ECLI:NL:RBMNE:2017:6914

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 oktober 2017
Publicatiedatum
21 juni 2018
Zaaknummer
6230091 UE VERZ 17-334
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens disfunctioneren en verstoorde arbeidsrelatie

In deze zaak heeft de vereniging Humanitas een verzoek ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerster], die sinds 2007 in dienst was als algemeen coördinator vrijwilligerswerk. Humanitas stelt dat er sprake is van disfunctioneren en een verstoorde arbeidsrelatie, waardoor voortzetting van de arbeidsovereenkomst niet redelijkerwijs van hen kan worden gevergd. De procedure begon met een verzoekschrift van Humanitas op 10 augustus 2017, waarna een mondelinge behandeling op 15 september 2017 volgde. Tijdens deze zitting zijn beide partijen vertegenwoordigd door hun gemachtigden en zijn de standpunten toegelicht.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat Humanitas herhaaldelijk met [verweerster] heeft gesproken over de noodzaak om werkzaamheden te delegeren en een efficiënte samenwerking met de tweede coördinator, [C], tot stand te brengen. Ondanks coaching en gesprekken is er geen verbetering in de samenwerking gekomen. De kantonrechter concludeert dat Humanitas voldoende inspanningen heeft geleverd om [verweerster] te begeleiden, maar dat de samenwerking met [C] niet tot stand is gekomen. De kantonrechter oordeelt dat de gronden voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst aanwezig zijn en dat herplaatsing niet mogelijk is. De arbeidsovereenkomst wordt ontbonden per 1 december 2017, met toekenning van een transitievergoeding van € 9.032 aan [verweerster].

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 6230091 UE VERZ 17-334 MGdV/30360
Beschikking van 24 oktober 2017
inzake
de vereniging
Vereniging Humanitas,
gevestigd te Amsterdam,
verder ook te noemen Humanitas,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. A.G. Schouwink,
tegen:
mevrouw
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verweerster] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. A. Borgers (DAS Rechtsbijstand).

1.De procedure

1.1.
Op 10 augustus 2017 heeft Humanitas een verzoekschrift ingediend dat strekt tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen. [verweerster] heeft een verweerschrift ingediend en daarbij tevens een zelfstandig tegenverzoek gedaan tot wedertewerkstelling en een voorwaardelijk verzoek (ingeval van ontbinding) tot toekenning van een transitievergoeding en billijke vergoeding.
1.2.
Op 15 september 2017 zijn de verzoeken mondeling behandeld. Humanitas is tijdens de zitting vertegenwoordigd door de heer [A] , adjunct-directeur en manager regio [regio] . [verweerster] is in persoon aanwezig geweest, vergezeld door haar echtgenoot. Beide partijen zijn bijgestaan door de gemachtigde. Door of namens partijen zijn de standpunten toegelicht en is antwoord gegeven op vragen. Daarvan heeft de griffier aantekening gehouden. De gemachtigden hebben pleitnotities overgelegd.
1.3.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
Humanitas is een landelijke vrijwilligersorganisatie. Er zijn ruim 80 Humanitas- afdelingen, verdeeld over vijf districten. De districten hebben elk een eigen bestuur en districtsmanager. Bij Humanitas werken ongeveer 400 beroepskrachten. Humanitas heeft geen eigen financiële middelen. Zij is geheel afhankelijk van subsidies en donaties.
2.2.
[verweerster] , geboren op [1955] en thans derhalve 62 jaar oud, is op 3 december 2007 in dienst getreden van Humanitas in de functie van algemeen coördinator vrijwilligerswerk voor de afdeling [afdeling] , district [regio] . Haar laatst genoten salaris bedraagt € 2.330,12 bruto per maand voor een werkweek van 24 uur, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag en 8,3% eindejaarsuitkering. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO Welzijn & Maatschappelijke Dienstverlening van toepassing. De opzegtermijn voor Humanitas bedraagt twee maanden.
2.3.
[verweerster] wordt voor wat betreft de inhoud van haar werkzaamheden aangestuurd door het bestuur van de afdeling [afdeling] . Dat bestuur bestaat geheel uit vrijwilligers. Vanuit de werkorganisatie zijn [A] , districtsmanager, en mevrouw [B] (hierna: [B] ), consulent, haar hiërarchisch leidinggevenden.
2.4.
[verweerster] was lange tijd de enige betaalde coördinator binnen de afdeling [afdeling] en diende zelfstandig haar werkzaamheden te verrichten. De aantallen vrijwilligers en cliënten zijn sinds 2007 echter sterk gegroeid. Zij diende vrijwillige coördinatoren te werven om taken met betrekking tot de aansturing van het vrijwilligerswerk aan hen te kunnen delegeren.
2.5.
In 2014 en 2015 hebben partijen besproken dat de werkdruk voor [verweerster] , die toen nog 32 uur per week werkte, (te) hoog was en dat er een structureel tekort aan vrijwillige coördinatoren was. Om de werkdruk te verlichten en om een efficiëntie slag te kunnen maken en meer volgens de landelijke richtlijnen te kunnen gaan werken heeft Humanitas, na overleg en met instemming van [verweerster] , een vacature opengesteld voor een tweede beroepskracht voor de functie van algemeen coördinator voor 24 uur per week.
2.6.
Op 12 januari 2015 heeft [B] het laatste jaargesprek met [verweerster] gehouden. In het daarvan opgemaakte verslag, overgelegd als productie 15 van [verweerster] , staat onder meer dat er te weinig vrijwillig coördinatoren zijn voor het project Thuisadministratie (hierna: TA) en dat daardoor te veel uitvoerend werk bij [verweerster] terecht komt. Ook staat in het verslag dat delegeren en loslaten lastig blijft voor [verweerster] en dat een meewerkend bestuur volgens [verweerster] wel fijn is, maar ook veel tijd kost. Als afspraak is vastgelegd dat [verweerster] de nieuwe algemeen coördinator zal inwerken en dat er een duidelijke taakverdeling moet komen waardoor de twee coördinatoren gelijkwaardig zullen zijn en voor iedereen helder zal worden wie wat doet.
2.7.
Met ingang van 15 februari 2015 is mevrouw [C] (hierna: [C] ) aangesteld in de functie van algemeen coördinator. Zij heeft een arbeidsovereenkomst voor de bepaalde tijd van een jaar gekregen. Met ingang van 1 april 2015 is de aanstelling van [verweerster] teruggebracht van voorheen 32 uur per week tot eveneens 24 uur per week.
2.8.
Uit een gespreksverslag, overgelegd als productie 4 van Humanitas, blijkt dat [B] op 2 juni 2015 met [verweerster] en [C] heeft besproken dat het de bedoeling was geweest dat [C] de public relations en de TA in haar portefeuille zou krijgen en dat door haar aanstelling een betere werkdrukverdeling zou ontstaan en een efficiëntie slag zou kunnen worden gemaakt. [B] heeft vastgelegd dat het werk nog lang niet evenredig was verdeeld, dat [verweerster] nog veel werkdruk ervaarde en eigenlijk nog steeds 32 uur per week werkte, dat er nog geen efficiëntie slag was gemaakt en dat het ook nog niet was gelukt om voldoende vrijwillige coördinatoren te werven. Voorts blijkt uit het verslag dat partijen hebben afgesproken dat [verweerster] en [C] de taken beter zullen gaan verdelen (ieder ongeveer 50% van de taken) en efficiënter zullen gaan werken.
2.9.
Uit het gespreksverslag, overgelegd als productie 5 van Humanitas, blijkt dat [B] en de heer [D] (hierna: [D] ), voorzitter van het bestuur van de afdeling [afdeling] , op 7 juli 2015 met [verweerster] en [C] hebben gesproken over de werkverdeling en de vereenvoudiging van werkprocessen. Toen is ook gesproken over de schaduwadministratie die [verweerster] naast het landelijke geautomatiseerde systeem HRS bijhield en is afgesproken dat [verweerster] en [C] vanaf 20 juli 2015 zonder schaduwadministratie moesten gaan werken. Verder is afgesproken dat [verweerster] de aansturing van meer vrijwilligers moest overdragen aan [C] om tot een evenredige verdeling te komen.
2.10.
Uit een gespreksverslag, overgelegd als productie 6 van Humanitas, blijkt dat partijen op 18 augustus 2015 hebben besproken dat de samenwerking, taakverdeling en communicatie tussen [verweerster] en [C] erg stroef verliep, dat zij geen klik hadden, dat zij langs elkaar heen werkten en verschillend dachten over de uitvoering van de beoogde efficiëntie slag en de interpretatie van de kernwaarden van Humanitas. Van de kant van Humanitas zijn suggesties gedaan om de samenwerking te verbeteren.
2.11.
Uit een gespreksverslag, overgelegd als productie 7, blijkt dat partijen op 8 september 2015 wederom hebben gesproken over de efficiëntie slag, de taakverdeling en de samenwerking tussen [verweerster] en [C] . Zowel [verweerster] als [C] hebben toen verklaard dat de samenwerking niet goed verliep.
2.12.
In november 2015 heeft Humanitas besloten de arbeidsovereenkomst met [C] te verlengen met een jaar. [verweerster] was het hier niet mee eens. Zij heeft dat telefonisch aan [D] medegedeeld. Deze heeft per e-mail (overgelegd als productie 19 van Humanitas) aan de overige bestuursleden bericht dat [verweerster] aan hem een vertrouwensbreuk met het bestuur heeft gemeld, dat zij geen heil ziet in samenwerking met [C] , dat zij versneld verlof wil opnemen, dat zij wil dat Humanitas een andere werkplek voor haar zoekt en dat zij een taakverdeling wil waarbij zij zo min mogelijk met [C] te maken heeft.
2.13.
Uit een gespreksverslag, overgelegd als productie 8 van Humanitas, blijkt dat partijen op 23 november 2015 met elkaar hebben gesproken over de voortgang van de samenwerking tussen [verweerster] en [C] . Bij dat gesprek was op verzoek van [verweerster] ook mevrouw [E] , coach, aanwezig. Partijen hebben toen onder meer afgesproken dat [verweerster] de komende maanden 50% van haar werkuren verlof zou nemen en dat zij een coachingstraject zou gaan volgen bij [E] . Het leerdoel hebben partijen als volgt geformuleerd: “komen tot een goede en plezierige samenwerking met wederzijds respect, openheid, erkenning van verschillen en eensgezindheid met betrekking tot humanitas-waarden”. In het verslag is vastgelegd dat na drie maanden zal worden geëvalueerd en dat na een half jaar sprake moet zijn van substantiële verbetering.
2.14.
Op 9 december 2015 is het coaching traject van [verweerster] van start gegaan.
2.15.
Uit een gespreksverslag, overgelegd als productie 9 van Humanitas, blijkt dat partijen op 15 december 2015 hebben gesproken over de taakverdeling en samenwerking tussen [verweerster] en [C] tijdens het coaching traject. Van de kant van Humanitas is aan [verweerster] gevraagd zich wat flexibeler en losser op te stellen, alsmede minder narrig te reageren.
2.16.
Begin 2016 heeft Humanitas besloten dat [verweerster] voortaan niet meer zal worden aangestuurd door [B] , maar rechtstreeks door [A] .
2.17.
Nadat [verweerster] zes coaching sessies had gevolgd heeft zij met toestemming van Humanitas een vervolgtraject van vijf sessies mogen doen. De laatste sessie heeft plaatsgevonden op 20 april 2016.
2.18.
[A] heeft op 14 juli 2016 met [verweerster] en [C] (die ook een coaching traject had gevolgd) gesproken over de opzet van een nieuwe efficiëntere taakverdeling die zou moeten ingaan per 1 september 2016. De gebruikte sheets zijn overgelegd als productie 10 van Humanitas. Op één van de sheets staat een opzet voor de nieuwe taakverdeling: vier taken voor [C] (waaronder TA in alle vijf de gemeenten) en zes taken voor [verweerster] . Op de sheet over implementatie is onder meer vermeld dat [A] in de periode tot 23 juli 2016 individuele gesprekken zal voeren met [verweerster] en [C] over de nieuwe taakverdeling en de uitwerking in doelen en acties. Verder is vermeld dat de nieuwe werkwijze na drie maanden (1 december 2016) geëvalueerd zal gaan worden.
2.19.
Op 23 augustus 2016 heeft [A] met [verweerster] en [C] samen gesproken over de nieuwe taakverdeling per 1 september 2016. Hij heeft medegedeeld dat hij de taakverdeling zal blijven begeleiden, maar de ondersteuning van de afdeling [afdeling] voor het overige weer zal overdragen aan [B] .
2.20.
Met ingang van 1 september 2016 zijn [verweerster] en [C] volgens de nieuwe taakverdeling gaan werken.
2.21.
Met een e-mail van 19 oktober 2016 heeft [verweerster] onder meer het volgende aan het bestuur van de afdeling [afdeling] bericht:
Tekorten voor financiering van activiteiten van de afdeling [afdeling] van Humanitas
Als betrokken en belanghebbend werknemer ben ik toenemend verontrust over de financiële positie van de afdeling [afdeling] . Mijn zorg leidt tot de volgende vragen aan [A] , districtsmanager en leidinggevende bij Humanitas, en het bestuur van de afdeling [afdeling] :
(…)
Juli 2016 werd mij onverwacht het besluit van werkorganisatie en afdelingsbestuur medegedeeld om de taakverdeling te wijzigen, en wel zodanig dat de coördinatie van de activiteit Thuisadministratie onverdeeld door de tweede algemeen coördinator uitgevoerd zou worden naast alle externe contacten en PR. De coördinatie van de activiteiten Steun bij rouw, Vriendschappelijk contact en in het Detentiecentrum werd met de overige taken aan mij toebedeeld met de opdracht om Steun bij rouw en Vriendschappelijk contact uit te bouwen, dan wel nieuwe activiteiten als HomeStart en BOR te ontwikkelen.
Ondanks de beweegredenen die bij deze mededeling werden toegelicht, heb ik direct aangegeven dat het mij overviel en dat ik mij op een zijspoor geplaatst voel. Deze reactie kwam mede voort uit de kennis van de financiële situatie van de afdeling, als bovenomschreven. Die kennis maakte het besluit voor mij onbegrijpelijk. Desondanks heb ik mij met onverminderde inzet gewijd aan de mij opgedragen activiteiten. Door de berichten van hoofdbestuur en directie van Humanitas is mijn zorg om de betaalde coördinatie met de huidige taakverdeling en vooral mijn positie bij de afdeling [afdeling] inmiddels nog sterker.
(…)
De recente berichten van de werkorganisatie over de tekorten en de te nemen maatregelen versterken mijn gedachte dat voor een sluitende afdelingsbegroting vermindering van betaalde coördinatie onvermijdelijk is. In een dergelijke onzekere financiële situatie komt mij een besluit tot aanstelling van twee betaalde coördinatoren onverantwoord voor. De recent doorgevoerde taakverdeling en mijn beleving dat ik daardoor op een zijspoor geplaatst ben, op die drie activiteiten waarvoor mogelijk onvoldoende middelen kunnen worden verkregen, leiden tot grote twijfels over de voortgang van die activiteiten en mijn positie. Graag ontvang ik van [A] en het bestuur van de afdeling [afdeling] op korte termijn schriftelijk antwoord op de bovengenoemde vragen.
(…)”
2.22.
Met een e-mail van 20 oktober 2016 heeft [D] aan [verweerster] bericht dat haar vragen en onzekerheden ook die van het bestuur zijn en dat gezocht wordt naar oplossingen. [D] heeft een c.c. van deze e-mail aan [A] gestuurd.
2.23.
Uit een gespreksverslag, overgelegd als productie 6 door [verweerster] , blijkt dat [A] en [B] op 15 november 2016 met [verweerster] hebben gesproken over de nieuwe opzet. In dit verslag staat dat [verweerster] de splitsing van taken ervaart als een soort gewapende vrede en dat zij in haar contact met het bestuur geen samenwerking meer ervaart.
2.24.
Op 31 januari 2017 is namens Humanitas door [A] in bijzijn van [D] en een functionaris van de afdeling HR aan [verweerster] medegedeeld dat zij met ingang van 1 februari 2017 werd vrijgesteld van werkzaamheden en dat een beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 1 mei 2017 het streven was. Humanitas heeft op 1 februari 2017 aan de vrijwilligers bericht dat zij [verweerster] wilde ontslaan. Bij brief van die zelfde datum heeft Humanitas aan [verweerster] bericht dat zij niet meer op het werk mocht verschijnen en dat zij afgesloten zou worden van de geautomatiseerde systemen van Humanitas.
2.25.
Op 1 en 2 februari 2017 heeft de echtgenoot van [verweerster] berichten ingesproken op de voicemail van [D] . Deze berichten zijn door [D] als zeer bedreigend ervaren. [verweerster] heeft hiervoor haar excuses aangeboden. Zij heeft uitgelegd dat haar echtgenoot vanwege ziekte de controle over zijn emoties heeft verloren en niet de intentie heeft gehad [D] te bedreigen. Het is daarna niet meer voorgekomen.
2.26.
Met ingang van 15 februari 2017 heeft Humanitas de arbeidsovereenkomst met [C] voortgezet voor onbepaalde tijd.
2.27.
Met een brief van 22 februari 2017 hebben de vrijwilligers van Detentiecentrum [woonplaats] aan het bestuur van de afdeling bericht dat zij verontwaardigd en geschokt zijn door de mededeling dat [verweerster] is vrijgesteld van werk en ontslagen zal worden.
2.28.
Partijen hebben over hun geschil onderhandeld onder leiding van een mediator. Dit traject is op 23 maart 2017 van start gegaan. Dat heeft niet tot een oplossing geleid. Ook daarna hebben partijen nog onderhandeld zonder dat zij overeenstemming hebben bereikt over terugkeer op de werkvloer (de wens van [verweerster] ) of een beëindiging met wederzijds goedvinden (de wens van Humanitas).

3.Het geschil

3.1.
Humanitas verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerster] te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1 onderdeel a van het Burgerlijk Wetboek (BW). Aan dat verzoek legt Humanitas ten grondslag dat sprake is van disfunctioneren en/of een verstoorde arbeidsrelatie, zodanig dat van Humanitas redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
3.2.
Ter onderbouwing hiervan heeft Humanitas gesteld dat zij herhaaldelijk met [verweerster] heeft gesproken over de noodzaak meer werkzaamheden te delegeren, over de noodzaak om anders te gaan werken en een efficiëntie slag te maken, alsmede over de noodzaak om zich meer flexibel en coöperatief op te stellen in samenwerkingsrelaties en minder geïrriteerd of emotioneel te reageren. Humanitas heeft begin 2015 moeten constateren dat delegatie van werkzaamheden aan vrijwillige coördinatoren onvoldoende van de grond is gekomen. Helaas is ondanks een intensief coaching traject ook de efficiëntie slag en delegatie aan, alsmede samenwerking met, de tweede beroepscoördinator niet gelukt. Kort nadat eindelijk een taakverdeling tot stand was gekomen en een nieuwe wijze van werken per 1 september 2016 van start was gegaan, heeft [verweerster] de taakverdeling opnieuw ter discussie gesteld en voorgesteld de tweede kracht te ontslaan. Humanitas heeft daaruit de conclusie getrokken dat [verweerster] niet in staat of bereid is haar solistische en inefficiënte werkwijze los te laten. De leden van het bestuur van de afdeling [afdeling] en de hiërarchisch leidinggevenden zijn tot de conclusie gekomen dat een vruchtbare samenwerking met [verweerster] ook niet meer mogelijk is. Herplaatsing bij een andere afdeling is volgens Humanitas niet mogelijk en ligt vanwege de samenwerkingsproblemen bovendien niet in de rede. Humanitas is bereid aan [verweerster] de wettelijke transitievergoeding te betalen. Deze heeft zij berekend op € 9.032 bruto. Verder heeft Humanitas gevraagd bij het bepalen van de ontbindingsdatum rekening te houden met de duur van de periode gelegen tussen de ontvangst van het verzoekschrift en de dagtekening van de beschikking.
3.3.
[verweerster] betwist de gestelde gronden voor ontbinding en stelt dat het verzoek moet worden afgewezen. Volgens [verweerster] heeft zij louter goede beoordelingen gehad, is geen sprake van disfunctioneren, is zij ook nooit in kennis gesteld van mogelijk disfunctioneren en heeft zij al helemaal geen voldoende gelegenheid gehad om haar functioneren te verbeteren. [verweerster] betwist ook dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding. [verweerster] ontkent een verstoorde verhouding met haar hiërarchisch leidinggevenden en de leden van het bestuur van de afdeling [afdeling] . Voor het geval er sprake is van een verstoorde verhouding tussen [verweerster] en [C] , dan is die verstoring volgens [verweerster] veroorzaakt door Humanitas. Volgens [verweerster] heeft zij als donderslag bij heldere hemel te horen gekregen dat men van haar af wilde. [verweerster] verwijt Humanitas dat zij opzettelijk een onwerkbare situatie heeft veroorzaakt om de reden dat er eigenlijk niet genoeg geld is om twee betaalde coördinatoren in dienst te houden. Volgens [verweerster] moet Humanitas het afspiegelingsbeginsel respecteren zodat niet zij, maar [C] moet afvloeien. [verweerster] betwist dat zij heeft ingestemd met de nieuwe taakverdeling per 1 september 2016. Zij stelt dat het steeds de bedoeling is geweest dat de Thuisadministratie een gezamenlijke taak zou blijven van [verweerster] en [C] , dat vrijwilligers geleidelijk zouden overgaan naar [C] , maar dat de TA in de nieuwe verdeling ineens volledig een taak van [C] is geworden. De TA is volgens [verweerster] het belangrijkste project omdat de financiering van dit project goed geregeld is. [verweerster] erkent dat zij het eind 2015 niet eens was met de beslissing om het jaarcontract van [C] te verlengen. Zij stelt dat zij eind 2015 al het gevoel heeft gekregen dat Humanitas liever met [C] door wilde dan met haar en dat zij toen teleurgesteld was dat het bestuur haar beleving van het functioneren van [C] (als onder de maat) terzijde heeft geschoven en het jaarcontract heeft verlengd.
3.4.
[verweerster] verwijt Humanitas ook dat zij het proces om de samenwerking met [C] met coaching te verbeteren te weinig heeft ondersteund. Volgens [verweerster] heeft [A] zich alleen bemoeid met de taakverdeling en heeft hij de ondersteuning voor het overige gedelegeerd aan [D] . Die laatste heeft volgens [verweerster] niet veel meer gedaan dan
e-mails versturen en een enkele keer vragen wat hij kon doen. Zij verwijt Humanitas in het bijzonder dat deze het dringende advies van haar coach om een aantal werkoverleggen tussen [verweerster] en [C] te begeleiden niet heeft opgevolgd en ook geen mediation aan [verweerster] en [C] heeft aangeboden.
3.5.
[verweerster] verzoekt bij wijze van tegenverzoek toelating tot de werkzaamheden binnen 24 uur na betekening van de beschikking op straffe van een dwangsom. Zij stelt dat de samenwerking met [C] na de afronding van de coaching trajecten beter ging. Zij stelt verder dat het bestuur van de afdeling [afdeling] regelmatig wisselt en dat ook [D] binnenkort zal aftreden. Met [A] is dagelijks contact volgens [verweerster] niet nodig. Eventueel, zo stelt [verweerster] , kan Humanitas in het kader van de herplaatsingsplicht ook een functie voor haar elders binnen de organisatie creëren.
3.6.
Voor zover de arbeidsovereenkomst wel wordt ontbonden verzoekt [verweerster] bij wijze van tegenverzoek om toekenning van de wettelijke transitievergoeding van € 9.032 en een billijke vergoeding van € 45.000. De grondslag voor de billijke vergoeding is volgens [verweerster] het moedwillig en daarmee ernstig verwijtbaar creëren van een onwerkbare situatie door Humanitas. Volgens [verweerster] is de arbeidsrelatie overigens niet zo onwerkbaar geworden dat deze niet hersteld kan worden. [verweerster] verzoekt bij het eventueel bepalen van een datum van ontbinding geen rekening te houden met de proceduretijd.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak in de eerste plaats om de vraag of de arbeidsovereenkomst ontbonden moet worden.
4.2.
De kantonrechter stelt vast dat geen sprake is van een opzegverbod.
4.3.
Naar het oordeel van de kantonrechter leveren de door Humanitas naar voren gebrachte feiten en omstandigheden de redelijke grond op voor ontbinding als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 onderdeel d. Daartoe is het volgende redengevend.
4.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat de afdeling [afdeling] sinds de indiensttreding van [verweerster] in 2007 sterk is gegroeid. Het aantal vrijwilligers is toegenomen van 72 in 2008 tot 166 in 2015, het aantal cliënten van 87 in 2008 tot 402 in 2015. Ook is niet in geschil dat [verweerster] lange tijd volledig aan de functie-eisen heeft voldaan, altijd zeer betrokken is geweest en de Humanitaswaarden volledig onderschrijft. Begin 2015 was echter duidelijk dat [verweerster] het werk niet meer aan kon. Aan vrijwillige coördinatoren was een structureel tekort. Humanitas moest daarom maatregelen nemen. Met de aanstelling van [C] hoopte Humanitas de werkdruk van [verweerster] te verlichten en een efficiëntieslag te kunnen maken. Uit hetgeen onder de vaststaande feiten is opgenomen blijkt voldoende dat Humanitas van [verweerster] heeft geëist dat zij werk zou overdragen aan [C] en dat een efficiënte en effectieve taakverdeling en samenwerking tussen de twee coördinatoren tot stand zou komen. Humanitas heeft dus voldoende duidelijk gemaakt wat zij van [verweerster] verlangde. Zij heeft ook duidelijk gemaakt dat [verweerster] in de overdracht van werkzaamheden en in de samenwerking met [C] tekort schoot en dat zij daarin diende te verbeteren. Een evenredige verdeling van het werk en goede samenwerking was in 2015 immers niet tot stand gekomen waardoor ook de efficiëntieslag niet was gemaakt. In het verslag van het gesprek van 23 november 2015 is vastgelegd dat [verweerster] een coaching traject zou gaan volgen om te komen tot een goede en plezierige samenwerking en dat na een half jaar sprake moest zijn van substantiële verbetering. Die verbetering heeft [verweerster] onvoldoende laten zien. [verweerster] en [C] zijn er ondanks de coaching immers niet in geslaagd om zelf tot een evenredige taakverdeling en samenwerking te komen. Zij hebben in de zomer van 2016 wel meegewerkt aan het opstellen van een nieuwe taakverdeling onder leiding van [A] . Deze taakverdeling is op 1 september 2016 van start gegaan. Kort daarna heeft [verweerster] echter opnieuw, nu in de brief aan het bestuur van oktober 2016, de taakverdeling aan de orde gesteld en heeft zij wederom aangedrongen op het ontslag van [C] .
4.5.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Humanitas voldoende gedaan om [verweerster] te begeleiden. Niet alleen [B] en [A] , maar ook de bestuursleden De Vos van Gestel en [D] hebben diverse gesprekken gevoerd om te komen tot de beoogde efficiëntie slag, evenwichtige taakverdeling en goede samenwerking. Daarnaast is coaching ingezet. Naar het oordeel van de kantonrechter was het niet onredelijk van Humanitas om in eerste instantie van [verweerster] en [C] te vragen om zelf tot een taakverdeling te komen en de samenwerking vorm te geven. Toen dat niet lukte, ook niet na het coaching traject, heeft [A] een voorzet voor de nieuwe taakverdeling gegeven. Op de door hem gebruikte sheets staat de coördinatie van de TA vermeld als een taak van [C] . [verweerster] heeft geen argumenten naar voren gebracht op grond waarvan die taakverdeling niet logisch zou zijn. Zij heeft ook in deze procedure niet gesteld dat zij zelf een beter voorstel voor een evenwichtige taakverdeling heeft gedaan. Zij heeft in oktober 2016 wel aan het bestuur en aan [A] voorgesteld om [C] te ontslaan. Daarmee was duidelijk dat er van de beoogde evenwichtige taakverdeling, goede samenwerking en efficiëntieslag niets terecht was gekomen. Humanitas heeft toen in redelijkheid de conclusie mogen trekken dat [verweerster] blijvend niet bereid of in staat was om aan de functie-eisen te voldoen.
4.6.
De kantonrechter ziet geen reden om te oordelen dat herplaatsing van [verweerster] nog mogelijk is. De problemen binnen de afdeling en het district zijn verergerd doordat partijen niet hebben kunnen voorkomen dat een groot aantal personen, waaronder ook vrijwilligers, partij heeft moeten kiezen in het conflict tussen Humanitas en [verweerster] . Dat blijkt uit het forse aantal schriftelijke verklaringen dat partijen in het geding hebben gebracht. [verweerster] heeft verder ook niet gesteld dat er op dit moment passende vacatures elders zijn binnen Humanitas.
4.7.
De kantonrechter zal de datum van ontbinding bepalen op 1 december 2017. Bij het bepalen van die datum is rekening gehouden met de opzegtermijn van twee maanden en het feit dat alleen tegen het einde van een maand kan worden opgezegd. Ook is rekening gehouden met de eis dat een maand moet zijn gelegen tussen de datum van de ontbindingsbeschikking en het einde van de arbeidsovereenkomst. Met de proceduretijd is rekening gehouden. De kantonrechter wijst de stelling van [verweerster] dat Humanitas ernstig verwijtbaar heeft gehandeld namelijk af.
4.8.
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever zich slechts zal voordoen in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als een werkgever grovelijk de verplichtingen niet nakomt die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst en er als gevolg daarvan een verstoorde arbeidsverhouding ontstaat of als een werkgever een valse grond voor ontslag aanvoert met als enig oogmerk een onwerkbare situatie te creëren. Die situatie doet zich hier niet voor. [verweerster] heeft gesteld dat Humanitas voornamelijk financiële motieven heeft om ontbinding te vragen. Tijdens de mondelinge behandeling is echter duidelijk geworden dat Humanitas ieder jaar bij het opstellen van de begroting in onzekerheid verkeert over de vraag of opnieuw voldoende subsidie zal worden verkregen om nieuwe projecten op te zetten of lopende projecten te kunnen continueren. De zorgen over de begroting zijn dus niet bijzonder. Met haar stelling dat vooral financiële motieven spelen miskent [verweerster] de inspanningen die Humanitas vanaf begin 2015 zichtbaar heeft gedaan om tot een efficiëntere uitvoering van de werkzaamheden te komen en de samenwerking binnen de afdeling tot een succes te maken. Er zijn altijd zaken die een werkgever achteraf misschien beter anders had kunnen aanpakken. Zo had mediation tussen [verweerster] en [C] misschien iets opgeleverd, had [A] in de zomer van 2016 misschien meer kunnen doen om te achterhalen of [verweerster] echt wel bereid was om volgens de voorgestelde taakverdeling te gaan samenwerken, en ook had [A] of [B] in de periode na 1 september 2016 misschien beter een aantal werkoverleggen kunnen begeleiden. Dat betekent echter niet dat Humanitas ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Humanitas heeft in redelijkheid de afweging kunnen maken dat de (verlengde) coaching trajecten voldoende verbetering hadden gebracht in de relatie tussen [verweerster] en [C] en heeft mogen aannemen dat [verweerster] medio 2016 bereid en in staat was om volgens de nieuwe taakverdeling te gaan samenwerken. Er is dus geen grond om aan [verweerster] een billijke vergoeding toe te kennen.
4.9.
Humanitas heeft verklaard dat zij bereid is de transitievergoeding te betalen. Aan haar hoeft daarom geen intrekkingstermijn te worden gegeven.
4.10.
Uit het voorgaande volgt dat het tegenverzoek tot toelating tot de werkzaamheden wordt afgewezen. Voor zover nodig wordt overwogen dat [verweerster] onvoldoende belang heeft bij toelating tot haar werk voor de korte periode dat de arbeidsovereenkomst nog zal blijven bestaan.
4.11.
Gelet op de aard van het geschil zullen de proceskosten gevallen op het verzoek en het (voorwaardelijk) tegenverzoek worden gecompenseerd.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen;
5.2.
bepaalt het einde van de arbeidsovereenkomst op 1 december 2017;
5.3.
veroordeelt Humanitas om aan [verweerster] een transitievergoeding van € 9.032 bruto te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 1 januari 2018 tot de voldoening;
5.4.
wijst af het meer of anders verzochte;
5.5.
compenseert de proceskosten in die zin, dat partijen de eigen kosten dragen.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.A.M. Pinckaers, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2017.