Op 4 augustus 2017 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het kweken van hennep en diefstal van elektriciteit. De zaak kwam voort uit een onderzoek dat begon met een openbare terechtzitting op 21 juli 2017. De officier van justitie, mr. T. Tanghe, vorderde een veroordeling op basis van de bewijsstukken en de verklaring van de verdachte. De tenlastelegging omvatte twee feiten: het kweken van hennep in de periode van 1 augustus 2016 tot en met 27 september 2016 en de diefstal van elektriciteit in de periode van 22 december 2015 tot en met 27 september 2016.
De rechtbank oordeelde dat het onder feit 2 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, en sprak de verdachte daarvan vrij. Echter, de rechtbank achtte de feiten onder feit 1 primair en feit 2 subsidiair wel bewezen. De verdachte had bekend dat hij samen met anderen hennep had gekweekt en dat hij zijn woning ter beschikking had gesteld voor de diefstal van elektriciteit. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en medeplichtigheid aan diefstal.
Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en het feit dat hij niet eerder was veroordeeld. De officier van justitie had een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf geëist. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, met een voorwaardelijk deel van 60 uren en een proeftijd van twee jaren. De rechtbank benadrukte dat het kweken van hennep en het gebruik van een illegale stroomvoorziening ernstige gevolgen hebben voor de maatschappij en dat de verdachte zich niet had bekommerd om de risico's van zijn handelen.