ECLI:NL:RBMNE:2017:6792

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 augustus 2017
Publicatiedatum
2 februari 2018
Zaaknummer
5416211 UC EXPL 16-14390
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van overeenkomst en terugbetaling bij tekortkomingen in levering van windturbine

In deze zaak vorderde eiser, vertegenwoordigd door Incassobureau IntoCash, een hoofdelijke veroordeling van gedaagde partijen tot terugbetaling van een bedrag van € 9.594,70, dat eiser had betaald voor een windturbine die niet tijdig was geleverd. Eiser had in maart 2015 een windturbine gekocht van gedaagde sub 1, die samen met gedaagde sub 2 en gedaagde sub 3 als vennoot van gedaagde sub 1 optrad. De overeenkomst was vastgelegd in een offerte en er was een demonstratiemodel geleverd, maar de definitieve windturbine was niet geleverd zoals afgesproken. Eiser stelde dat er sprake was van wanprestatie en sommeerde gedaagde partijen tot terugbetaling. Gedaagde partijen voerden aan dat de vertraging te wijten was aan problemen bij de producent, wat volgens hen onder overmacht viel.

De kantonrechter oordeelde dat gedaagde partijen tekortgeschoten waren in hun verplichtingen, aangezien de levering van de definitieve windturbine meerdere keren was uitgesteld en de gebrekkige werking van het demonstratiemodel niet voldeed aan de overeenkomst. De kantonrechter concludeerde dat eiser de overeenkomst rechtsgeldig had ontbonden en dat gedaagde partijen het betaalde bedrag moesten terugbetalen, minus de waarde van de geleverde prestatie. De kantonrechter kende eiser een bedrag van € 8.995,70 toe, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Gedaagde partijen werden ook veroordeeld in de proceskosten.

Het vonnis benadrukt de verantwoordelijkheden van partijen in een overeenkomst en de gevolgen van wanprestatie, evenals de toepassing van relevante artikelen uit het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot ontbinding en schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 5416211 UC EXPL 16-14390 JO/33619
Vonnis van 9 augustus 2017
inzake
[eiser] , h.o.d.n. [handelsnaam],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: Incassobureau IntoCash,
tegen:
1. de vennootschap onder firma
V.O.F. [gedaagde sub 1],
gevestigd te [vestigingsplaats]

2 [gedaagde sub 2] , vennoot van gedaagde sub 1,

wonende te [woonplaats]

3 [gedaagde sub 3] , vennoot van de gedaagde sub 1,

wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde sub 1] c.s.,
gedaagde partij,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 27 september 2016 (met producties)
- de conclusie van antwoord (met producties)
- de conclusie van repliek (met producties)
- de conclusie van dupliek (met producties)
- de akte uitlating producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft in maart 2015 van [gedaagde sub 1] c.s. een klein formaat windturbine met randapparatuur gekocht. De overeenkomst, vastgelegd in offerte 2015O106 van 25 maart 2015, vermeldt een totaalbedrag van € 13.538,70 inclusief btw.
2.2.
[eiser] zou de windturbine gaan gebruiken bij een pilot in het kader van het […] , een samenwerkingsverband van een aantal Europese havensteden op het gebied van duurzaamheid. De pilot ging over het winnen van windenergie met klein formaat windturbines in havengebieden. Voor het project was onder voorwaarden subsidie beschikbaar en een van die voorwaarden was dat uiterlijk in juni 2015 daadwerkelijk gemeten resultaten van gewonnen of bespaarde energie moesten worden ingediend.
2.3.
Op 17 februari 2015, dus voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst, heeft [gedaagde sub 1] c.s. in een e-mailbericht van 17 februari 2015 aan [eiser] over de gewenste datum van levering geschreven:
“half maart wordt sowieso een tijdelijke demo molen.
De nieuwe zending verwachten we niet voor april.”
Partijen zijn vervolgens overeengekomen om, mocht dat nodig zijn, eerst een demonstratiemodel te plaatsen, dat dan later zou worden omgeruild voor een definitief model.
2.4.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft in het kader van de overeenkomst aan [eiser] deelfactuur 2015S104 d.d. 20 mei 2015 gezonden ten bedrage van € 9.594,70 inclusief btw. [eiser] heeft dit bedrag volledig betaald.
2.5.
De levering van de definitieve windturbine in april 2015 bleek niet mogelijk vanwege problemen bij de producent. In verband met het tijdig aanleveren van meetgegevens voor de subsidie besloten partijen om inderdaad eerst het demonstratiemodel te installeren. Op 27 mei 2015 is het demonstratiemodel geïnstalleerd in de haven van [plaatsnaam] .
2.6.
Partijen zijn bij of rond die gelegenheid overeengekomen dat het definitieve model uiterlijk begin oktober 2015 geleverd zou worden. De definitieve windturbine is niet geleverd. Partijen hebben daarnaast vanaf begin juni 2015 regelmatig gecorrespondeerd over storingen aan het demonstratiemodel, de moeilijkheden bij het meten van de energieopbrengst en de zeer geringe omvang van die energieopbrengst. Ook bleek de windturbine onderhoudsgevoelig en was regelmatig toezicht nodig.
2.7.
Op 19 februari 2016 is de paal waarop het demonstratiemodel was gemonteerd losgeraakt en rechtstandig naar beneden gevallen, waardoor het demonstratiemodel onherstelbaar is beschadigd. De restanten van het demonstratiemodel zijn in oktober 2016 door [gedaagde sub 1] c.s. verwijderd.
2.8.
[eiser] heeft op 7 april 2016 een brief gestuurd aan [gedaagde sub 1] c.s. waarin is opgenomen dat naar zijn oordeel sprake is:
“(…) van eentotale wanprestatiedoor de [gedaagde sub 1] ten aanzien van debetreffende aanbieding.
De totale aanbieding van 25 maart 2015 met nummer 2015O106 dient dan ook gecrediteerd te worden.”
[eiser] sommeert in de brief tot terugbetaling binnen 5 werkdagen na 8 april 2016.
2.9.
Bij brief van 22 april 2016 heeft [eiser] [gedaagde sub 1] c.s. opnieuw gesommeerd tot betaling.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub 1] c.s. om aan [eiser] te voldoen:
- de hoofdsom van € 9.594,70, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) over de hoofdsom, berekend vanaf 22 april 2017 tot de dag der voldoening;
- € 854,74 € 854,74 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf 14 dagen na het ten deze te wijzen vonnis tot aan de dag der voldoening; en
- de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf 14 dagen na het ten deze te wijzen vonnis tot aan de dag der voldoening; en – separaat – de nakosten en kosten van de dagvaarding.
Vergoeding van de schade als gevolg van de val van het demonstratiemodel wordt niet gevorderd en blijft buiten deze procedure.
3.2.
Ter onderbouwing van de vordering stelt [eiser] dat hij de overeenkomst heeft ontbonden nu de levering van de definitieve windturbine is uitgebleven en vanwege problemen met het demonstratiemodel, zodat [gedaagde sub 1] c.s. het aanbetaalde bedrag moet terugbetalen.
3.3.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft als verweer aangevoerd dat een lopende, deels uitgevoerde overeenkomst niet eenzijdig kan worden beëindigd. Daarnaast voert zij aan dat de vertraging in de levering van de definitieve windturbine is veroorzaakt door problemen bij de producent, uitmondend in diens faillissement. Die omstandigheden lagen buiten haar invloedsfeer en zij heeft zich ingespannen om nadelige gevolgen te beperken.
3.4.
[gedaagde sub 1] c.s. stelt voorts dat zij [eiser] had gewaarschuwd dat het demonstratiemodel kwetsbaarder was, minder meetmogelijkheden had en een veel kleinere energieopbrengst had dan de definitieve windturbine. Ten slotte stelt [gedaagde sub 1] c.s. dat de val van het demonstratiemodel moet zijn veroorzaakt door onvoldoende toezicht bij harde wind en niet, zoals [eiser] stelt, in ondermaats bevestigingsmateriaal.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Gelet op hetgeen partijen over en weer aanvoeren, moet in deze zaak de vraag worden beantwoord of [eiser] onder deze omstandigheden eenzijdig de overeenkomst kon beëindigen en, als dat kon, wat dan de gevolgen zijn. In artikel 6:265 BW staat dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt.
4.2.
Tussen partijen staat vast dat de levering van de definitieve windturbine meerdere malen is uitgesteld. [eiser] heeft onweersproken gesteld dat partijen vervolgens een uiterste datum hebben afgesproken. De definitieve windturbine moest uiterlijk begin oktober 2015 zijn geleverd.
4.3.
De kantonrechter is van oordeel dat reeds het feit dat ook die termijn niet is gehaald met zich brengt dat [gedaagde sub 1] c.s. is tekortgeschoten in de nakoming van de op haar rustende verbintenissen. Een tweede tekortkoming betreft de gebrekkige werking van het demonstratiemodel; er waren storingen, het meten van de energieopbrengst was problematisch en als het meten wel lukte, was de opbrengst lager dan verwacht. Beide tekortkomingen rechtvaardigen – ieder op zichzelf al – ontbinding van de overeenkomst. De oorzaak van de val van het demonstratiemodel kan dan ook buiten beschouwing blijven.
4.4.
Het tweede verweer van [gedaagde sub 1] c.s. houdt zakelijk weergegeven in dat problemen bij de producent niet voor haar rekening zouden moeten komen. Voor zover [gedaagde sub 1] c.s. daarmee een beroep doet op overmacht, kan dat beroep [gedaagde sub 1] c.s. niet baten. De genoemde problemen liggen in de rechtsrelatie tussen partijen immers in de risicosfeer van [gedaagde sub 1] c.s.. Bovendien is voor ontbinding niet noodzakelijk dat de tekortkoming kan worden toegerekend aan de tekortschietende partij, zodat niet relevant is of sprake is van overmacht.
4.5.
De kantonrechter leest in de onder rechtsoverweging 2.8 geciteerde passage uit de brief van 7 april 2016 van [eiser] een buitengerechtelijke ontbindingsverklaring. Uit het voorgaande volgt dat die verklaring op goede grond is gedaanzodat de overeenkomst dan ook per die datum rechtsgeldig ontbonden is.
4.6.
Artikel 6:271 lid 1 BW regelt de gevolgen van de ontbinding: partijen zijn bevrijd van hun verbintenissen uit de getroffen overeenkomst. Als partijen reeds geheel of gedeeltelijk hebben gepresteerd (in deze zaak beide partijen), ontstaan er over en weer verbintenissen tot ongedaanmaking van de door hen ontvangen prestaties. Voor [gedaagde sub 1] c.s. betekent dit dat zij de betaalde € 9.495,70 terug moet betalen.
4.7.
[eiser] zal op zijn beurt op grond van artikel 6:272 BW de waarde van de door hem ontvangen prestaties moeten vergoeden. De aard van de prestatie, bruikleen van een demonstratiemodel, laat zich immers naar haar aard moeilijk ongedaan maken. Het tweede lid van artikel 6:272 BW onderscheid dan twee situaties: als de prestatie beantwoordt aan de verbintenis, dan moet de waarde van de prestatie op het tijdstip van de ontvangst worden vergoed. Beantwoordt de prestatie niet aan de verbintenis, dan gaat het om de waarde die de prestatie voor de ontvanger op dit tijdstip in de gegeven omstandigheden werkelijk heeft gehad.
4.8.
Het was voor partijen duidelijk dat [eiser] met de windturbine enthousiasme wilde genereren voor energiewinning door kleinere windturbines. Dat [gedaagde sub 1] c.s. de definitieve windturbine niet heeft geleverd zal dit enthousiasme geen goed hebben gedaan. Het gaat hier echter om de waarde van dat wat [gedaagde sub 1] c.s. wel heeft gedaan: het plaatsen van een demonstratiemodel.
4.9.
Dat was conform de afspraken tussen partijen. [eiser] had voor zijn project op korte termijn de windturbine nodig. Partijen hadden bij de onderhandelingen over de overeenkomst besproken dat [eiser] het in verband met het tijdspad mogelijk zou moeten doen met een demonstratiemodel. Dat demonstratiemodel is geleverd en heeft gedraaid van 27 mei 2015 tot de val op 19 februari 2016.
4.10.
De in rechtsoverweging 4.3 genoemde problemen met het demonstratiemodel leiden echter tot het oordeel dat deze prestatie niet aan de oorspronkelijke verbintenis beantwoordde. Deze problemen hebben ook tot gevolg dat een relatief geringe waarde aan de door [gedaagde sub 1] c.s. verrichte prestatie wordt toegekend. De kantonrechter schat de waarde die de prestatie onder deze omstandigheden heeft gehad voor [eiser] in goede justitie op € 500,00, inclusief de eventueel verschuldigde btw.
4.11.
Dit betekent dat de vordering van [eiser] zal worden toegewezen tot een bedrag van € 8.995,70 (€ 9.495,70 - € 500,00).
4.12.
[eiser] maakt ook aanspraak op de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over het aanbetaalde bedrag vanaf 22 april 2016. Een verbintenis tot ongedaanmaking na ontbinding heeft echter niet te gelden als een verbintenis uit een ‘handelsovereenkomst’ in de zin van artikel 6:119a BW, zodat de gevorderde handelsrente niet toewijsbaar is. In plaats daarvan zal de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW worden toegewezen. [gedaagde sub 1] c.s. was na het verstrijken van de termijn in de brief van 7 april 2016 in verzuim voor wat betreft de verbintenis tot ongedaanmaking, zodat rente vanaf 22 april 2016 zal worden toegewezen.
4.13.
[eiser] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. De kantonrechter stelt vast dat [eiser] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is conform het in het Besluit bepaalde tarief, en zal dan ook worden toegewezen.
4.14.
[gedaagde sub 1] c.s. zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 94,08
- griffierecht € 223,00
- salaris gemachtigde €
1.750,00(2,5 punten x tarief € 700,00)
Totaal € 2.067,08
4.15.
De gevorderde wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten zal worden toegewezen met inachtneming van de hierna te bepalen termijnen.
4.16.
De nakosten, waarvan [eiser] betaling vordert, zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden begroot.
5. De beslissing
De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk om aan [eiser] tegen bewijs van kwijting te betalen € 9.850,44 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 8.995,70 vanaf 22 april 2016 tot de voldoening en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 854,74 vanaf de veertiende dag na heden tot de voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser] , tot heden begroot op € 2.067,08, waarin begrepen € 1.750,00 aan salaris gemachtigde, te voldoen binnen 14 dagen na heden, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 1.973,00 met ingang van de vijftiende dag na heden tot de voldoening,
5.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk, onder de voorwaarde dat niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [eiser] volledig aan dit vonnis is voldaan, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 100,00 aan salaris gemachtigde,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Steenbergen, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2017.