ECLI:NL:RBMNE:2017:6785

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 juli 2017
Publicatiedatum
1 februari 2018
Zaaknummer
5422158 UC EXPL 16-14566 JO/33619
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling onverschuldigde betaling en verrekening van tegenvorderingen in een consultancy-overeenkomst

In deze zaak vordert de Belgische vennootschap [eiseres] BVBA van de gedaagde, die consultancy-werkzaamheden heeft verricht, een bedrag van € 12.100,00. Dit bedrag is door [eiseres] onverschuldigd betaald, omdat zij meent dat zij deze factuur per abuis tweemaal heeft voldaan. De gedaagde heeft de betaling betwist en stelt dat hij zelf een tegenvordering heeft op [eiseres] die het bedrag van de onverschuldigde betaling overstijgt. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van de vorderingen kennis te nemen, en dat partijen impliciet voor het Nederlandse recht hebben gekozen.

De kantonrechter heeft de feiten van de zaak in detail onderzocht, waaronder de overeenkomst van opdracht en de betalingen die zijn gedaan. De rechter concludeert dat de betaling van € 12.100,00 op 21 oktober 2014 onterecht was, omdat de eerste betaling op 30 september 2014 al de verbintenis tot betaling van de managementfee voor september 2014 teniet had gedaan. De gedaagde heeft echter een tegenvordering ingediend die het bedrag van de onverschuldigde betaling overstijgt, wat leidt tot de afwijzing van de vordering van [eiseres].

De kantonrechter heeft ook de proceskosten aan de zijde van de gedaagde begroot op € 600,00, en heeft [eiseres] veroordeeld tot betaling van deze kosten. De beslissing is op 12 juli 2017 uitgesproken door de kantonrechter in het openbaar.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 5422158 UC EXPL 16-14566 JO/33619
Vonnis van 12 juli 2017
inzake
de vennootschap naar Belgisch recht
[eiseres] BVBA,
gevestigd te [vestigingsplaats] (België),
verder ook te noemen [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. J.A. Spigt,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. W.A. Tonckens.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 28 september 2016, met producties
- de conclusie van antwoord, met producties
- de conclusie van repliek, met producties
- de conclusie van dupliek, met producties
- de akte uitlating producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft krachtens een overeenkomst van opdracht consultancy-werkzaamheden voor [eiseres] verricht van maart 2014 tot begin februari 2015.
2.2.
De voorwaarden van de overeenkomst zijn vastgelegd in e-mailberichten van 23 december 2013. In deze berichten is opgenomen dat [gedaagde] maandelijks een managementfee van [eiseres] ontvangt van € 10.000,00 exclusief btw. Daarnaast ontvangt [gedaagde] een vergoeding voor telefoonkosten op declaratiebasis (circa € 120,00 per maand) en wordt hem een auto en tankkaart ter beschikking gesteld door [eiseres] .
2.3.
Bij e-mail van 9 maart 2014 heeft [gedaagde] aan [eiseres] bericht, voor zover hier van belang:
“Betreffende de bedrijfswagen het volgende. In onze onderhandelingen heb ik duidelijk aangegeven in een fatsoenlijke wagen mijn zakelijke km. te maken, liefst eigen. (…) Ik stel voor dat ik voorlopig mijn eigen auto ga rijden (…). De kale autokosten zonder afschrijving zijn nu incl. de brandstof ca. 700,- per maand.”
2.4.
Op 22 september 2014 heeft [gedaagde] factuur 201409023 van € 12.100,00 inclusief btw aan [eiseres] gestuurd. Dit betreft de managementfee voor september 2014.
2.5.
Op 30 september 2014 heeft [eiseres] een bedrag van € 12.100,00 op de bankrekening van [gedaagde] overgemaakt met de omschrijving “null null null null”.
2.6.
Op 21 oktober 2014 heeft [eiseres] wederom € 12.100,00 aan [gedaagde] overgemaakt. Bij deze overschrijving staat “ 201409023 ” vermeld.
2.7.
In februari 2015 is de samenwerking tussen partijen geëindigd. Bij e-mail van 2 mei 2015 heeft [gedaagde] factuur 201502003 d.d. 27 februari 2015 van € 3.055,42 aan [eiseres] verstuurd. Deze factuur heeft betrekking op de managementfee over februari 2015 en diverse onkosten. Op de factuur staat als omschrijving vermeld: “Eindafrekening”. [eiseres] heeft deze factuur niet betaald.
2.8.
Bij brief van 19 november 2015 heeft [eiseres] aan [gedaagde] bericht dat zij factuur 201409023 per abuis tweemaal heeft betaald en [gedaagde] verzocht het te veel betaalde bedrag van € 12.100,00 terug te storten.
2.9.
[gedaagde] heeft het bedrag van € 12.100,00 niet terugbetaald. In plaats daarvan heeft zijn gemachtigde bij brief van 11 oktober 2016 de volgende eindafrekening aan de gemachtigde van [eiseres] gestuurd:
“Gedeclareerd door cliënt (incl. BTW):
Fee x 11 maanden: € 133.100,-
Factuur 20150200 (Fee resterende dagen en onkosten): € 3.697,06
Factuur 201609031 :
-
autokosten: € 9.317,-
-
afschrijving: € 5.468,-
-
telefoonkosten: € 677,60
Ontvangen door cliënt (incl. BTW) € 143.144,09,-
Verschil (nog te ontvangen door cliënt) € 9.115,56
2.10.
Factuur 201609031 d.d. 10 oktober 2016 is bij de brief van 11 oktober 2016 gevoegd. Deze factuur ziet op de in 2.9 vermelde autokosten, afschrijving en telefoonkosten van in totaal € 15.462,59 en bedraagt – na aftrek van een reeds ontvangen bedrag van
€ 6.347,03 – € 9.115,56.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 12.100,00 (bestaande uit € 12.100,00 aan hoofdsom, € 1.658,64 aan rente tot en met 5 juli 2016 en € 896,00 aan buitengerechtelijke incassokosten), te vermeerderen met de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 6 juli 2016 tot de voldoening en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat zij een bedrag van € 12.100,00 onverschuldigd aan [gedaagde] heeft betaald. [eiseres] maakt aanspraak op de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 oktober 2014, de dag van betaling. [eiseres] maakt ook aanspraak op de buitengerechtelijke kosten, omdat zij de vordering uit handen heeft moeten geven.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure. [gedaagde] betwist dat hij enig bedrag aan [eiseres] verschuldigd is. Hij meent juist een bedrag van [eiseres] tegoed te hebben.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Nu [eiseres] een rechtspersoon is naar buitenlands recht en de vorderingen uit dien hoofde een internationaal karakter dragen, dient allereerst de vraag te worden beantwoord of de Nederlandse rechter bevoegd is van de vorderingen kennis te nemen. De kantonrechter beantwoordt die vraag bevestigend en wel op grond van artikel 26 van de in deze zaak toepasselijke Verordening (EU) nr. 1215/2012 (EEX-Vo 2012). [gedaagde] heeft immers de exceptie van onbevoegdheid niet opgeworpen, zodat van een stilzwijgende forumkeuze sprake is.
4.2.
Partijen hebben zich niet uitgelaten over het toepasselijke recht. De kantonrechter begrijpt daaruit, en uit de op het Nederlandse recht gebaseerde stellingen van partijen, dat partijen voor de toepasselijkheid van het Nederlandse recht hebben gekozen.
4.3.
[eiseres] heeft gesteld dat zij per abuis tweemaal factuur 201409023 heeft betaald. Met de eerste betaling is de verbintenis tot betaling van de managementfee van september 2014 teniet gegaan. Voor de tweede betaling ontbrak dus een rechtsgrond. Op grond van artikel 6:203 BW dient [gedaagde] dit bedrag van € 12.100,00 terug te betalen.
4.4.
[gedaagde] heeft betwist dat sprake is van een dubbele betaling van factuur 201409023 . Hij heeft in dat verband gewezen op de verschillende omschrijvingen bij de betalingen van 30 september 2014 en 21 oktober 2014. Aan [gedaagde] moet worden toegegeven dat uit de omschrijving bij de betaling van 30 september 2014 niet kan worden afgeleid waarop deze betrekking heeft. Met [eiseres] is de kantonrechter echter van oordeel dat deze betaling alleen maar kan zien op factuur 201409023 . Het bedrag komt immers overeen met het bedrag van de maandelijkse managementfee. Daarnaast is niet gesteld of gebleken dat op 30 september 2014 (en overigens ook niet op 21 oktober 2014) een andere managementfee openstond dan die van september 2014. Nu factuur 201409023 al op 30 september 2014 is voldaan, ontbreekt een rechtsgrond voor de betaling van 21 oktober 2014. [gedaagde] dient dan ook het bedrag van € 12.100,00 als onverschuldigd betaald aan [eiseres] terug te betalen.
4.5.
[gedaagde] heeft echter aangevoerd dat hij een vordering op [eiseres] heeft. Hij heeft daarvoor verwezen naar de eindafrekening van 11 oktober 2016. De kantonrechter vat dit verweer op als een beroep op verrekening. Indien [gedaagde] een tegenvordering heeft die het bedrag van de onverschuldigde betaling overstijgt, dient de vordering van [eiseres] te worden afgewezen.
4.6.
Volgens de eindafrekening heeft [gedaagde] in totaal € 152.259,66 gedeclareerd en € 143.144,09 (inclusief de betaling van 21 oktober 2014) ontvangen, zodat een bedrag resteert van € 9.115,57. [eiseres] heeft daartegen ingebracht dat zij de in de eindafrekening bedoelde factuur 201502003 nooit heeft ontvangen. Los daarvan komen de posten op die factuur niet voor haar rekening, nu zij een telefoonabonnement voor [gedaagde] had afgesloten. Verder betwist [eiseres] dat [gedaagde] de op factuur 201609031 in rekening gebrachte prestaties heeft geleverd. Uitgaande van de eindafrekening heeft [gedaagde] dus slechts recht op € 133.100,00. [eiseres] heeft € 145.278,25 (inclusief de betaling van
21 oktober 2014) aan [gedaagde] betaald. Dit betekent dat [gedaagde] € 12.178,25 te veel heeft ontvangen.
4.7.
De kantonrechter stelt vast dat de eindafrekening niet correspondeert met het factuuroverzicht dat [eiseres] als productie 10 heeft overgelegd. [gedaagde] heeft dit overzicht niet (gemotiveerd) betwist, zodat het hierna als uitgangspunt zal worden genomen. Uit het overzicht volgt dat [gedaagde] tot en met januari 2015 € 132.000,94 heeft gefactureerd. Uit het overzicht blijkt verder dat [eiseres] al deze facturen heeft voldaan, met uitzondering van factuur 201407021 van € 928,70. Vast staat dat de op deze factuur vermelde posten ook zijn opgenomen in factuur 201502003 . De kantonrechter gaat er daarom van uit dat factuur 201407021 is komen te vervallen. Alleen de facturen 201502003 en 201609031 staan dus nog open.
4.8.
In het midden kan blijven of [eiseres] factuur 201502003 heeft ontvangen. Beoordeeld dient te worden of [eiseres] op grond van de gemaakte afspraken de op deze factuur opgenomen posten moet voldoen. De eerste post is de managementfee over februari 2015. [eiseres] heeft niet betwist dat [gedaagde] in deze maand vier dagen heeft gewerkt en dat daar een managementfee tegenover staat van € 2.000,00 exclusief btw. [eiseres] dient dit bedrag dan ook aan [gedaagde] te betalen. De tweede post bestaat uit de onkosten (waaronder telefoonkosten) die ook op factuur 201407021 zijn vermeld en die zijn gespecificeerd in de bij die factuur gevoegde bijlagen (productie 9 van [gedaagde] ).
4.9.
[eiseres] heeft destijds tegen die factuur en specificaties niet geprotesteerd. Zij heeft [gedaagde] slechts verzocht het factuurbedrag te splitsen in een bedrag zonder en een bedrag met btw (productie 11 van [eiseres] ). Tegen die achtergrond kan [eiseres] niet volstaan met de stelling dat de op factuur 201502003 vermelde posten niet voor rekening van [eiseres] komen. Hetzelfde geldt voor de stelling dat [eiseres] een telefoonabonnement voor [gedaagde] heeft afgesloten en daarom de in rekening gebrachte telefoonkosten niet verschuldigd is. Het had, mede gelet op de in 2.2. genoemde afspraak over de telefoonkosten en de omstandigheid dat [eiseres] eerder wel telefoonkosten van [gedaagde] heeft vergoed (zie productie 10 van [eiseres] ), op de weg van [eiseres] gelegen om deze stelling nader te onderbouwen. Dit heeft zij niet gedaan. De post onkosten is dus ook onvoldoende gemotiveerd betwist. [eiseres] dient het gehele factuurbedrag van € 3.055,42 te voldoen.
4.10.
Factuur 201609031 heeft betrekking op autokosten en telefoonkosten. Uit de
in 2.2. en 2.3. genoemde e-mailberichten leidt de kantonrechter af dat partijen in eerste instantie zijn overeengekomen dat [eiseres] een auto en tankkaart aan [gedaagde] beschikbaar zou stellen, maar dat [gedaagde] uiteindelijk in zijn eigen auto is gaan rijden tegen vergoeding van afschrijvingskosten en brandstofkosten van circa € 700,00 per maand. Gelet op deze e-mailcorrespondentie kan [eiseres] niet volstaan met de enkele betwisting dat [gedaagde] de betreffende prestaties heeft geleverd. Voor zover [eiseres] ook ten aanzien van deze factuur heeft betoogd dat zij geen telefoonkosten verschuldigd is omdat zij een telefoonabonnement voor [gedaagde] heeft afgesloten, geldt hetzelfde als in rechtsoverweging 4.8. is overwogen. Het verweer tegen factuur 201609031 wordt daarom eveneens als onvoldoende onderbouwd verworpen. [eiseres] dient het gehele factuurbedrag van € 15.462,59 te betalen.
4.11.
Een optelling van de in de vorige twee rechtsoverwegingen genoemde factuurbedragen leidt tot de conclusie dat de tegenvordering van [gedaagde] de vordering van [eiseres] ruimschoots overstijgt. De vordering uit hoofde van onverschuldigde betaling zal daarom worden afgewezen.
4.12.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op € 600,00 (2 punten x tarief € 300,00) aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 600,00 aan salaris gemachtigde;
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.K.J. van den Boom, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2017.