ECLI:NL:RBMNE:2017:684

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 februari 2017
Publicatiedatum
14 februari 2017
Zaaknummer
5618220
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonsanctie en re-integratieverplichtingen in arbeidsrechtelijke geschil

In deze zaak vordert eiseres, die sinds 20 november 2007 in dienst is bij gedaagde, betaling van achterstallig salaris en stelt dat gedaagde ten onrechte een loonsanctie heeft opgelegd. Eiseres is sinds 23 november 2015 arbeidsongeschikt door ziekte en heeft geprobeerd te re-integreren, maar heeft te maken gehad met problemen rondom haar werkplek en de re-integratie-instructies van gedaagde. Gedaagde heeft de loonbetalingen stopgezet, omdat eiseres volgens hen niet voldoende meewerkte aan haar re-integratie. Eiseres stelt echter dat zij alles heeft gedaan om te re-integreren, maar dat haar klachten, zowel fysiek als psychisch, dit bemoeilijken. De kantonrechter oordeelt dat eiseres een deugdelijke grond had om niet volledig mee te werken aan de re-integratie, en dat de loonsanctie onterecht is toegepast. De vordering tot doorbetaling van loon wordt toegewezen, met inachtneming van het feit dat eiseres in haar tweede ziektejaar zit, waardoor zij recht heeft op 70% van haar loon. Daarnaast worden de wettelijke verhoging en rente toegewezen, maar de vordering tot het opleggen van een dwangsom wordt afgewezen. Gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 5618220 UV EXPL 16-381 AP/1183
Kortgedingvonnis van 15 februari 2017
in de zaak tussen
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
verder te noemen [eiseres] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. J.H. Weermeijer,
en
de besloten vennootschap
[gedaagde] bv,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder te noemen [gedaagde] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. M.C.J. Reijrink.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding,
  • de conclusie van antwoord,
  • de fax van 29 januari 2017 van [eiseres] met 31 producties,
  • de fax van 30 januari 2017 van [eiseres] ,
  • de fax van 30 januari 2017 van [eiseres] met twee producties,
  • de mondelinge behandeling van 31 januari 2017,
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is op 20 november 2007 in dienst getreden van [bedrijf 1] bv, gevestigd in [vestigingsplaats] , met als werklocatie [werklocatie] . Dit bedrijf is in 2011 overgenomen door [gedaagde] . Daarbij is de arbeidsovereenkomst met [eiseres] overgenomen. Het salaris van [eiseres] bedraagt thans € 1.422,79 bruto per maand, bij een dienstverband van 24 uur per week. [eiseres] verrichtte in overleg met en met toestemming van haar werkgever een deel van haar werkzaamheden thuis.
2.2.
Op 23 november 2015 is [eiseres] uitgevallen wegens ziekte.
2.3.
Vanaf 20 juni 2016 is [eiseres] van start gegaan met de re-integratie, voor drie keer een half uur werken per week. Haar leidinggevende en
case manager, mevrouw [A] , is in het kader van daarover te maken afspraken bij [eiseres] thuis geweest. Daarnaast heeft [A] aangeboden dat zij [eiseres] met de auto wilde komen halen, zodat zij koffie kon drinken met haar collega’s en binding met de werkvloer te houden.
2.4.
Medio september 2016 bleek dat de opbouw van [eiseres] stagneerde en zij niet verder kwam dan drie keer een half uur werken.
2.5.
Op aanraden van de bedrijfsarts heeft in september 2016 een arbeidsdeskundig onderzoek plaatsgevonden door [bedrijf 2] . In het rapport van 19 september 2016 concludeert [bedrijf 2] dat de eigen werkzaamheden van [eiseres] op dat moment niet passend zijn, maar dat deze wel passend te maken zijn door middel van voorzieningen, te weten een aangepast bureau waarachter afwisselend zittend en staand kan worden gewerkt. Hierdoor zou zij in staat zijn in totaal acht uur per dag te werken. Op basis van dit rapport is door de bedrijfsarts opnieuw een opbouwschema voorgesteld.
2.6.
[eiseres] is vervolgens uitgenodigd om in overleg met [A] afspraken te maken over de re-integratie. De afspraak stond oorspronkelijk voor 6 oktober 2016, maar werd door [eiseres] verzet. Vervolgens is deze afspraak verzet naar 11 oktober 2016, maar [eiseres] verscheen ook daar niet. Naar aanleiding daarvan stuurt [A] haar een e-mailbericht. Daarin staat onder meer:
“Beste [voornaam van eiseres] ,
Ik heb in mijn mails van verleden week meerdere keren aangegeven dat ik je vandaag op kantoor verwacht om 14.00 uur om afspraken te maken in het kader van je re-integratie. Ik heb je tevens aangegeven dat je geacht wordt de instructies van de werkgever op te volgen in het kader van je re-integratie. Ook dien je, tijdens ziekte, jezelf beschikbaar te houden voor de werkgever. Vandaag ben je, zonder bericht en afmelding, niet op de gemaakte afspraak verschenen. Dat merk ik aan als niet mee werken aan je re-integratie. Ik heb een tweede afspraak gemaakt op donderdag 13 oktober 2016 om 12:30 uur op onze locatie te [vestigingsplaats] . Ik wil je erop wijzen dat indien je ook niet op deze afspraak verschijnt ik genoodzaakt ben tot het opleggen van een sanctie.
(…)”
2.7.
Op donderdag 13 oktober 2016 heeft een gesprek plaatsgevonden over de re-integratie, aan de hand van het advies van de bedrijfsarts (functionele mogelijkhedenlijst (FML) en het arbeidsdeskundig onderzoek). Afgesproken werd dat [eiseres] vanaf maandag 17 oktober 2016 voor drie keer twee uur in [vestigingsplaats] zou werken, waarbij zij zittend en staand werk haar werk kon doen. Ook werd afgesproken dat in overleg met de bedrijfsarts zou worden beoordeeld wat het verdere opbouwschema werd. Dit alles bevestigt [A] in een e-mailbericht van diezelfde datum. Daarnaast werd een re-integratietraject bij [behandelcentrum 1] in gang gezet.
2.8.
Op 18 oktober 2016 komt er een terugkoppeling van de bedrijfsarts. Daarin staat onder meer:
“(…)
De beperkingen:
De FML d.d. 06-09-2016 is naar mijn oordeel nog steeds actueel.
Er geldt geen urenbeperking.
(…)
Ik adviseer echter de werkuren conform onderstaande schema stapsgewijs uit te breiden.
Week 42+43: 20% arbeidsgeschikt (AG)
Week 44+45: 40% arbeidsgeschikt AG
Week 46+47: 60% AG
Week 48+49: 80% AG
Week 50: volledig arbeidsgeschikt
Advies:
- werkgever en werknemer maken over de aard, de omvang en de aanvang van de uit te voeren werkzaamheden zelf afspraken.
(…)”
2.9.
[gedaagde] heeft het voorgaande vastgelegd in de eerstejaarsevaluatie van 19 oktober 2016 en heeft dit aan [eiseres] gestuurd ter ondertekening.
2.10.
Op donderdag 20 oktober 2016 stuurt [A] een e-mail aan [eiseres] , waarin de afspraken en het opbouwschema worden weergegeven. Daarnaast staat in de e-mail onder meer:
“Ik heb het al eerder aangegeven maar ik wil je er nogmaals op wijzen dat we in het kader van Wet verbetering poortwachter (Wvp) het advies van de bedrijfsarts volgen en dat je de instructies van de werkgever dient op te volgen in het kader van je re-integratie.
Vertrouwende hiermee de gemaakte afspraken correct te hebben weergegeven.
Ik zie je aanstaande maand op 24 oktober 2016 om 10.00 uur op kantoor te [vestigingsplaats] .”
2.11.
Op 21 oktober 2016 reageert [eiseres] ook per e-mail. Hierin schrijft zij onder meer:
“(…)
Ik zie in het opbouwschema mijn thuiswerkdag niet opgenomen. Voordat ik uitviel en met de auto reisde hadden wij de afspraak dat ik na de files zou vertrekken richting [vestigingsplaats] en terug naar huis voor de files. Ik vertrok altijd om 8.00 en om 15.00 richting huis en dan werkte ik nog thuis.
Nu ben ik genoodzaakt om met het openbaar vervoer te gaan en is de reistijd heen en terug ongeveer 4 uur. Hoe zien jullie dit dan in combinatie met het opbouwschema?
Zoals ik al meerdere malen heb aangegeven is dat ik heel graag wil werken, maar dat het maandag echt niet goed ging en dat dit een hele zware belasting is geweest. De reistijd is al zeer belastend. Wellicht dat we de re-integratie deels in [vestigingsplaats] en deels thuis kunnen laten verlopen tot na het [traject van behandelcenturm 1] .
Zou maandag iemand mij kunnen ophalen van het station?
(…)”
2.12.
Op maandag 24 oktober 2016 heeft [eiseres] een gesprek met [A] . Naar aanleiding van dit gesprek stuurt [A] [eiseres] een e-mail ter bevestiging. Daarin staat:
“Beste [voornaam van eiseres] ,
In navolging op ons gesprek van heden morgen het volgende.
Ten aanzien van je re-integratie vind ik het belangrijk dat je op jouw roosterdagen aanwezig bent op kantoor. In de opbouw van de re-integratie wil ik rekening houden met de optie tot thuiswerken. Dat doen we in overleg. Ook als het [behandelcentrum 1] -traject is gestart wil ik in overleg rekening houden met eventuele reistijd en belastbaarheid. Doel is dat jij dit jaar weer volledig bent hersteld voor het werk en drie dagen van 8 uur kunt maken. Thuiswerken is echter geen vast gegeven. Thuis werken kan bij uitzondering, in overleg en na mijn toestemming.
Vandaag ben je eerder gestopt met de re-integratie op jouw aangeven omdat je aangaf dat de pijn te veel was, voornamelijk nek-en rugklachten en hoofdpijn.
Je gaf aan dat je vandaag een enkele dosis pijnstilling hebt ingenomen i.p.v. een dubbele. Je wilt de pijnstilling gaan afbouwen zodat je weer de mogelijkheid hebt om met de auto naar het werk te komen.
Ik zie je morgen om 10:00 uur weer op kantoor te [vestigingsplaats] .”
2.13.
[eiseres] beantwoordt deze mail dezelfde dag om 16:38 uur als volgt:
“Hoi [voornaam van A] ,
Jouw onderstaande mail komt niet overeen met wat je gezegd hebt tijdens het gesprek omtrent de thuiswerkdag en aangepaste werktijden.
Tijdens het gesprek van vanmorgen heb je aangegeven dat ik hier geen gebruik meer van kan maken omdat ik ben verhuisd en de afspraken niet meer gelden, waarop ik antwoordde dat ik dit heel vreemd vind.
Ik snap er nu niks meer van en ik wil graag verduidelijking.
Het werken op [vestigingsplaats] is echt nog te belastend. Ik stel voor dat ik voorlopig op maandag op [vestigingsplaats] werken en op dinsdag en woensdag thuis.
Ik wil heel graag op [vestigingsplaats] werken en vind het fijn om mijn collega’s te zien. Maar het lukt mij nu nog niet om 2 dagen op [vestigingsplaats] te zijn, dit is echt nog te belastend.
Tevens zal ik morgen thuiswerken zoals ik altijd heb gedaan.
Ik zie graag je terugkoppeling tegemoet.”
2.14.
Op dezelfde dag reageert [A] hierop met een e-mail van 17:19 uur:
“ [voornaam van eiseres] ,
Ter verduidelijking thuiswerken mag alleen me toestemming van mij. Ik verwacht je morgen dan ook om 10 uur op kantoor.”
2.15.
Op 25 oktober 2016 meldt [eiseres] zich af en verschijnt niet op kantoor. [eiseres] stuurt een e-mail met daarin onder meer:
“Echter hebben wij al vijf jaar een afspraak m.b.t. thuiswerken en aangepaste werktijden. Ik begrijp niet dat deze afspraken niet meer gelden voor jullie.
Ik wil heel graag werken maar het lukt mij gewoon niet om 3 dagen op [vestigingsplaats] te zijn. De reistijd is te belastend en heb dit al meerdere malen aangegeven en alternatieven voorgesteld. Tevens is 1 dag al te belastend en worden mijn klachten alleen maar erger.
Op mijn initiatief ben ik bij het [traject van behandelcenturm 1] gekomen en aangemeld. Dit traject is ervoor om te zorgen dat ik weer terug kan keren in eigen werken na het volgen hiervan.
Hierbij deel ik jullie mede dat ik een deskundigenoordeel zal aanvragen. Het loopt nu vast, want er worden dingen gevraagd van mij die mijn gezondheid niet ten goede komen.
Ik zal mijn werkzaamheden vanuit huis voortzetten conform het opbouwschema.”
2.16.
[A] reageert direct per e-mail:
“Beste [voornaam van eiseres] ,
Ik heb je reeds eerder aangegeven dat thuiswerken geen vast gegeven is. In het kader van je re-integratie en opbouw vind ik het van belang dat je op de locatie in [vestigingsplaats] je werkzaamheden verricht. Dat hebben we je ook toegelicht in het gesprek van 13 oktober 2016. Tevens hebben we een aantal keer aangegeven dat wij het advies/oordeel van de bedrijfsarts volgen en dat je de instructies van de werkgever dient op te volgen in het kader van je re-integratie. Ik heb je geen toestemming gegeven om vandaag thuis te werken. Je bent niet op kantoor verschenen vandaag en je hebt telefonisch aangegeven vandaag niet te komen. Ik merk dit aan als niet meewerken aan je re-integratie. Ik wil je erop wijzen dat ik genoodzaakt ben tot het opleggen van een sanctie indien je niet meewerkt aan je re-integratie. Ik verwacht je morgen op kantoor te [vestigingsplaats] om 10.00 uur.
(…)”
2.17.
Op dezelfde dag om 23:00 uur volgt een tweede e-mail van [eiseres] aan [A] :
“Beste [voornaam van A] ,
Hierbij wil ik aangeven de voorgestelde werkuren niet vanaf locatie maar vanuit huis voort te zetten gezien ik niet in staat ben om de lange reistijd te maken in combinatie met de werkbelastinguren. Vanuit huis kan ik mijn werkuren over de dag verdelen waardoor ik de gelegenheid heb om tussendoor te gaan liggen en lopen. Daarnaast word ik dan niet belast met de lange reistijd. Uiteraard zal ik mij, net als altijd, inzetten voor de kwaliteit van mijn werkprestaties en het opbouwschema van de bedrijfsarts volgen.”
2.18.
Op 27 oktober 2016 verschijnt [eiseres] niet op het werk. Per e-mailbericht van die datum schrijft [A] aan [eiseres] :
“Beste [voornaam van eiseres] ,
In navolging op jouw e-mail van dinsdag 25-10-2016 23:00 uur waarin jij aangeeft dat je de voorgestelde werkuren niet vanaf locatie maar vanuit huis voort te zetten het volgende.
Ik heb je reeds eerder aangegeven dat thuiswerken geen vast gegeven is. In het kader van je re-integratie en opbouw vind ik het van belang dat je op de locatie in [vestigingsplaats] je werkzaamheden verricht. Dat hebben we je ook toegelicht in het gesprek van 13 oktober 2016. Tevens hebben we een aantal keer aangegeven dat wij het advies/oordeel van de bedrijfsarts hierin volgen en dat je de instructies van de werkgever dient op te volgen in het kader van je re-integratie. Ik heb je geen toestemming gegeven om vandaag thuis te werken.
Je weigert om mee te werken aan redelijke op re-integratie gerichte voorstellen en instructies. Ik heb je eerder aangegeven dat indien je niet meewerkt aan je re-integratie ik genoodzaakt ben om een sanctie op te leggen.
Ik deel je hierbij mede dat - voor zover je de voorgestelde uren niet vanaf locatie [vestigingsplaats] oppakt – [gedaagde] je loon stop zet.
Zoals ook eerder aangegeven, indien je het niet eens bent van de advies/oordeel van de bedrijfsarts kun je een deskundige oordeel aanvragen bij het UWV.
Dit bericht wordt ook als aangetekende brief verstuurd.”
2.19.
[A] neemt naar aanleiding van voornoemde brief op 1 november 2016 telefonisch contact op met [eiseres] . Dit telefoongesprek verloopt niet in een prettige sfeer en ook de echtgenoot van [eiseres] mengt zich in het gesprek. De HR Manager, de heer [E] , verzoekt [eiseres] daarom in een e-mail, waarin hij nogmaals de standpunten van [gedaagde] benadrukt, contact met hem op te nemen om in overleg te treden. Tevens verzoekt hij [eiseres] mee te werken aan het opstellen/bijstellen van het haar toegezonden plan van aanpak en de eerstejaarsevaluatie, omdat deze door [gedaagde] nog niet is ontvangen.
Op 8 november 2016 stuurt [E] nog een reminder per e-mail, maar een gesprek met [eiseres] komt niet meer tot stand. Kort daarna meldt zich de gemachtigde van [eiseres] .
2.20.
Op 21 december 2016 heeft [eiseres] een afspraak bij de bedrijfsarts. In zijn rapportage naar aanleiding van deze afspraak schrijft de bedrijfsarts onder meer:
“De huidige stand van zaken
Client ervaart een conflict.
Het conflict kan als een herstel en re-integratiebelemmerende factor worden aangemerkt
Conform het arbeidsdeskundig onderzoek d.d. 19-10-2016 kan het eigen werk passend worden gemaakt.
(…)
Interventies/begeleiding
De medische behandeling is geïntensiveerd.
Client ervaart een conflict; daarom adviseer ik conform de Stecrrichtlijn een mediator in te schakelen. het doel van de mediation is de re-integratiebelemmerende factoren weg te nemen en concrete afspraken hieromtrent te maken.
(…)
Arbeidsmogelijkheden:
Gaarne uitvoeren van de adviezen zoals in de rapportage van de arbeidsdeskundige d.d. 19-10-2016”
2.21.
Op 17 januari 2017 stuurt de behandelend psychiater van [eiseres] , mevrouw [B] , een verklaring naar het UWV in het kader van het door [eiseres] bij die instantie verzochte second opinion. Daarin staat:
“Geachte collega,
Bovengenoemde cliënte is sinds 3/11/16 bij mij in behandeling ivm een depressieve stoornis en pijnstoornis bij controle behoeftige gekrenkte vrouw.
Zij heeft zich vanuit haar perfectionisme en controle behoefte voorbij gelopen in haar werk. Door de huidige conflicten voelt zij zich niet gehoord. Zij kan dat niet loslaten.
Om wat meer rust te krijgen en de stemming wat te verbeteren heb ik seroquel bij de efexor gevoegd.
Ze is nog steeds erg gespannen en piekert veel. Het slapen gaat wel beter. Zij is echter nog erg moe. Zij is nog niet te belasten.
Huidige medicatie:
efexor 75 mg 1dd1
seroquel xr 150 mg 1dd2”
2.22.
In de rapportage van 27 januari 2017 van een arbeidskundige van het UWV, dat naar aanleiding van het verzoek van [eiseres] is opgesteld, staat onder meer:
“Aanleiding onderzoek
Aanvraag d.d. 01-11-16 (datum ontvangst) door werknemer van een deskundigenoordeel over re-integratie-inspanningen van de werknemer.
1. VRAAGSTELLING
De door de werknemer aangekruiste vraagstelling luidt: “Doe ik genoeg om weer aan het werk te gaan?”
2. ONDERZOEK
2.1
Onderzoeksactiviteiten
- Bestudering gegevens uit de aanvraag met bijlagen.
- Telefonisch overleg en mailwisseling met de werkgever gevolgd door bestudering van de door werkgever toegezonden stukken.
- Diverse malen telefonisch overleg met werknemer en haar gemachtigde (Mr. J. Weermeijer (…)).
- Overleg met verzekeringsarts [D] over bij de bedrijfsarts aanvullend opgevraagde en door gemachtigde van werknemer spontaan toegestuurde medische gegevens.
(…)
2.2.3: Informatie van de bedrijfsarts
Als werknemer, zonder deugdelijke reden, niet meewerkt aan het hervattingsplan, dan doet ze onvoldoende om weer aan de slag te gaan. Deugdelijke reden kan zijn, dat zij hier om medische redenen niet meer toe in staat is. Om door de verzekeringsarts te kunnen laten toetsen of de bedrijfsarts terecht stelt dat dit wel het geval is en om te beoordelen of er een adequate sociaal medische begeleiding plaatsvindt, werd werkgever verzocht er voor te zorgen dat de verzekeringsarts de beschikking zou krijgen over de medische gegevens waarop de bedrijfsarts het eigen oordeel baseert.
Na ontvangst van de medische gegevens van de arts van Zorg van de zaak heeft de verzekeringsarts deze bestudeerd. Op basis hiervan heeft de verzekeringsarts geconstateerd dat de arts aannemelijk beperkingen zoals verwoord in de functionele mogelijkheden lijst van 6-9-16 heeft vastgesteld. Daarin werd vastgesteld dat werkneemster niet met de auto kon reizen, maar wel met het openbaar vervoer. Na het spreekuuronderzoek van de arts van Zorg van de zaak op 22-12-16 gaf deze aan dat werknemer stelde dat er een conflict met de werkgever was. De arts gaf wel het advies een mediator in te schakelen en aan werknemer om een multidisciplinair behandeltraject te gaan zoeken.
Bij de telefonische bespreking van dit voorlopig oordeel met de gemachtigde van werknemer deelde deze mede dat werknemer sinds enkele maanden voor nieuwe medische klachten bij een nieuwe medische specialist onder behandeling is. Het zou gaan om forse medische klachten. De gemachtigde heeft vervolgens een schriftelijke verklaring van deze behandelend specialis opgestuurd. De verzekeringsarts heeft deze gelezen en voorgelegd aan de arts van Zorg van de zaak. De vraagstelling was of deze gegevens zouden leiden tot een verandering in zijn oordeel van 21-12-16.
De arts antwoordt dat door het conflict de functionele mogelijkheden lijst van 6-9-16 niet meer actueel is. Er is echter geen sprake van geen benutbare mogelijkheden. Naast de al bestaande beperkingen dienen echter nog nader te duiden beperkingen voor persoonlijk en sociaal functioneren te worden toegevoegd. De arts herhaalt de voorwaarden zoals genoemd naar aanleiding van het spreekuuronderzoek van 21-12-16 (mediation en start multdisciplinair revalidatietraject).
De conclusie van de verzekeringsarts is daarom dat het medisch onderzoek van 21-12-16 met de nieuwe medische gegevens niet meer toereikend is. De nieuwe beperkingen in persoonlijk en sociaal functioneren zullen eerst concreet in kaart moeten worden gebracht door de arts van de [behandelcentrum 2] .
3. ARBEIDSDESKUNDIGE OORDEELSVORMING
- Werkgever verklaart desgevraagd, dat het eigen werk van werknemer uitgevoerd moet worden in [vestigingsplaats] . Dat slecht incidenteel thuis gewerkt zou kunnen worden. Werknemer bestrijdt dit. Omdat dit een arbeidsrechtelijk geschil is, doet UWV hierover geen uitspraak.
- Vast te stellen is, dat een enkele reis met openbaar vervoer naar de werklocatie, meer dan 2 uur duurt.
- Werkgever geeft aan het salaris van werknemer per 31-10-16 (week 44) te hebben stopgezet. Op dat moment werd werknemer door de bedrijfsarts in staat geacht om 3 x 3,5 uur per week te werken (exclusief 4 reisuren per dag). Op bais van datzelfde plan zou werknemer vanaf week 50 gedurende 3x8 uur per week kunnen werken (exclusief 4 reisuren)
- De bedrijfsarts stelt, dat ondanks toegenomen beperkingen, het opgestelde re-integratieplan (urenopbouw) zonder bezwaar kan worden uitgevoerd. Dit wordt verder niet aannemelijk gemaakt. Hetgeen niet zorgvuldig is.
- De bedrijfsarts soms een drietal voorwaarden op. Onduidelijk is of aan de voorwaarden is voldaan en wat dit betekent.
Als werknemer, zonder deugdelijke reden, niet meewerkt aan het hervattingsplan, dan doet ze onvoldoende om weer aan de slag te gaan. Deugdelijke reden kan zijn, dat zij hier om medische redenen niet toe in staat is. De bedrijfsarts documenteert onvoldoende dat de door gemachtigde toegestuurde verklaring van de specialist niet van invloed is op het eerder afgegeven re-integratie advies. Het onderzoek van de bedrijfsarts is hiervoor niet zorgvuldig, en daardoor het re-integratie advies niet meer actueel.
Dientengevolge kan UWV niet vast stellen dat werknemer zonder deugdelijke grond niet meewerkt aan het voor haar opgestelde re-integratieplan. Er wordt daarom niet aannemelijk gemaakt, dat de inspanningen die de werkgever van de werknemer vraagt, redelijk zijn.
4. CONCLUSIE
De door werknemer uitgevoerde re-integratie inspanningen zijn niet onvoldoende.”

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] aan haar te voldoen
het achterstallig salaris over de periode 1 oktober 2016 tot en met 31 december 2016 zijnde € 2.874,42 euro, voor zover mogelijk te vermeerderen met de wettelijke rente en verhogingen;
vanaf 1 januari 2017 het brutoloon ad € 1.437,21 per maand op tijd te blijven betalen op het daarvoor gebruikelijke tijdstip te vermeerderen met de vakantietoeslag en overige emolumenten en eventuele verhogingen op het moment dat dit opeisbaar is, alles op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag dat elke betaling gedurende 2017 te laat wordt uitgevoerd;
[gedaagde] te veroordelen in de kosten van dit geding, waaronder begrepen een salaris gemachtigde en voor het geval voldoening aan dit vonnis binnen deze termijn niet plaatsvindt te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten vanaf bedoelde termijn tot de dag van de algehele voldoening, alsmede te vermeerderen met de nakosten conform het liquidatietarief sector Kanton.
3.2.
Ter onderbouwing van haar vorderingen stelt [eiseres] dat [gedaagde] haar ten onrechte een loonsanctie heeft opgelegd, omdat zij niet zou voldoen aan haar verplichtingen als werknemer in het re-integratietraject in het kader van haar ziekte. [eiseres] stelt juist dat zij er alles aan gedaan heeft om te re-integreren, maar stelt dat haar klachten nog van dien aard zijn dat dit niet lukt op de manier zoals de bedrijfsarts heeft geadviseerd en [gedaagde] op diens advies heeft getracht uit te voeren. Ook heeft [gedaagde] volgens [eiseres] nagelaten haar werkplek passend te maken.
[eiseres] stelt dat zij naast haar pijnklachten ook psychische klachten ondervindt. Zij stelt dat ook te hebben aangegeven bij de bedrijfsarts. De medicatie die [eiseres] krijgt, en waarvan de bedrijfsarts bij de vaststelling van de FML op de hoogte was, zorgen ervoor dat dat zij niet, zoals zij gewend is, met de auto kan reizen. Het traject kan weliswaar ook met het openbaar vervoer worden afgelegd, maar dat betekent een reistijd van twee uur heen en twee uur terug. [eiseres] heeft steeds aangegeven dat dit voor haar te belastend is en heeft bij herhaling voorgesteld thuis te werken of vanuit de locatie [vestigingsplaats] . Zij meende dat dat ook een optie was, omdat zij voordat zij uitviel ook op vaste momenten in de week thuis werkte. Vervolgens ontstond onenigheid tussen [eiseres] en [gedaagde] over de vraag of [eiseres] überhaupt thuis mocht werken, hetgeen uiteindelijk escaleerde.
[eiseres] heeft op 1 november 2016 een deskundigenbericht aangevraagd bij het UWV. De conclusie van dat rapport luidt dat zij voldoende doet om te re-integreren, zodat zij van mening is dat de loonbetalingen met terugwerkende kracht dienen te worden hervat. Daarnaast maakt zij aanspraak op de wettelijke verhoging en de wettelijke rente, en meent zij dat de loonbetalingen, voor zover deze niet worden hervat, dienen te worden gesanctioneerd met een dwangsom.
3.3.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering met als conclusie dat de kantonrechter deze zal afwijzen, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
[gedaagde] handhaaft haar standpunt dat [eiseres] onvoldoende heeft gedaan om te re-integreren. Zij betwist dat de werkplek van [eiseres] niet passend gemaakt is.
Verder stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat de conclusie van het UWV alleen betrekking heeft op de situatie na de escalatie. De nieuwe klachten zijn door de escalatie ontstaan, aldus [gedaagde] , en die escalatie is aan [eiseres] te wijten. Volgens [gedaagde] is zij ook gerechtigd de loonbetalingen na het rapport van het UWV te staken, omdat de verslechtering van de situatie aan [eiseres] zelf te wijten is.
Tot slot voert [gedaagde] aan dat voor zover zij wel gehouden zou zijn tot doorbetaling van loon vanaf enig moment, dit niet het door [eiseres] gevorderde bedrag kan zijn, maar 70% daarvan omdat [eiseres] inmiddels in haar tweede ziektejaar zit.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De zaak moet worden beoordeeld tegen de volgende achtergrond. Op grond van het bepaalde in artikel 7:629 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft een werknemer, kort gezegd, recht op loondoorbetaling bij ziekte. Een werknemer is op grond van artikel 7:660a BW verplicht redelijke aanwijzingen van de werkgever of de bedrijfsarts na te komen en passende arbeid te verrichten waartoe de werkgever hem in staat stelt. Doet hij dat niet met een deugdelijke grond, dan is de werkgever gerechtigd zijn loonbetalingsverplichtingen op te schorten (artikel 7:629 lid 3 onder d BW).
De vraag is of [gedaagde] passend werk heeft aangeboden of redelijke voorschriften heeft gegeven dan wel of [eiseres] een deugdelijke grond had daaraan niet mee te werken.
4.2.
De kantonrechter stelt vast dat hij niet over alle relevante informatie beschikt, wat gezien de medische aard ervan niet verwonderlijk is. Uit het procesdossier en de toelichting door partijen blijkt dat [eiseres] is uitgevallen met lichamelijke klachten. Dat blijkt onder meer uit het arbeidskundig rapport van [bedrijf 2] , waarin is vermeld dat het eigen werk passend te maken is door middel van een aangepast bureau waarachter afwisselend staand en zittend gewerkt kan worden (zie hierboven onder 2.5.) en het gesprek van 13 oktober 2016 (zie hierboven onder 2.7.).
De bedrijfsarts heeft op 18 oktober 2016 gerapporteerd dat zijn FML van 6 september 2016 nog steeds actueel is en dat er geen urenbeperking geldt (zie hierboven onder 2.8.). Verder schrijft hij dat de werkplek door [gedaagde] is aangepast, zodat het werk voltijds door [eiseres] kan worden uitgevoerd. Niettemin adviseert hij een opbouwschema.
4.3.
Volgens [eiseres] was haar werkplek echter niet deugdelijk aangepast. Door gebruik te maken van een partytafel naast haar bureau dacht [gedaagde] de beoogde afwisseling tussen zitten en staan te bereiken. Een dergelijke aanpassing is niet toereikend, aldus [eiseres] , omdat zij haar computer elke keer van haar bureau naar de partytafel en weer terug moest verplaatsen.
[gedaagde] heeft deze lezing betwist. Volgens haar werkte [eiseres] met een laptop en kon zij deze heel goed op de naast haar bureau staande tafel zetten. Dit verweer is niet nader door [eiseres] weersproken, zodat de kantonrechter – mede omdat de bedrijfsarts heeft geschreven dat de werkplek is aangepast – van de juistheid ervan uitgaat. Niet is in te zien waarom [eiseres] zodanig beperkt was dat zij haar laptop niet over zo’n korte afstand zou kunnen verplaatsen. Uitgaande van de lichamelijke klachten waar [eiseres] mee te kampen had, moet het ervoor worden gehouden dat [gedaagde] passende arbeid heeft aangeboden.
4.4.
[eiseres] stelt evenwel dat zij toen al langer kampte met psychische klachten. Tijdens de zitting heeft zij toegelicht dat zij deze klachten al medio augustus 2016 had en daarvoor medicatie (Venlafaxine) kreeg. Vanwege deze medicatie mocht zij geen auto meer rijden. [eiseres] stelt dat de bedrijfsarts daarvan op de hoogte was. Vanwege deze klachten was het reizen tussen huis en werk met het openbaar vervoer te zwaar voor haar. Gezien haar fysieke klachten én psychische klachten heeft [eiseres] getracht met een oplossing te komen, die haars inziens met name lag in het al dan niet gedeeltelijk thuis werken. De bedrijfsarts ging er echter van uit dat zij in [vestigingsplaats] zou moeten re-integreren en heeft ook zodanig aan [gedaagde] geadviseerd. Dit advies is door [gedaagde] overgenomen. Er ontstond daardoor onenigheid tussen [eiseres] en [gedaagde] over de te volgen weg, die resulteerde in een loonsanctie van [gedaagde] en het verzoek van [eiseres] aan het UWV om een second opinion.
Het UWV baseert zich op de bij de bedrijfsarts beschikbare gegevens, de namens [eiseres] gestuurde informatie en de verklaring van haar behandelend psychiater. In overleg met een verzekeringsarts van het UWV komt arbeidsdeskundige [C] tot de conclusie dat de re-integratie-inspanningen van [eiseres] niet onvoldoende zijn en dat niet aannemelijk is dat de inspanningen die door [gedaagde] van [eiseres] gevergd worden redelijk zijn.
4.5.
Volgens [gedaagde] blijkt uit de second opinion van het UWV dat diens verzekeringsarts concludeert dat het medisch onderzoek van de bedrijfsarts van 21 december 16 met de nieuwe medische gegevens niet meer toereikend is en dat de nieuwe beperkingen in persoonlijk en sociaal functioneren eerst concreet in kaart moeten worden gebracht door de bedrijfsarts. Daarom moet volgens [gedaagde] ervan uitgegaan worden dat de toegenomen klachten van [eiseres] zelf zijn veroorzaakt. Door haar weigerachtige houding heeft zij zichzelf in een positie geplaatst die heeft geleid tot de beslissing de loonbetaling op te schorten en deze opschorting heeft kennelijk geleid tot toename van de arbeidsongeschiktheid, aldus [gedaagde] .
4.6.
De kantonrechter passeert het verweer van [gedaagde] en overweegt daartoe als volgt. Hij begrijpt het rapport van het UWV aldus dat deze instantie van mening is dat de psychische klachten van [eiseres] van dien aard zijn dat niet gezegd kan worden dat zij niet aan haar re-integratieverplichtingen voldoet.
De kantonrechter benadrukt dat hij geen medische beoordeling kan geven, maar hij is op voorhand van oordeel dat het aannemelijk is [eiseres] reeds bij de vaststelling van de FML van september 2016 psychische klachten had. Immers, [eiseres] heeft gesteld dat zij daar medio augustus 2016 aan leed, hetgeen wordt bevestigd door het medicatieoverzicht dat zij in het geding heeft gebracht. Daaruit blijkt dat voor het eerst op 28 augustus 2016 Venlafaxine aan haar is voorgeschreven. Dit is het werkzame bestanddeel in Efexor (waar de psychiater over schrijft), welk geneesmiddel onder andere wordt gebruikt bij depressies en angststoornissen. Het ligt ook voor de hand dat [eiseres] de bedrijfsarts daarvan in kennis heeft gesteld. Het enkele feit dat pas vanaf 3 november 2016 een psychiater in beeld is, betekent dan ook niet dat de psychische klachten door het arbeidsconflict zijn ontstaan zoals [gedaagde] lijkt te veronderstellen. Het moet er al met al voor worden gehouden dat de conclusie van het UWV dat [eiseres] haar re-integratieverplichtingen nakomt, ook van toepassing is op de periode voordat [gedaagde] de loonbetalingen opschortte.
Of de klachten verergerd zijn door het conflict, zoals [gedaagde] stelt, kan de kantonrechter zonder nadere informatie niet vaststellen en is voor dit kort geding ook niet relevant. In dit kort geding dient slechts te worden beoordeeld of [eiseres] een deugdelijke grond had om niet althans niet op de wijze zoals van haar werd gevergd, mee te werken aan haar re-integratie.
4.7.
Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat zodanige grond aanwezig was, zodat de loonsanctie onterecht is toegepast. De vordering tot doorbetaling van loon zal daarom worden toegewezen, waarbij in aanmerking moet worden genomen dat [eiseres] in haar tweede ziektejaar zit en daarom slechts recht heeft op 70% van dat loon.
4.8.
[eiseres] heeft de wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW gevorderd. Deze vordering zal worden toegewezen, omdat [gedaagde] daartegen geen of geen begrijpelijk verweer heeft gevoerd. Hetzelfde geldt voor de gevorderde wettelijke rente.
4.9.
[eiseres] heeft ten slotte gevorderd dat de salarisbetalingen zullen worden gesanctioneerd met een dwangsom. Voor het verbinden van een dwangsom aan de betaling van een geldsom bestaat geen wettelijke basis, zodat dit deel van de vordering zal worden afgewezen.
4.10.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 97,31
- griffierecht € 223,00
- salaris gemachtigde €
300,00(1,5 punt x tarief € 200,00)
Totaal € 620,31
Vanwege de summiere inhoud van de dagvaarding kent de kantonrechter voor het opstellen daarvan slechts een half punt toe.
4.11.
[eiseres] heeft, voor zover niet binnen twee weken van betekening van dit vonnis aan de inhoud daarvan zal worden voldaan, gevorderd dat [gedaagde] alsdan zal worden veroordeeld in de nakosten. Hiertegen is geen verweer gevoerd, zodat deze vordering zal worden toegewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter geeft de volgende onmiddellijke voorziening:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] binnen twee weken na betekening van dit vonnis aan [eiseres] te betalen het achterstallig salaris over de periode van 31 oktober tot en met 31 december 2016, rekening houdend met de ingangsdatum van het tweede ziektejaar van [eiseres] , vermeerderd met de wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW van 50% en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de respectieve dagen van opeisbaarheid tot de dag van algehele voldoening,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] aan [eiseres] telkens op de voor de respectieve maandelijkse loonbetaling bepaalde dag, te weten vóór de eerste van de daaropvolgende maand, te betalen het overeengekomen bruto loon, althans het netto equivalent daarvan, rekening houdend met het tweede ziektejaar van [eiseres] , te vermeerderen met de vakantietoeslag en overige emolumenten en eventuele verhogingen,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiseres] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 620,31, waarin begrepen € 300,- aan salaris gemachtigde,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [eiseres] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 100,- aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de voldoening;
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de voldoening,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Heinemann, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2017.