van artikel 4.1 van de in deze zaak toepasselijke Verordening (EG) nr. 1215/2012 (Brussel 1-bis), nu de gedaagde, QBTEC, woonplaats heeft in Nederland.
3.6.
Voor het door QBTEC opgeworpen bevoegdheidsincident geldt dat het gevolg van een geslaagd beroep op een door partijen overeengekomen bindend advies procedure niet onbevoegdheid van de rechter is, maar niet-ontvankelijkheid van de eisende partij. De incidentele vordering tot onbevoegdheid zal daarom worden afgewezen.
Toepasselijk recht
3.7.
De bepaling van het op deze vordering toepasselijke recht dient plaats te vinden aan de hand van het Verdrag van Rome van 19 juni 1980 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (EVO-verdrag). [partij X] c.s. en QBTEC hebben - overeenkomstig het bepaalde in artikel 3 van dit verdrag - in artikel 24 van de overeenkomst een expliciete keuze gedaan voor de toepasselijkheid van het Belgisch recht. Derhalve is op de onderhavige vordering het Belgische materiële recht van toepassing. Op grond artikel 10:3 van het Burgerlijk Wetboek geldt in deze procedure wel - kort gezegd - het Nederlandse procesrecht.
Ontvankelijkheid
3.8.
Vervolgens dient te worden beoordeeld of [partij X] c.s. ontvankelijk is in haar vorderingen, gelet op de stelling van QBTEC dat artikel 9 lid 5 van de overeenkomst een bindend adviesregeling bevat. [partij X] c.s. betwist deze stelling. Zij wijst erop dat nergens in de overeenkomst de term ‘bindend advies’ voorkomt en stelt dat deze rechtsfiguur naar Belgisch recht ook niet bestaat. QBTEC wijst er voorts op dat in artikel 25 van de overeenkomst is bepaald dat voor elk geschil betreffende de geldigheid, de uitlegging of de uitvoering van deze overeenkomst enkel de rechtbank van de aangeklaagde partij bevoegd zal zijn.
3.9.
De rechtbank is van oordeel dat [partij X] c.s. ontvankelijk is in haar vorderingen in de hoofdzaak en in de incidenten, omdat noch in artikel 9 lid 5 van de overeenkomst noch elders de toegang tot de burgerlijke rechter wordt uitgesloten en artikel 25 van de overeenkomst juist zonder voorbehoud de rechtbank van de aangeklaagde partij als bevoegde rechter aanwijst.
Inhoudelijk
3.10.
De incidentele vorderingen van [partij X] c.s. betreffen zogenaamde provisionele vorderingen, waarbij [partij X] c.s. vordert dat de rechtbank voorlopige voorzieningen zal treffen voor de duur van het geding. [partij X] c.s. heeft voldoende processueel belang bij de incidentele vorderingen. De gevraagde voorlopige voorzieningen hangen samen met de hoofdvordering en zijn gericht op voorzieningen die voor de duur van de aanhangige bodemprocedure kunnen worden gegeven. Daarom moet worden beoordeeld of een afweging van de materiële belangen van partijen de gevorderde ordemaatregelen rechtvaardigt.
3.11.
Bij een voorziening in de vorm van betaling van een geldsom is dat in verband met het restitutierisico meestal alleen het geval indien de vordering tot het beloop van het gevorderde voorschot reeds voldoende vaststaat dan wel op eenvoudige wijze kan worden vastgesteld. Dit is ten aanzien van het door [partij X] c.s. onder a. gevorderde voorschot van € 250.000,-- op de in de hoofdzaak te vorderen schadevergoeding niet het geval. QBTEC heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen deze vordering. Zij heeft ernstige bezwaren tegen het rapport van de heer [A] en stelt dat eerst een onafhankelijk deskundige onderzoek zal moeten verrichten naar de beschuldigingen van [partij X] c.s. omtrent het verborgen gebrek in de ketels. Pas als een verborgen gebrek wordt vastgesteld kan de vraag aan de orde komen of [partij X] c.s. vergoeding van schade kan vorderen en zo ja, wat de omvang van de schade is. QBTEC heeft de omvang van de schade die [partij X] c.s. stelt te hebben geleden eveneens gemotiveerd betwist. Gelet op het verweer van QBTEC staat onvoldoende vast dat [partij X] c.s. jegens QBTEC recht heeft op het gevorderde voorschot van € 250.000,--. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.
3.12.
Ten aanzien van de vordering onder b. om bij wijze van voorlopige voorziening alvast de heer [A] dan wel een andere persoon als expert aan te wijzen, verklaart QBTEC dat zij bereid is om met [partij X] c.s. in overleg te treden over het aanstellen van een expert als bedoeld in artikel 9 lid 5 van de overeenkomst en de aan de expert te formuleren opdracht. QBTEC stelt dat zij [partij X] c.s. dit ook meerdere malen heeft aangeboden, maar dat [partij X] c.s. hier niet op in is gegaan. Aangezien beide partijen kennelijk bereid zijn in overleg een expert aan te wijzen om een oordeel te geven over - kort gezegd - de vraag of de frietketels al dan niet behept zijn met een verborgen gebrek, acht de rechtbank het niet opportuun om op dit moment bij wijze van voorlopige voorziening zelf een expert aan te wijzen. Deze vordering zal daarom eveneens worden afgewezen. De rechtbank verzoekt partijen om op korte termijn in overleg te treden over het aanstellen van een expert en de aan de expert te formuleren opdracht. De rechtbank verneemt ten behoeve van de behandeling van de vorderingen in de hoofdzaak graag van partijen of dit overleg het gewenste resultaat heeft opgeleverd en zo nee, wat hiervan de oorzaak is.
3.13.
Met betrekking tot de vordering onder c. tot - kort gezegd - het verstrekken van alle rapporten en nuttige informatie over de (retour gekomen) (lekke) HR ketels, heeft QBTEC verzocht zich hierover nader te mogen uitlaten, omdat niet alle door [partij X] c.s. bedoelde rapporten nog bij QBTEC aanwezig zijn. QBTEC betwist echter niet dat [partij X] c.s. op grond van de overeenkomst recht heeft op een afschrift van de rapporten waarover QBTEC op dit moment wèl kan beschikken. [partij X] c.s. heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij er belang bij heeft om vooruitlopend op de behandeling van de vorderingen in de hoofdzaak alvast over deze rapporten te beschikken. Deze rapporten kunnen immers van belang zijn voor het onderzoek door de nog te benoemen expert. Gelet hierop is de incidentele vordering ten aanzien van die rapporten toewijsbaar en zal QBTEC worden veroordeeld om aan [partij X] c.s. binnen twee weken na de datum van dit vonnis een afschrift te verstrekken van de rapporten waarover zij kan beschikken. Aan deze veroordeling zal geen boete/dwangsom worden verbonden, nu op dit moment nog onduidelijk is om welke rapporten het hier gaat. [partij X] c.s. wordt verzocht na de ontvangst van de rapporten van QBTEC schriftelijk aan de rechtbank en aan QBTEC mee te delen welke informatie naar haar mening nog steeds ontbreekt. QBTEC wordt vervolgens verzocht zich schriftelijk uit te laten over het verstrekken van de informatie die [partij X] c.s. dan nog wenst te ontvangen.
3.14.
QBTEC heeft verweer gevoerd tegen de vordering onder d. om de overeenkomst aan te vullen met een boeteregeling en stelt dat de rechtbank hiertoe niet bevoegd is. De rechtbank volgt QBTEC in dit standpunt, omdat een toereikende grondslag voor deze vordering ontbreekt. Voor zover [partij X] c.s. met deze vordering beoogt nakoming van de overeenkomst door QBTEC te vorderen op straffe van een dwangsom, geldt dat deze vordering onvoldoende bepaalbaar is en daarom niet kan worden toegewezen.
3.15.
De rechtbank ziet evenmin aanleiding om QBTEC - zoals sub e. is gevorderd - bij wijze van voorlopige voorziening in de proceskosten en de nakosten te veroordelen. Op dit moment staat immers nog niet vast wie van partijen in de hoofdzaak (grotendeels) in het ongelijk zal worden gesteld. De beslissing over de kosten van de incidenten zal worden aangehouden tot de beslissing in de hoofdzaak.

4.De beoordeling in de hoofdzaak

4.1.
Zoals hierboven onder 3.8. is overwogen, acht de rechtbank [partij X] c.s. ontvankelijk in haar vorderingen.
4.2.
De rechtbank heeft behoefte aan een nadere toelichting van partijen op de vorderingen in de hoofdzaak. De rechtbank zal daarom een comparitie bevelen om inlichtingen over de zaak te vragen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden, bijvoorbeeld over het benoemen van een expert en over het verstrekken door QBTEC van de door [partij X] c.s. gewenste informatie. Dit voor het geval partijen hierover voorafgaand aan de comparitie nog geen overeenstemming hebben bereikt.
4.3.
De rechtbank wijst erop dat zij uit een niet verschijnen van een partij ter comparitie de gevolgtrekkingen - ook in het nadeel van die partij - kan maken die zij geraden zal achten.
4.4.
De behandeling van de zaak ter comparitie zal in beginsel de volgende onderwerpen bevatten. De rechter zal beginnen met een aantal formaliteiten. Vervolgens zal de rechter zo nodig vragen stellen over de feiten en over de standpunten van partijen waarin inzicht moet bestaan om tot een oordeel te kunnen komen.
4.5.
In beginsel wordt ter comparitie aan de raadslieden van partijen de gelegenheid geboden de juridische standpunten van partijen nader toe te lichten, zo nodig onderbouwd met verwijzingen naar het toepasselijke Belgische recht. Daarbij mag gebruik worden gemaakt van beknopte spreekaantekeningen. Uitgebreide mondelinge en schriftelijke uiteenzettingen zullen echter niet worden toegestaan.
4.6.
Op de comparitie zal, eventueel aan de hand van een voorlopig oordeel over de zaak, worden nagegaan hoe de verdere gang van de procedure moet zijn. Daarbij kan ook de mogelijkheid van een schikking of inschakeling van een mediator aan de orde komen. Partijen moeten er op voorbereid zijn, dat de rechtbank een mondeling tussenvonnis kan wijzen. De zitting eindigt met een aantal formaliteiten.
4.7.
De rechtbank verzoekt partijen reeds voor de zitting schriftelijk informatie te verstrekken over de volgende onderwerpen.
- De rechtbank verneemt graag uiterlijk twee weken voor de comparitie van beide partijen of het overleg dat zij na dit tussenvonnis hebben gevoerd over de aan te stellen expert en de aan de expert te formuleren opdracht, het gewenste resultaat heeft opgeleverd en zo nee, wat hiervan de oorzaak is.
- [partij X] c.s. wordt verzocht de rechtbank uiterlijk vier weken voor de comparitie mee te delen welke rapporten zij inmiddels van QBTEC heeft ontvangen en welke informatie zij nog van QBTEC wenst. QBTEC dient zich vervolgens uiterlijk twee weken voor de comparitie uit te laten over het verstrekken van de informatie die [partij X] c.s. nog wenst te ontvangen.

5.De beslissing

De rechtbank
in het bevoegdheidsincident
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
houdt de beslissing omtrent de kosten van het incident aan,
in de door [partij X] c.s. opgeworpen incidenten
5.3.
veroordeelt QBTEC om binnen twee weken na de datum van dit vonnis aan [partij X] c.s. een afschrift te verstrekken van de rapporten over de (retour gekomen) (lekke) HR ketels over de laatste vijf kalenderjaren tot en met heden, alsmede ter zake de ketels zonder pinnen, waarover QBTEC op dit moment kan beschikken,
5.4.
wijst de overige incidentele vorderingen af,
5.5.
houdt de beslissing omtrent de kosten van het incident aan,
in de hoofdzaak
5.6.
beveelt een verschijning van partijen, bijgestaan door hun advocaten, voor het geven van inlichtingen en ter beproeving van een minnelijke regeling op de terechtzitting van mr. H.A.M. Pinckaers in het gerechtsgebouw te Utrecht aan Vrouwe Justitiaplein 1 op
vrijdag 13 april 2018 van 15.00 tot 16.30 uur,
5.7.
bepaalt dat de partijen dan vertegenwoordigd moeten zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en hetzij rechtens hetzij op grond van een bijzondere schriftelijke volmacht bevoegd is haar te vertegenwoordigen,
5.8.
bepaalt dat de partij die op genoemd tijdstip niet kan verschijnen,
binnen twee wekenna de datum van dit vonnis schriftelijk en gemotiveerd aan de rechtbank ter attentie van de roladministratie van de sector civiel - om een nadere dag- en uurbepaling dient te vragen onder opgave van de verhinderdata van alle partijen in de drie maanden volgend op het uitstelverzoek,
5.9.
bepaalt dat partijen uiterlijk op de onder 4.7. genoemde tijdstippen de aldaar gevraagde informatie aan de rechtbank en hun wederpartij dienen toe te sturen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A.M. Pinckaers en in het openbaar uitgesproken op 27 december 2017. [1]

Voetnoten

1.type: MS (4185)