ECLI:NL:RBMNE:2017:6794

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 november 2017
Publicatiedatum
2 februari 2018
Zaaknummer
C/16/413826 / HA ZA 16-295
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S.C. Hagedoorn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake geschil over teakplantage en betalingsverplichtingen tussen investeringsverenigingen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee verenigingen van investeerders, [eiseres] en [gedaagde], die in de jaren '90 participaties in teakplantages hebben gekocht. Na malversaties bij de verkoop van deze participaties in 2000, hebben beide partijen in 2004 een overeenkomst gesloten om hun conflicterende aanspraken te regelen. In 2011 zijn er nieuwe bomen geplant en in 2014 en 2015 zijn de teakbomen gekapt en verkocht. [eiseres] heeft [gedaagde] aangesproken voor het overeengekomen deel van de opbrengst van het gekapte teakhout, maar [gedaagde] weigerde te betalen, wat leidde tot een rechtszaak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering van [eiseres] op [gedaagde] is ontstaan na de verkoop van het teakhout, en dat [gedaagde] in verzuim is geraakt door niet te betalen. De rechtbank heeft de vordering van [eiseres] tot betaling van een bedrag van € 86.885,93, vermeerderd met wettelijke rente, toegewezen. Daarnaast zijn buitengerechtelijke incassokosten en beslagkosten toegewezen. De vordering in reconventie van [gedaagde] is afgewezen, en de proceskosten zijn gecompenseerd. Dit vonnis is uitgesproken op 22 november 2017.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/413826 / HA ZA 16-295
Vonnis van 22 november 2017
in de zaak van
zaaknummer / rolnummer: C/16/413826 / HA ZA 16-295
Vonnis van 22 november 2017
in de zaak van
de vereniging
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. M.A.M.J. Stücken te Amsterdam,
tegen
de vereniging
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. L.M. van Rooij-Houweling te Zeist.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 29 juni 2016
  • het proces-verbaal van comparitie van 25 oktober 2016
  • de conclusie van antwoord in reconventie
  • de akte van [gedaagde] van 11 januari 2017
  • de akte van [eiseres] van 3 mei 2017
  • de akte van [gedaagde] van 3 mei 2017.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] en [gedaagde] zijn verenigingen van investeerders die in de jaren ’90 participaties in teakplantages hebben gekocht van [bedrijfsnaam 1] . Na 2000 bleek dat bij deze verkoop sprake was geweest van malversaties. Op 2 mei 2002 heeft [gedaagde] via haar Costa Ricaanse dochtervennootschap [bedrijfsnaam 2] S.A. (hierna [bedrijfsnaam 2] ) de teakplantage
El Cóbanoin Costa Rica gekocht uit de boedel van [bedrijfsnaam 1] . De leden van [gedaagde] hadden van het [bedrijfsnaam 1] participaties gekocht die recht zouden geven op de opbrengst van stukken grond op deze plantage. Leden van [eiseres] hadden rechten gekocht op de opbrengst van dezelfde stukken grond. Geen van deze rechten waren echter door het fonds rechtsgeldig gevestigd. [gedaagde] en [eiseres] hebben over deze conflicterende aanspraken onderhandeld en in 2004 een overeenkomst gesloten. In 2011 zijn nieuwe bomen van een inheemse soort geplant op enkele plekken waar het teakhout niet goed groeide. [eiseres] heeft meebetaald aan deze zogenoemde “tussenplant”.
2.2.
In een overeenkomst van 2 december 2011 hebben partijen de toen geldende afspraken tussen partijen schriftelijk vastgelegd in een tweede overeenkomst (hierna: de overeenkomst). [bedrijfsnaam 2] heeft deze overeenkomst als partij ondertekend. De overeenkomst houd in dat [eiseres] aan [gedaagde] jaarlijks een vaste pachtprijs betaalt en bijdraagt in bepaalde kosten van de plantage. Daartegenover staat dat [eiseres] meedeelt in bepaalde opbrengsten van de plantage.
2.3.
De overeenkomst luidt, voor zover van belang:
Artikel 4: Opbrengsten
4.3
Van eindkap is sprake bij een volledige kap van alle bomen van één soort met een oppervlakte van meer dan 5 ha.
Op basis van gemaakte afspraken tussen partijen heeft [eiseres] een oorspronkelijk recht op (a) een aandeel in de netto opbrengst van de teakopstand en (b) een aandeel in de netto opbrengst van de in 2008-2010 uitgevoerde tussenplant.
[…]
4.6
[gedaagde] keert de in de leden 4.4 en 4.5 genoemde aandelen in de opbrengsten uit aan de vereniging [eiseres] , waarna deze de opbrengsten verdeelt onder haar leden.
4.7
[gedaagde] is bevoegd aan [eiseres] toekomende opbrengsten te verrekenen met nog door [eiseres] aan haar verschuldigde pacht en / of jaarlijkse kosten en/of boetes zonder daarbij rekening te hoeven houden met de verdeling over individuele leden van [eiseres] .
[…]
2.4.
In 2014 en 2015 zijn de teakbomen op de plantage gekapt en verkocht. [bedrijfsnaam 2] heeft in de periode van 9 december 2014 t/m 13 juli 2015 negen betalingen gedaan aan [gedaagde] voor een totaalbedrag van USD 649.865,00 waarbij in het kenmerk was vermeld: “
Amortizacion de deuda de [gedaagde]”. [eiseres] heeft [gedaagde] aangesproken voor het overeengekomen deel van de opbrengst van het gekapte teakhout. De advocaat van [eiseres] heeft [gedaagde] op 17 december 2015 bericht dat zij zonder geldige reden weigerde het afgesproken deel te betalen en haar gesommeerd om uiterlijk op 31 december 2015 een bedrag van USD 98.125,00 te betalen.
2.5.
Op 19 februari 2016 heeft [eiseres] ten laste van [gedaagde] onder de ING Bank N.V. conservatoir derdenbeslag gelegd. Dit beslag heeft [eiseres] laten opheffen nadat door [gedaagde] zekerheid was gesteld.
2.6.
Op 8 augustus 2016 heeft [bedrijfsnaam 2] de plantage verkocht aan een derde partij. In december 2016 heeft [bedrijfsnaam 2] haar activiteiten beëindigd.

3.Het geschil

In conventie

3.1.
[eiseres] vordert – kort samengevat – veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een hoofdsom van USD 98.125,00 en € 1.664,78 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met rente en proceskosten. Ook vordert zij een verklaring voor recht dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade die [eiseres] heeft geleden door de toerekenbare tekortkoming van [gedaagde] , nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. De hoofdsom ziet op het aandeel in de opbrengst van de gekapte teakbomen dat [gedaagde] op grond van de overeenkomst aan [eiseres] moet betalen. De kosten en rente zijn vergoeding van schade als gevolg van de te late betaling.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
In reconventie
3.3.
[gedaagde] vordert voorwaardelijk, mocht de vordering in conventie worden toegewezen, veroordeling van [eiseres] tot betaling van € 10.740,00. Het gaat om kosten van pacht en onderhoud van de plantage over de jaren 2014, 2015 en 2016 die [eiseres] op grond van de overeenkomst verschuldigd is aan [gedaagde] .
3.4.
[eiseres] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

De hoofdsom in conventie en de hoofdsom in reconventie

4.1.
Partijen hebben in de loop van deze procedure overeenstemming bereikt over de door [eiseres] gevorderde hoofdsom in conventie en het door [gedaagde] in reconventie gevorderde bedrag. Partijen geven aan dat het verschil tussen deze bedragen € 86.885,93 bedraagt, door [gedaagde] te betalen aan [eiseres] . Partijen geven aan dat de vordering in reconventie in aanmerking is genomen in het schikkingsbedrag, maar niet voor welk bedrag. De rechtbank zal in conventie het overeengekomen bedrag volledig toewijzen en in reconventie de vordering van [gedaagde] volledig afwijzen.
In conventie
4.2.
Het geschil ziet thans alleen nog op de door [eiseres] gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom en de buitengerechtelijke incassokosten vermeerderd met de rente daarover. Volgens [eiseres] is dit de vertragingsschade als gevolg van de te late betaling van de hoofdsom. [eiseres] vordert wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 1 juli 2015 en de rente over de buitengerechtelijke kosten vanaf 1 januari 2016. In deze procedure is geen vordering ingesteld ten aanzien van de opbrengst van de tussenplant, die dan ook verder buiten beschouwing zal blijven.
4.3.
[gedaagde] betwist dat zij rente en kosten verschuldigd is omdat de vordering nog niet opeisbaar is. Zij leidt uit de overeenkomst af dat de vordering pas ontstaat op het moment dat de netto opbrengst daadwerkelijk is gerealiseerd. Dat is pas het geval nadat de eindkap is afgerond, het hout van de gekapte bomen is verkocht en [bedrijfsnaam 2] de netto opbrengst aan [gedaagde] heeft doorbetaald. Dat laatste is niet het geval. De onder 2.4 genoemde betalingen van [bedrijfsnaam 2] aan [gedaagde] zien immers niet op de opbrengst van de gekapte teakbomen, maar, zoals ook telkens vermeld bij de betalingen, op afbetaling van een lening. Ten slotte voert [gedaagde] aan dat er geen sprake van netto opbrengst was zolang er geen uitsluitsel is over van een door [gedaagde] verwachte claim op [bedrijfsnaam 2] voor Costa Ricaanse vennootschapsbelasting en dividendbelasting. Omdat er nog geen netto opbrengst was, was er ook nog geen opeisbare vordering van [eiseres] op een deel daarvan.
4.4.
De rechtbank stelt voorop dat buitengerechtelijke incassokosten alleen verschuldigd zijn als de schuldenaar in verzuim is in de zin van artikel 6:81 BW. Ook de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW is slechts verschuldigd over de periode dat de schuldenaar in verzuim is. Voor de beoordeling van het thans nog resterende geschil zal de rechtbank daarom moeten vaststellen of – en zo ja wanneer – [gedaagde] in verzuim is geraakt.
4.5.
In de overeenkomst ontbreekt een bepaling over het tijdstip waarop het aandeel in de netto opbrengst van de eindkap moet worden betaald. De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat de overeenkomst geen aanknopingspunten biedt voor de stelling van [gedaagde] dat betaling van de netto opbrengst door [bedrijfsnaam 2] aan [gedaagde] een voorwaarde is voor het ontstaan of opeisbaar worden van de vordering van [eiseres] . Evenmin is duidelijkheid over een mogelijke fiscale claim op [bedrijfsnaam 2] daarvoor een voorwaarde. Wel had een geslaagd beroep op verrekening of opschorting in verband met de fiscale claim opeisbaarheid van de vordering van [eiseres] kunnen voorkomen. Inmiddels is echter gebleken dat de fiscale claim zich niet heeft gemanifesteerd, zodat een beroep op verrekening of opschorting – zou dit al zijn gedaan – niet gerechtvaardigd was.
4.7.
Naar het oordeel van de rechtbank brengt een redelijke uitleg van de overeenkomst met zich dat [gedaagde] na het kappen van de teakbomen en de verkoop van het hout weliswaar enige tijd moet worden gegund om de hoogte van de netto opbrengst te bepalen, maar dat het daarbij echter eerder gaat om een enkele weken, en niet, zoals [gedaagde] stelt, jaren. De rechtbank zal een ruime marge nemen en uitgaan van een periode van twee maanden. Uit de overgelegde emailberichten van juni 2015 leidt de rechtbank af dat de eindkap en de verkoop van het teakhout aan het einde van die maand zijn afgerond, zodat de vordering van [eiseres] niet later ontstond dan op 1 september 2015. Ingevolge artikel 6:38 BW kon [eiseres] vanaf die datum nakoming vorderen.
4.8.
De advocaat van [eiseres] heeft [gedaagde] met de onder 2.4 genoemde brief van 17 december 2015 in gebreke gesteld en haar tot 31 december 2015 gegeven om alsnog te betalen. Uit artikel 6:82 BW volgt dan dat [gedaagde] met het verstrijken van die termijn, dus op 1 januari 2016 in verzuim is geraakt.
4.9.
Nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden is op deze vordering het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing. [eiseres] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De rechtbank zal het bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief, te weten € 1.643.86.
4.10.
[eiseres] vordert tevens wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten. Niet gesteld of gebleken is echter dat zij deze kosten al daadwerkelijk aan haar gemachtigde heeft betaald of met de betaling daarvan in verzuim verkeert en als zodanig vermogensschade heeft geleden. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke incassokosten zal daarom niet worden toegewezen.
4.11.
[eiseres] vordert een verklaring voor recht dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade die zij heeft geleden als gevolg van de toerekenbare tekortkoming, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Blijkens de stellingen van [eiseres] zou het gaan het om koersschade als bedoeld in artikel 6:125 BW, welke schade wordt niet geacht te zijn vervat in de wettelijke of overeengekomen rente.
4.12.
[eiseres] vordert haar deel van de opbrengst van de eindkap in USD. Daarmee is niet gezegd dat de verbintenis waarvan zij nakoming vordert, strekte tot betaling in USD en niet in EUR. Dat is ook anderszins niet aannemelijk geworden. Uit het feit dat partijen in conventie overeenstemming hebben bereikt over een bedrag in EUR lijkt eerder het tegendeel te volgen. Niet gesteld of gebleken is of daarbij een wisselkoers is gehanteerd en, als dat het geval was, welke koers is gebruikt en welke datum daarbij in aanmerking is genomen. [eiseres] heeft aldus onvoldoende gesteld om aannemelijk te maken dat thans nog sprake is van schade in de zin van 6:125 BW. De gevorderde verklaring voor recht zal daarom wegens gebrek aan belang worden afgewezen.
4.13.
[gedaagde] zal in conventie als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 77,75
- betaald griffierecht € 1.310,00
- salaris advocaat €
1.788,00(2,0 punten × factor 1,0 × tarief € 894,00)
Totaal € 3.175,75
4.14.
[eiseres] vordert daarnaast dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van de beslagkosten. Het beslag was niet nietig, onnodig of onrechtmatig als bedoeld in artikel 706 Rv, zodat deze vordering toewijsbaar is . De beslagkosten worden begroot op € 923,18 voor verschotten (€ 619,00 aan griffierecht beslagrekest en € 304,18 aan explootkosten) en € 894,00 voor salaris advocaat (1 rekest x € 894,00).
4.15.
De door [eiseres] gevorderde nakosten zullen op de in de beslissing genoemde manier worden begroot.
In reconventie
4.16.
De rechtbank ziet aanleiding om de proceskosten in reconventie te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. De rechtbank overweegt hiertoe dat de vordering in reconventie niet op inhoudelijke gronden is afgewezen, maar geheel of grotendeels is verdisconteerd in het bedrag dat partijen uiteindelijk zijn overeengekomen ten aanzien van de vordering in conventie.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 86.885,93
(zesentachtig duizendachthonderdvijfentachtig euro en drieënnegentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dat bedrag met ingang van 1 januari 2016 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van €1.643,86 zestienhonderddrieënveertig euro en zesentachtig eurocent) aan buitengerechtelijke incassokosten,
5.3.
wijst de gevorderde verklaring voor recht af,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 1.817,18,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 3.175,75,
5.6.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.7.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
in reconventie
5.9.
wijst de vordering in reconventie af,
5.10.
compenseert de kosten van de procedure in reconventie tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C. Hagedoorn en in het openbaar uitgesproken op 22 november 2017. [1]

Voetnoten

1.type: JO/4792