ECLI:NL:RBMNE:2017:6805

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 december 2017
Publicatiedatum
5 februari 2018
Zaaknummer
C/16/437489 / HA ZA 17-358
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroepsaansprakelijkheid accountant en causale relatie tussen fout en schade

In deze zaak vordert eiser, [eiser], schadevergoeding van gedaagden, waaronder [gedaagde sub 2], een accountant, wegens vermeende fouten bij het opstellen van de jaarrekeningen van 2010 en 2011. Eiser stelt dat deze fouten hebben geleid tot schade, omdat een schikking met de maten van de maatschap niet tot stand is gekomen. De rechtbank onderzoekt of [gedaagde sub 2] zijn werkzaamheden heeft uitgevoerd zoals van een redelijk handelend accountant mag worden verwacht. De rechtbank concludeert dat [gedaagde sub 2] niet tekort is geschoten in zijn verplichtingen. Eiser heeft niet aangetoond dat er een causaal verband bestaat tussen de vermeende fouten van [gedaagde sub 2] en de gestelde schade. De rechtbank wijst de vorderingen van eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten. De uitspraak is gedaan op 13 december 2017.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/437489 / HA ZA 17-358
Vonnis van 13 december 2017
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. J.F. Koot te Leeuwarden,
tegen
1. de maatschap
[gedaagde sub 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
4.
[gedaagde sub 4],
wonende te [woonplaats] ,
5. de maatschap
[gedaagde sub 5],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
6.
[gedaagde sub 6]
wonende te [woonplaats] ,
7. de besloten vennootschap
[gedaagde sub 7]
gevestigd te [vestigingsplaats]
gedaagden,
advocaat mr. J.M.H.W. Bindels te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagden c.s.] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 5 juli 2017,
  • de akte wijziging eis van [eiser] van 16 oktober 2017,
  • het proces-verbaal van comparitie van 31 oktober 2017,
  • de brief van [eiser] van 13 november 2017.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde sub 1] verricht sinds 2003 accountantswerkzaamheden voor de maatschap [maatschap A] (hierna: de maatschap). [eiser] is op 1 januari 2004 toegetreden tot de maatschap. [gedaagde sub 2] is accountants-administratieconsulent (AA). Als een van de maten van [gedaagde sub 1] voerde hij de accountantswerkzaamheden voor de maatschap uit.
2.2.
Op 29 april 2011 hebben de overige vier maten van de maatschap het vertrouwen in [eiser] opgezegd. Per 1 december 2011 heeft het [ziekenhuis A] (hierna: het ziekenhuis) de toelatingsovereenkomst met [eiser] opgezegd. [eiser] is uit de maatschap getreden.
2.3.
In een e-mail van 2 november 2011 heeft [gedaagde sub 2] aan mr. J.S.M. Brouwer, de toenmalige rechtsbijstandverlener van [eiser] , naar aanleiding van vragen over de jaarrekeningen van de maatschap - onder meer - geschreven:
“(…)
De post ‘onderhanden werk’ ontbreekt in het concept van de jaarrekening 2010 omdat ik dat bedrag (nog) niet heb doorgekregen van cliënt. Overigens verwacht ik dat dat bedrag vrijwel ‘nihil’ zal zijn. Het ziekenhuis heeft namelijk met ingang van 2010 de wijze van afrekenen gewijzigd. Hierdoor is een eventueel ‘onderhanden-werken-bedrag’ reeds (voor 100% i.p.v. 50%) verwerkt in de post ‘Te ontvangen afrekening honorarium 2010’ ad 41.890 (zie pagina 7 van het concept over 2010). Ik heb slechts ‘pm’ in het rapport opgenomen om tijdens de bespreking te dienen als een ‘trigger’ om toe te lichten dat de wijze van afrekenen door het ziekenhuis is veranderd.
(…)”
2.4.
In het kader van de financiële afwikkeling van de maatschap heeft op 24 november 2011 een gesprek plaatsgehad over een regeling voor de beëindiging van de toelatingsovereenkomst van [eiser] met het ziekenhuis en de afwikkeling van de maatschap. In een brief van 28 november 2011 heeft mr. R.P.F van der Mark, de advocaat van het ziekenhuis, voorstellen gedaan voor een minnelijke regeling. In een brief van 6 december 2011 heeft mr. Brouwer daarop gereageerd. In punt 4 van deze brief is het voorstel van mr. Vander Mark in de brief van 28 november 2011 dat
“ [eiser] en de maatschap akkoord gaan met de conceptjaarrekening”
als volgt aangevuld:
“op voorwaarde dat de accountant van het ziekenhuis schriftelijk bevestigt dat de post Onderhanden Werk in de jaarrekening 2010 juist is opgenomen.”
2.5.
In een e-mail van 13 december 2011 heeft de heer [medewerker ziekenhuis] , medewerker financiële administratie van het ziekenhuis, meegedeeld dat de opgave van het onderhanden werk per 31 december 2009 € 236.897,00 bedraagt. Hij heeft daaraan toegevoegd:
“Deze uitkomst is substantieel hoger dan de uitkomst per 31 december 2010. Dit heeft 2 oorzaken. Enerzijds zijn de tarieven ingaande 2010 substantieel gedaald en anderzijds is de waardering ultimo 2010 gewijzigd t.o.v. ultimo 2009. Anderzijds heeft er een wijziging plaatsgehad in de waardering van het OHW. De waardering ultimo 2010 is 50% van de te verwachten opbrengstwaarde. De berekening ultimo 2009 gaat uit van 100%.”
Bij deze e-mail is een tabel opgenomen waarin voor het onderhanden werk per 31 december 2010 een bedrag van € 105.532,00 is opgenomen. Deze e-mail is gericht aan [eiser] , en cc gezonden aan (de maten) van de maatschap.
2.6.
In antwoord op de brief van mr. Brouwer heeft mr. C.W.W Verberne, de advocaat van de maatschap, in een brief van 23 december 2011- onder meer - geschreven:
“Het Onderhanden werk op 31 december 2010 was € 105.532,-- (50%). Dit is eigenlijk de waarde van de openstaande DBC’s op 31 december 2010. Deze DBC’s zijn gesloten en gedeclareerd voornamelijk in de eerste helft van 2011. Dit is in het honorarium van 2011 verwerkt. Daar is nieuw Onderhanden werk bijgekomen, het gaat dus om de mutatie. De opgave Onderhanden Werk positie per 31 december 2010 is aanzienlijk lager dan die van 31 december 2009. Dat heeft te maken met een substantiële daling van de tarieven en een andere waardering. De waardering ultimo 2010 is 50% van de te verwachten opbrengstwaarde, die uit 2009 ging nog uit van 100%. Dit betekent naar mijn idee dat de opgave Onderhanden Werk correct is opgenomen.
Inmiddels werd van het ziekenhuis nadere informatie verkregen over het Onderhanden Werk.
2.7.
Bij brief van 23 januari 2012 heeft mr. Verberne aan mr. Brouwer geschreven:
“(…)
Samengevat
Bovenstaand bedrag kan worden betaald binnen veertien dagen na ondertekening vaststellingsovereenkomst
De 400,- is eenmalig en niet maandelijks
Discussie over winstaandeel minus waarneming is beslecht
Verwerking onderhanden werk is conform ziekenhuisopgave en correct
Geen extra jaarrekening is akkoord
Het ziekenhuis betaalt binnen een maand na ondertekening 50.000 voorschot op de goodwill
De maatschap betaalt het restant zodra de opvolger betaald heeft en uiterlijk 31 december 2012
Aan de OMS wordt spoorslags gevraagd de goodwill vast te stellen
Wat mij betreft kan er nu een vaststellingsovereenkomst worden gemaakt
(…)”
2.8.
Mr Brouwer heeft een conceptvaststellingsovereenkomst opgemaakt en daarbij onder punt 4.2 opgenomen:
“In de jaarrekening van de maatschap over 2010 wordt de post Onder Handen Werk ad € 105.532,- verwerkt en zal in de kapitaalstand terugkomen in de jaarrekening 2011
4.3
De jaarrekening van de maatschap over 2010 wordt door partijen als definitief beschouwd.
“(…)”
2.9.
In antwoord op een e-mail van mr. Brouwer heeft mr. Verberne in een e-mail van 14 maart 2012 geschreven dat hij de overeenkomst heeft doorgezonden met de mededeling dat hij akkoord was, maar dat deze tot zijn verbazing niet is ondertekend door zijn cliënten en dat zij meldden dat er nog enige aanpassingen moeten gebeuren. Mr. Verberne eindigt deze e-mail met de mededeling:
“daarnaast schijnt het bedrag van het OHW niet te kloppen maar dat stem ik morgen af met de accountant”.
2.10.
In een brief van 15 maart 2012 heeft mr. Verberne aan mr Brouwer geschreven:
“(…)
Lastiger is de navolgende discussie. In de concept-jaarrekening staat bij onderhanden werk 31-12-2010 nog PM ingevuld. In uw brief geeft u aan dat daar € 105.532,-- moet worden opgenomen. Ik heb daar inmiddels met de accountant over gesproken en in de nieuwe versie van de jaarrekening is PM vervangen door een streepje omdat, vanwege de verandering van de afrekeningssystematiek van het ziekenhuis het nog te ontvangen honorarium 2010 (wat dus het onderhanden werk is), twee regels verder is opgenomen als de post te ontvangen afrekening honorarium 2010 € 41.890,--. De post onderhanden werk zal dus in de jaarstukken geheel vervallen.
Het moge zo zijn dat u niet van plan bent iets te veranderen. Daar zal ik me dan bij moeten neerleggen maar dan wordt er dezerzijds niet getekend en dan wachten we rustig de procedure af tussen het ziekenhuis en uw cliënt. De accountant is nog steeds in afwachting van instemming van uw cliënt met de jaarstukken, waarna hij die definitief kan maken. ergo: dit betekent dat we tot op heden hebben onderhandeld op basis van niet vastgestelde jaarstukken en dat die thans op een zeer substantieel onderdeel zijn gewijzigd. Voor zover u meent dat er een basis is om op grond van de onderhandelingen af te dwingen dat de overeenkomst getekend moet worden, deel ik nu reeds mede dat ik me dan ten aanzien van het forse bedrag onderhanden werk, op dwaling zal beroepen.
(…).”
2.11.
In een e-mail van 6 april 2012 heeft mr. Verberne aan [gedaagde sub 2] geschreven:
“Zoals telefonisch besproken bijgaand het overzichtje ‘onderhanden werk’ 2009 en 2010. (…).”
met in een bijlage de hiervoor in 2.5 genoemde e-mail van 13 december 2011 van de financieel medewerker van het ziekenhuis.
2.12.
In een e-mail van eveneens 6 april 2012 heeft mr. Van der Mark aan mr. Verberne geschreven:
“Het ziekenhuis verstaat onder onderhanden werk per 31 december 2010 de honoraria van dbc’s, die voor 31 december 2010 zijn geopend en na die datum zijn/worden afgesloten. Sinds 10 januari 2010 doet het ziekenhuis geen opgave meer van dit soort onderhanden werk, behalve als daar specifiek om wordt gevraagd.”
2.13.
Op verzoek van [eiser] en de maten van de maatschap heeft een bindend adviesprocedure plaatsgevonden. In een uitspraak van 25 februari 2014 heeft de bindend adviescommissie de vorderingen van [eiser] in het kader van een geschil over goodwill afgewezen en in het kader van het geschil over de jaarstukken [gedaagden c.s.] , registeraccountant als deskundige benoemd. [gedaagden c.s.] heeft op 31 oktober 2014 een rapport uitgebracht. In hoofdstuk 5.4.6 “Onderhanden werk” is in een tabel het verloop van het onderhanden werk voor de jaren 2008 tot en met 2012 gegeven. Voor het jaar 2010 vermeldt deze tabel: OHW (50%) 105.532, Mutatie OHW in resultaat: -12.916 en voor het jaar 2011: OHW 146.956, Mutatie OHW in resultaat: 41.424.
Verder vermeldt het rapport over het onderhanden werk:
In de jaarrekening per 30 november 2011 (de basis voor de afrekening met Dr. [eiser] ) is het onderhanden werk gewaardeerd op € 146.956, zijnde 50%. Hiervoor is een opgave ontvangen van het ziekenhuis. Deze stand is hoog in vergelijking met de andere in bovenstaand overzicht opgenomen standen (eind 2009, 20101, 2011).
De gevolgde gedragslijn dat het onderhanden werk op 50% wordt gewaardeerd is niet ongebruikelijk maar wel moet worden opgemerkt dat dit een vuistregel is, Een beoordeling van de nog openstaande DBC, inclusief een beoordeling van de daarop reeds bestede uren en de per DBC gerealiseerde resultaten zou een meer zuivere waardering van het onderhanden werk hebben opgeleverd. Een dergelijke beoordeling is door de maatschap niet uitgevoerd.
Uit de jaarrekening 2012 blijkt verder dat in dat jaar een andere financieringssystematiek is ingegaan (zie de post aandeel in budget). Eind 2012 is geen onderhanden werk meer opgenomen.
2.14.
In een uitspraak van 28 oktober 2016 heeft de accountantskamer een klacht van [eiser] tegen [gedaagde sub 2] gedeeltelijk gegrond verklaard en [gedaagde sub 2] de maatregel van waarschuwing opgelegd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert na wijziging van eis dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis,
primair:
- voor recht verklaart dat [gedaagden c.s.] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst van opdracht ten opzichte van [eiser] , door fouten te maken bij het opstellen van de jaarrekeningen van 2010 en 2011 en onjuiste advisering aan de maatschap over (onder meer) de post onderhanden werk in de jaarrekening van 2010,
- [gedaagden c.s.] veroordeelt tot betaling van een voorschot op de schadevergoeding, van € 100.059,43, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 maart 2012, althans vanaf de factuurdatum,
- [gedaagden c.s.] veroordeelt in de buitengerechtelijke kosten van € 1.490,57,
[gedaagden c.s.] veroordeelt in de vergoeding van de door [eiser] geleden schade, op te maken bij staat,
subsidiair
- voor recht verklaart dat [gedaagde sub 2] onrechtmatig heeft gehandeld ten opzichte van [eiser] door fouten te maken bij het opstellen van de jaarrekeningen van 2010 en 2011 en onjuiste advisering aan de maatschap over (onder meer) de post onderhanden werk in de jaarrekening van 2010,
- [gedaagde sub 2] veroordeelt tot betaling van het hiervoor genoemde voorschot op de schadevergoeding, de buitengerechtelijke kosten en de schadevergoeding op te maken bij staat,
primair en subsidiair: [gedaagden c.s.] veroordeelt in de kosten van deze procedure, de nakosten daaronder begrepen.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat [gedaagde sub 2] fouten heeft gemaakt bij het opstellen van de jaarrekeningen en bij de advisering daarover aan de maten. De onjuiste advisering van [gedaagde sub 2] heeft er toe geleid dat een schikking tussen de maten die in maart 2012 feitelijk rond was, uiteindelijk niet is doorgegaan. [gedaagde sub 2] wist dat er een conflict was tussen [eiser] en de maten van de maatschap. Bovendien werkte hij naast zijn werkzaamheden voor de maatschap ook voor de maten [maat A] en [maat B] in privé. Gelet op deze belangentegenstellingen had hij maatregelen moeten treffen om zijn integriteit en onafhankelijkheid te waarborgen. Hij heeft dit niet gedaan en daarmee gehandeld in strijd met de voor accountants geldende Verordening gedragscode (VGC). [gedaagden c.s.] is aansprakelijk voor de schade die [eiser] heeft geleden als gevolg van deze tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst door [gedaagde sub 1] , dan wel het onrechtmatig handelen van [gedaagde sub 2] . Deze schade betreft volgens [eiser] alle kosten die hij heeft moeten maken in verband met de financiële afwikkeling van zijn uittreding uit de maatschap. Indien partijen in maart 2012 tot overeenstemming waren gekomen, had hij deze kosten niet hoeven te maken. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst [eiser] naar de correspondentie in de periode van 24 november 2011 tot en met 15 maart 2012. Omdat de maten het niet eens werden over (diverse posten) in de door [gedaagde sub 2] opgestelde jaarrekeningen, werden zij het ook niet eens over de financiële afwikkeling. Ter zitting heeft [eiser] toegelicht dat de tekortkoming van [gedaagde sub 2] zich toespitst op de gestelde onjuiste advisering over de post onderhanden werk in maart 2012.
3.3.
[gedaagden c.s.] betwist dat zij tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst en/of dat [gedaagde sub 2] onrechtmatig heeft gehandeld. [gedaagden c.s.] wijst er op dat [gedaagde sub 2] de jaarrekeningen opstelde aan de hand van de door de maatschap verstrekte gegevens. [gedaagde sub 2] heeft voor 2010 een concept jaarrekening opgesteld en daarin voor de post onderhanden werk een PM opgenomen, omdat deze post op dat moment nog onbepaald was. [gedaagde sub 2] heeft niet de stand van het onder handen werk bepaald, maar slechts zijn verwachting uitgesproken dat deze op nihil zou uitkomen vanwege de gewijzigde systematiek van het ziekenhuis. [gedaagden c.s.] heeft in dit verband toegelicht dat de gewijzigde systematiek van het ziekenhuis inhield dat een deel van wat [eiser] als onderhanden werk beschouwt onder een andere noemer (“te ontvangen afrekening honorarium”) is verantwoord. [gedaagden c.s.] heeft betwist dat [gedaagde sub 2] in maart 2012 in het kader van de onderhandelingen en de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst de maatschap heeft geadviseerd. [eiser] en de maten waren reeds in december 2011 op de hoogte van de door het ziekenhuis verstrekte gegevens over het onderhanden werk, maar hebben deze informatie destijds niet met [gedaagde sub 2] gedeeld. Volgens [gedaagden c.s.] is [gedaagde sub 2] pas op 6 april 2012 bekend geworden met deze cijfers. Voorts heeft [gedaagden c.s.] het causaal verband tussen de vermeende tekortkoming/onrechtmatige daad en de gestelde schade betwist, evenals de hoogte van de schade.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak om een vordering tot schadevergoeding op grond van aansprakelijkheid van een accountant. Daarom dient eerst te worden beoordeeld of [gedaagde sub 2] zijn werkzaamheden heeft uitgevoerd zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam accountant mag worden verwacht. Indien komt vast te staan dat hij niet aan deze norm heeft voldaan, zal vervolgens onderzocht moeten worden of aannemelijk is geworden dat [eiser] de door hem gestelde schade heeft geleden als gevolg van de tekortkoming van [gedaagde sub 2] , omdat alleen dan kan worden geconcludeerd dat [gedaagden c.s.] daarvoor aansprakelijk is.
4.2.
Partijen verschillen van mening of de opdracht aan [gedaagden c.s.] / [gedaagde sub 2] slechts inhield dat [gedaagde sub 2] aan de hand van de door de maatschap aangeleverde cijfers de jaarrekening diende op te stellen (de stelling van [gedaagden c.s.] ), of dat zijn opdracht ruimer was en ook advisering inhield (de stelling van [eiser] ). Op grond van hetgeen hierna wordt overwogen is de precieze inhoud van de overeenkomst voor de beoordeling van dit geschil niet van doorslaggevend belang. De rechtbank zal dit aspect daarom verder buiten beschouwing laten.
4.3.
Niet in geschil is dat de maatschap de voor het opstellen van de jaarrekening benodigde gegevens aan [gedaagde sub 2] verstrekte. Evenmin is in geschil dat [gedaagde sub 2] bij het opstellen van de concept jaarrekening 2010 niet beschikte over gegevens van het onderhanden werk voor het betreffende jaar. Het opnemen van een p.m. voor deze post in de concept jaarrekening is onder deze omstandigheden logisch. Dat [gedaagde sub 2] een fout zou hebben gemaakt bij het opstellen van de concept jaarrekening 2010 heeft [eiser] niet aangetoond.
4.4.
Het verwijt van [eiser] over het handelen van [gedaagde sub 2] spitst zich toe op zijn handelwijze in maart 2012. Volgens [eiser] heeft [gedaagde sub 2] , ook nadat de informatie van het ziekenhuis over het onderhanden werk in 2010 bekend was, de maatschap geadviseerd deze post op nihil te stellen en geweigerd de jaarrekening op dit punt aan te passen. Dat [gedaagde sub 2] dit advies aan de maatschap heeft gegeven baseert [eiser] op de e-mail van 14 maart 2012 (zie hiervoor in 2.9 en de brief van 15 maart 2012 (zie hiervoor in 2.10) die mr. Verberne heeft geschreven na opstelling van de conceptvaststellingsovereenkomst door mr. Brouwer. Verberne was daarmee aanvankelijk akkoord gegaan. Omdat was gebleken dat de maten hiermee niet akkoord gaan “omdat het onderhanden werk niet schijnt te kloppen” geeft mr. Verberne aan dat hij een en ander met de accountant zal bespreken. Daarna volgt de e-mail van mr. Verberne aan mr. Brouwer waarin hij meedeelt dat hij met de accountant heeft gesproken en waarin hij de bezwaren verwoordt tegen de (wijze waarop) het onderhanden werk in de concept vaststellingsovereenkomst zijn verwerkt. Volgens [eiser] is het deze opstelling van [gedaagde sub 2] die gemaakt heeft dat de vaststellingsovereenkomst niet is getekend en [eiser] kosten heeft moeten maken in het kader van allerhande procedures.
4.5.
Uit de hierboven genoemde e-mails blijkt niet zonder meer dat mr. Verberne met “de accountant” [gedaagde sub 2] bedoelt, zoals [eiser] stelt. Het is ook mogelijk dat hij met de accountant van het ziekenhuis heeft gesproken, zoals [gedaagden c.s.] betoogt. Maar ook als er vanuit wordt gegaan dat mr. Verberne destijds met [gedaagde sub 2] zou hebben gesproken is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende grond is om te oordelen dat er een causaal verband bestaat tussen het vermeende advies van [gedaagde sub 2] en het niet tot stand komen van de vaststellingsovereenkomst in 2012. Daarop strandt de vordering.
4.6.
Uit de correspondentie in de periode 24 november 2011 tot en met 23 januari 2012 waarop [eiser] zich beroept, blijkt dat [eiser] en de maten het er in november 2011 over eens waren dat bij de financiële afhandeling van de maatschap de door het ziekenhuis verstrekte informatie over het onderhanden werk als uitgangspunt zou worden genomen. Uit de e-mails van 13 december 2012 (zie hiervoor in 2.5) en 23 december 2012 (zie hiervoor in 2.7) blijkt ook dat [eiser] , de maatschap en de advocaten allen in december 2011 op de hoogte waren van de informatie van het ziekenhuis dat het onderhanden werk per 31 december 2010 € 105.532,00 bedroeg. Uit deze correspondentie blijkt niet dat de financiële informatie van het ziekenhuis die de onderhandelende partijen in december 2011 hadden ontvangen aan [gedaagde sub 2] is doorgegeven. [eiser] heeft ook niet onderbouwd dat [gedaagde sub 2] langs andere weg van deze informatie op de hoogte kon zijn of dat hem in de periode november 2011 tot en met maart 2012 door de maatschap op enig moment is verzocht de definitieve jaarrekening over 2010 op te maken met de op dat moment beschikbare gegevens over het onderhanden werk. De maten en [eiser] zijn bij de onderhandelingen over de financiële afrekening van de maatschap voor 2010 wel steeds uitgegaan van het door het ziekenhuis opgegeven bedrag van € 105.532,00 voor onderhanden werk. Dat is ook in overeenstemming met het eerder door [eiser] in november 2011 geformuleerde uitgangspunt: “ dat de accountant van het ziekenhuis schriftelijk bevestigt dat de post Onderhanden Werk in de jaarrekening 2010 juist is opgenomen”. Ook mr. Verberne heeft dit genoemd in zijn e-mail van 23 december 2102: “verwerking onderhanden werk is conform ziekenhuisopgave en correct”. Het bedrag van € 105.532,00 wordt herhaald in de conceptovereenkomst die mr. Brouwer heeft opgesteld en waarmee mr. Verberne aanvankelijk akkoord is gegaan.
4.7.
Nog voordat het veronderstelde contact tussen mr. Verberne en [gedaagde sub 2] heeft plaatsgevonden, weigerden de maten akkoord te gaan met het in de conceptvaststellingsovereenkomst opgenomen onderhanden werk. Indien het veronderstelde gesprek tussen mr. Verberne en [gedaagde sub 2] inderdaad zou hebben plaatsgevonden, is het aannemelijk dat [gedaagde sub 2] daarbij zijn mening met Verberne zou hebben gedeeld, dat het ziekenhuis met ingang van 2010 de wijze van afrekening had gewijzigd, als gevolg waarvan waardering van de post onderhanden werk verwerkt zou moeten worden in de post “te ontvangen afrekening honorarium 2010” en dat hij om die reden verwacht dat het bedrag voor het onderhanden werk nihil zou zijn. Dit was immers ook zijn standpunt in de e-mail die hij op 2 november 2011 ter informatie aan mr. Brouwer/ [eiser] heeft gestuurd. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden geconcludeerd dat [gedaagde sub 2] door dit standpunt in te nemen een beroepsfout zou hebben gemaakt . Uit de e-mail van het ziekenhuis kan worden afgeleid dat er per 2010 een wijziging zou zijn opgetreden in de waarderingswijze van het onderhanden werk en ook de brief van de advocaat van het ziekenhuis van 6 april 2012 (zie hiervoor in 2.12) bevat aanwijzingen in die richting. Dit maakt het standpunt van [gedaagde sub 2] verdedigbaar.
4.8.
Ook indien het standpunt van [gedaagde sub 2] achteraf bezien onjuist zou zijn, omdat - zoals [eiser] onder verwijzing naar het rapport van [gedaagden c.s.] stelt - de gewijzigde administratieve verwerking van het onderhanden werk pas in 2012 door het ziekenhuis is ingevoerd en volgens het rapport per die datum de post onderhanden werk in de jaarrekening is komen te vervallen, is dit geen grond om te concluderen dat [gedaagde sub 2] aansprakelijk is voor het niet doorgaan van de vaststellingsovereenkomst. De financiële gegevens waren bekend en partijen waren in het kader van de onderhandelingen over de financiële afhandeling van de maatschap ten opzichte van elkaar in beginsel vrij op welke wijze zij deze gegevens wensten te interpreteren en te waarderen. Er bestond een verschil van mening tussen de [eiser] en de maten volgens welke systematiek het onderhanden werk gewaardeerd en in de jaarrekening verantwoord diende te worden, maar door geen van (de advocaten van) de onderhandelende partijen is het voorbehoud gemaakt dat instemming met het onderhandelingsresultaat afhankelijk zou zijn van een advies van [gedaagde sub 2] . Ondanks dat er op een aantal punten overeenstemming was bereikt, ontbrak het bij de maten kennelijk aan de wil om op het punt van het onderhanden werk de interpretatie van [eiser] te volgen. [gedaagde sub 2] was slechts adviseur en zijn advies is niet gevolgd. Het niet tekenen van de vaststellingsovereenkomst is dus het gevolg van de houding van de overige maten. Niet van het veronderstelde advies van [gedaagde sub 2] . Dat had mogelijk anders kunnen zijn als de maten niet bekend waren met de opgaaf van het ziekenhuis maar dat is niet het geval. De maten hebben de opgaaf van het ziekenhuis bewust niet overgenomen. Dat volgt ook uit de opmerking van mr. Verberne die aangaf de beweerdelijke overeenstemming met een beroep op dwaling te willen aantasten. De opgaaf van het ziekenhuis leidde kennelijk tot een voor de maatschap niet langer acceptabele uitkomst.
4.9.
[eiser] heeft nog aangevoerd dat [gedaagde sub 2] ook in andere jaarrekeningen diverse fouten heeft gemaakt, maar heeft niet verduidelijkt welke gevolgen deze vermeende fouten hebben gehad voor het stranden van de onderhandelingen in maart 2012. De algemene stelling dat deze fouten tekenend zijn voor de gehele situatie is daarvoor onvoldoende. De stelling van [eiser] was immers dat over alle onderwerpen, behalve het onderhanden werk, overeenstemming bestond.
4.10.
Over het beroep van [eiser] op de uitspraak in de klachtprocedure waarin de tuchtrechter de klacht van [eiser] gedeeltelijk gegrond heeft verklaard overweegt de rechtbank als volgt. Het wettelijk tuchtrecht voor beroepsbeoefenaren, zoals accountants, heeft in de eerste plaats tot doel, kort gezegd, in het algemeen belang een goede wijze van beroepsuitoefening te bevorderen. In een tuchtrechtprocedure wordt onderzocht of een beroepsbeoefenaar in overeenstemming met de door de beroepsgroep gestelde normen heeft gehandeld. Indien dit niet het geval is kan een maatregel worden opgelegd. Het tuchtrecht heeft niet tot doel de civielrechtelijke aansprakelijkheid van de beroepsbeoefenaar vast te stellen. Dat neemt niet weg dat het oordeel van de tuchtrechter over het handelen van een beroepsbeoefenaar in een civiele procedure een rol kan spelen bij de beantwoording van de vraag of de beroepsbeoefenaar aansprakelijk is.
4.11.
De door de tuchtrechter aan [gedaagde sub 2] opgelegde maatregel is gebaseerd op het niet nakomen van het voor de beroepsgroep geldende voorschrift dat - zeer kort gezegd - een accountant zich voortdurend bewust moet zijn van de gevaren bij behartiging van tegenstrijdige belangen en dat als de mogelijkheid van dit gevaar zich voordoet, de accountant passende maatregelen moet treffen om deze gevaren te voorkomen. De tuchtrechter heeft geconstateerd dat de conflictsituatie en het feit dat [gedaagde sub 2] naast de opdracht van de maatschap in opdracht van twee maten in privé werkte, een bedreiging inhielden voor fundamentele beginselen “objectiviteit en “deskundigheid en zorgvuldigheid” en dat [gedaagde sub 2] heeft verzuimd maatregelen te treffen om schending van deze beginselen te voorkomen. De tuchtrechter heeft niet geoordeeld dat [gedaagde sub 2] deze beginselen ook werkelijk heeft geschonden. Ook de rechtbank ziet geen grond om te oordelen dat [gedaagde sub 2] zich bij zijn werkzaamheden voor de maatschap partijdig heeft gedragen, zoals [eiser] stelt. Uit hetgeen hier voor is overwogen blijkt niet dat [gedaagde sub 2] enige bemoeienis heeft gehad met de onderhandelingen en dat het vermeende advies niet méér geweest kan zijn dan het geven van zijn visie over de wijze waarop de post onderhanden werk in de jaarrekening verwerkt zou moeten worden. Verder blijkt uit de e-mail van 2 november 2011 dat [gedaagde sub 2] vragen van mr. Brouwer heeft beantwoord en dat hij in deze e-mail heeft aangeboden om een en ander met [eiser] te bespreken. De stelling van [eiser] dat [gedaagde sub 2] na 1 april 2011 heeft verzuimd hem te informeren en hem willens en wetens informatie heeft onthouden, is dan ook niet juist.
4.12.
Al hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de slotsom dat de stelling van [eiser] dat de onderhandelingen tussen hem en de maatschap zijn gestrand als gevolg van een beroepsfout van [gedaagde sub 2] niet is komen vast te staan. [gedaagden c.s.] is dan ook niet aansprakelijk voor de gestelde schade. De vorderingen zullen daarom worden afgewezen.
4.13.
Gelet op het voorgaande kan de stelling van [gedaagden c.s.] dat [eiser] in zijn vordering tegen [maat C] (gedaagde sub 4) niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat [maat C] pas in 2012 tot de maatschap is toegetreden, onbesproken blijven wegens gebrek aan belang.
4.14.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden c.s.] worden begroot op:
- griffierecht € 1.924,00
- salaris advocaat
1.788,00(2 punten × tarief € 894,00)
Totaal € 3.712,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden c.s.] tot op heden begroot op € 3.712,00
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.O. Zuurmond en in het openbaar uitgesproken op 13 december 2017. [1]

Voetnoten

1.type:SM4183