ECLI:NL:RBMNE:2017:6691

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 december 2017
Publicatiedatum
15 januari 2018
Zaaknummer
C/16/436339 / FA RK 17-1888
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhaalsbijdrage in het kader van bijstandsverlening en onderhoudsplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 december 2017 uitspraak gedaan in een verzoek van de Gemeente Utrecht om een verhaalsbijdrage van € 510,-- per maand van de vrouw, in verband met de bijstandsverlening aan de man, ten behoeve van hun minderjarige kind. De vrouw, die de verweerster is, heeft verweer gevoerd en gesteld dat zij voldoet aan haar onderhoudsplicht voor het kind en dat er geen grondslag is voor het verzoek van de gemeente. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw voldoende draagkracht heeft om in de behoefte van het kind te voorzien, maar heeft ook rekening gehouden met de zorgkorting die de vrouw recht heeft, omdat zij de verblijfskosten voor het kind voldoet wanneer deze bij haar is. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten dat de vrouw een verhaalsbijdrage van € 168,-- per maand verschuldigd is aan de gemeente, te betalen vanaf 1 januari 2018, en dat zij een achterstand van € 84,-- per maand moet aflossen. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
Locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/443820 / FA RK 17-4296
Beschikking van 15 december 2017
in de zaak van:
de publieke rechtspersoon
GEMEENTE UTRECHT,
gevestigd te Utrecht,
verzoeker, hierna te noemen: de gemeente,
gemachtigde de heer [gemachtigde] ,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] , gemeente Utrecht,
verweerster, hierna te noemen: de vrouw,
advocaat C.A.Th. Philipsen te Utrecht.

1.1. Verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het verzoekschrift (met bijlagen) van de gemeente, ingekomen ter griffie op
31 juli 2017;
  • het verweerschrift van de zijde van de vrouw, ingekomen ter griffie op 15 september 2017;
  • de correspondentie, waaronder met name:
o de brief van de vrouw van 19 oktober 2017 met producties 4 tot en met 6.
1.2.
De zaak is behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren van 3 november 2017. Verschenen zijn: de heer [gemachtigde] namens de gemeente Utrecht en de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

2.2. Vaststaande feiten

2.1.
De vrouw heeft een relatie gehad met de heer [A] (hierna: de man).
2.2.
Uit de – inmiddels verbroken – relatie van de vrouw en de man is het navolgende, thans nog minderjarige kind geboren:
-
[naam minderjarige] ,geboren [geboorteplaats] op [2006] .
2.3.
De vrouw en de man oefenen gezamenlijk het gezag uit over [voornaam van minderjarige] .
2.4.
Bij beschikking van 15 februari 2017 is aan de man, mede ten behoeve van [voornaam van minderjarige] , per 1 januari 2017 een bijstandsuitkering toegekend. Deze bijstandsuitkering wordt tot op heden voortgezet.
2.5.
Bij brief van 3 maart 2017 en 31 maart 2017 heeft de gemeente de vrouw verzocht financiële gegevens over te leggen teneinde een eventuele verhaalsbijdrage te kunnen vaststellen. De vrouw heeft op 8 mei 2017 de gevraagde gegevens verstrekt.
2.6.
Bij beschikking van 30 mei 2017 heeft de gemeente de vrouw er van op de hoogte gesteld dat het verhaalsbedrag op basis van de door haar verstrekte gegevens is vastgesteld op € 510,-- per maand, met ingang van 1 juni 2017.
2.7.
Ondanks herhaald verzoek van de gemeente heeft de vrouw nagelaten aan haar betalingsverplichting te voldoen.
3. Verzoek en verweer
3.1.
De gemeente verzoekt, na wijziging ter zitting, de rechtbank te bepalen:
I. dat de vrouw ter zake van de hiervoor bedoelde kosten van bijstand een verhaalsbijdrage van € 510,-- per maand verschuldigd is met ingang van 1 juni 2017, en;
II. dat de vrouw met ingang van de eerste van de maand volgend op de datum van de beschikking ter zake van nog te maken kosten van bijstand een verhaalsbijdrage van € 510,-- per maand aan de gemeente Utrecht zal moeten betalen zolang de bijstandsverlening mede ten behoeve van het minderjarige kind voortduurt, en;
III. ter zake van de reeds gemaakte kosten van bijstand gedurende de periode van
1 juni 2017 tot de eerste van de maand volgend op de datum van de beschikking een bedrag van € 255,-- per maand, tot de achterstand in de betalingen geheel zal zijn voldaan, en;
IV. dat de vrouw, indien zij in gebreke mocht blijven het vastgestelde bedrag te voldoen, terstond de alsdan resterende hoofdsom ineens aan de gemeente verschuldigd is en dat de vordering, gelet op de bepaling van artikel 58 lid 5 Participatiewet juncto artikel 62i lid 2 Participatiewet, wordt verhoogd met de op de invordering betrekking hebbende kosten, indien de vrouw in gebreke mocht blijven om het verschuldigde tijdig te voldoen.
3.2.
De vrouw voert verweer tegen het verzoek van de gemeente en stelt dat de gemeente niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzoek dan wel dat het verzoek moet worden afgewezen met veroordeling van de gemeente in de proceskosten.
4. Beoordeling van het verzochte
4.1.
De gemeente kan de kosten van de bijstand tot de grens van de onderhoudsplicht, zoals bedoeld in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), verhalen op degene die zijn onderhoudsplicht na echtscheiding niet of niet behoorlijk nakomt, zo volgt uit artikel 62, onder a, Participatiewet. Bij de beoordeling van de omvang van het te verhalen bedrag dient rekening te worden gehouden met de maatstaven die gelden en de omstandigheden die van belang zijn in het geval dat de rechter dient te beslissen of en zo ja, tot welk bedrag een uitkering tot levensonderhoud moet worden toegekend (artikel 62a Participatiewet).
4.2.
De vrouw heeft gesteld dat er in dit geval geen grondslag is voor het verzoek van de gemeente. In deze situatie is boek 1 BW van toepassing. Er moet dan gekeken worden naar de behoefte van [voornaam van minderjarige] en de draagkracht van zijn onderhoudsplichtige ouders. De vrouw heeft gesteld dat zij alle kosten voor [voornaam van minderjarige] , zoals kleding en schoenen voldoet. De man heeft in de procedure omtrent de hoofdverblijfplaats van [voornaam van minderjarige] ook niet betwist dat de vrouw al deze kosten voldoet. Hij heeft daarom ook zijn verzoek tot een bijdrage van de vrouw ingetrokken. De vrouw heeft gesteld dat zij ruimschoots aan haar onderhoudsverplichting voor [voornaam van minderjarige] voldoet en in zijn behoefte voorziet. Er is dan ook geen grondslag meer voor het verzoek van de gemeente.
4.3.
De gemeente heeft deze stelling van de vrouw betwist en gesteld dat artikel 1:159a BW bepaalt dat onderlinge afspraken tussen partijen niet aan het bijstandsverhaal van de gemeente in de weg staan. De gemeente heeft het recht om bijstand te verhalen op de onderhoudsplichtige. Het feit dat partijen een afspraak hebben gemaakt, doet niet af aan de systematiek die de gemeente hanteert bij het verhalen van de bijstand.
4.4.
De rechtbank overweegt dat de gemeente op grond van artikel 62 van de Participatiewet de kosten van de bijstand – tot de grens van de onderhoudsplicht – kan verhalen op degene die bij het ontbreken van gezinsverband zijn onderhoudsplicht jegens zijn minderjarig kind niet of niet behoorlijk nakomt. De rechtbank overweegt dat zij de gemeente volgt in diens stelling dat onderlinge afspraken tussen partijen er niet aan in de weg staan dat de gemeente kan verhalen op de onderhoudsplichtige. Dit volgt immers uit de systematiek van de wet. De gemeente is dan ook ontvankelijk in diens verzoek. De rechtbank zal de stelling van de vrouw dat zij praktische alle kosten voor [voornaam van minderjarige] voldoet, betrekken in haar oordeel over de draagkracht van de vrouw.
Ingangsdatum
4.5.
Om procestechnische redenen zal de rechtbank eerst de ingangsdatum van de eventuele verhaalsbijdrage vaststellen. De gemeente verzoekt de verhaalsbijdrage vast te stellen met ingang van 1 juni 2017. De vrouw heeft hiertegen geen verweer gevoerd, op grond waarvan de rechtbank dienovereenkomstig zal beslissen.
Behoefte [voornaam van minderjarige]
4.6.
De gemeente heeft gesteld dat de behoefte van [voornaam van minderjarige] € 544,-- per maand bedraagt. De vrouw stelt dat de behoefte van [voornaam van minderjarige] € 300,-- bedraagt. Zij heeft ter zitting gesteld dat de behoefte van [voornaam van minderjarige] ten minste € 500,-- per maand bedraagt, op grond van een netto gezinsinkomen van € 4.113,-- per maand.
4.7.
De rechtbank overweegt dat tussen partijen niet in geschil is dat de man en de vrouw in 2013 uit elkaar zijn gegaan. Ook is niet in geschil dat de man ten tijde van het uiteengaan van partijen geen inkomen had. De rechtbank zal voor de berekening van het netto besteedbaar gezinsinkomen en daarmee de behoefte van [voornaam van minderjarige] dan ook uit gaan van het inkomen van de vrouw over 2013. Uit de aangifte inkomsten belasting 2013 van de vrouw volgt dat de winst uit de onderneming van de vrouw in dat jaar € 69.699,-- bruto bedroeg. De rechtbank becijfert het netto besteedbaar inkomen van de vrouw dan op € 3.984,--. De rechtbank verwijst hiervoor naar de aangehechte berekening. De rechtbank becijfert de behoefte van [voornaam van minderjarige] op basis van de tabel ‘kosten kinderen’ voor twee kinderen, omdat [B] ook onderdeel uitmaakte van het gezin van de vrouw en de man. Daarbij houdt de rechtbank rekening met 2 kinderbijslagpunten. De behoefte van [voornaam van minderjarige] in 2013 bedraagt dan € 455,--. Geïndexeerd naar heden is dat € 479,-- (afgerond) per maand.
Draagkracht van de vrouw
4.8.
De vrouw stelt dat bij de berekening van haar draagkracht rekening moet worden gehouden met de restschuld van € 45.000,-- voor de echtelijke woning die zij draagt. Ook heeft de vrouw een lening aan de gemeente Utrecht van € 28.100,-- waarop zij € 569,77 per maand aan aflossing en rente voor moet betalen. Daarnaast heeft de vrouw een jongmeerderjarige dochter, [B] , die zij tot op heden financieel ondersteunt. De vrouw heeft dan ook geen draagkracht meer en doet een beroep op de aanvaardbaarheidstoets.
4.9.
De gemeente betwist dat de vrouw geen draagkracht heeft. Op grond van de gemiddelde winst uit onderneming over de afgelopen drie bekende jaren, te weten 2012, 2013 en 2015, heeft de vrouw een netto besteedbaar inkomen van € 4.686,-- per maand. De vrouw heeft dan een draagkracht van € 2.376,-- per maand. Daarvan zal volgens de gemeente niet de helft ten behoeve van [B] komen, omdat zij ook zelfstandige inkomsten heeft. Tot slot stelt de gemeente dat de vrouw haar beroep op de aanvaardbaarheidstoets onvoldoende heeft onderbouwd.
4.10.
De rechtbank overweegt als volgt. De vrouw heeft niet betwist dat voor haar draagkracht uit kan worden gegaan van de gemiddelde winst uit onderneming van
€ 83.621,--, zoals de gemeente heeft gesteld. De rechtbank berekent het netto besteedbaar inkomen van de vrouw – rekening houdend met alle relevante fiscale aspecten – dan op
€ 4.686,-- per maand. De rechtbank verwijst hiervoor naar de aangehechte berekening. De rechtbank overweegt voorts dat de gemeente niet heeft betwist dat bij de berekening van de draagkracht van de vrouw rekening moet worden gehouden met de aflossing op de schulden van de vrouw. Naar het oordeel van de rechtbank dient dan ook rekening te worden gehouden met een bedrag van € 569,77 per maand vanwege de schuld aan de gemeente Utrecht en een bedrag van € 296,04 voor de lening die mevrouw is aangegaan om de restschuld van de echtelijke woning te voldoen. Met betrekking tot het beroep van de vrouw op de aanvaardbaarheidstoets overweegt de rechtbank dat de vrouw dit onvoldoende heeft onderbouwd, waardoor de rechtbank daaraan voorbij zal gaan. Met betrekking tot de bijdrage voor [B] overweegt de rechtbank dat de vrouw niet heeft gesteld noch heeft onderbouwd wat zij precies bijdraagt in de kosten van levensonderhoud en studie van [B] . Zonder die nadere onderbouwing kan de rechtbank daar geen gevolgen aan verbinden. De rechtbank becijfert de draagkracht van de vrouw dan op: 70% van [4686 - (0,3 x 4686 + 905 + 569,77 + 296,04)] = € 1.057,-- (afgerond) per maand.
Draagkracht van de man
4.11.
De vrouw heeft gesteld dat de man een verdiencapaciteit van € 2.500,-- netto per maand heeft. De rechtbank overweegt daartoe dat de man in deze procedure geen partij is en niet op deze manier bij de procedure betrokken kan worden. Daarnaast wordt er in het geval iemand een uitkering op grond van de Participatiewet ontvangt – zoals hier de man – van uit gegaan dat diegene geen draagkracht heeft voor een bijdrage. De rechtbank ziet in dezen geen reden om van dat uitgangspunt af te wijken en gaat er dan ook van uit dat de man geen draagkracht heeft.
Zorgkorting
4.12.
De rechtbank overweegt dat tussen partijen niet in geschil is dat de vrouw recht heeft op een zorgkorting van 35% van de behoefte, zijnde € 168,--.
Conclusie
4.13.
De rechtbank overweegt dat de vrouw voldoende draagkracht heeft om volledig in de behoefte van [voornaam van minderjarige] van € 479,-- per maand te voorzien. De gemeente kan in beginsel een bijdrage verhalen op de vrouw tot de behoefte van [voornaam van minderjarige] , dus € 479,-- per maand. De vrouw heeft echter ook recht op zorgkorting, omdat zij de verblijfskosten voor [voornaam van minderjarige] voldoet als hij bij haar is. De rechtbank becijfert dat de verhaalsbijdrage – na aftrek van de hiervoor vermeldde zorgkorting als zijnde verblijfskosten van [voornaam van minderjarige] – dan kan worden vastgesteld op (479-168=) € 311,-- per maand. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de vrouw echter niet alleen de verblijfskosten van [voornaam van minderjarige] , maar ook alle verblijfsoverstijgende kosten van [voornaam van minderjarige] . De vrouw heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd gesteld dat zij al die kosten van [voornaam van minderjarige] voldoet. De stelling van de gemeente dat de man die zou moeten voldoen, doet daaraan niet af, omdat de man daar vanwege zijn uitkering op grond van de Participatiewet geen draagkracht voor heeft. De rechtbank overweegt dat de vrouw – naast de hiervoor vermelde verblijfskosten – dan in nog eens 30% van de behoefte van [voornaam van minderjarige] , zijnde
€ 143,-- (afgerond) per maand voorziet. De verhaalsbijdrage kan dan worden vastgesteld op (311-143=) € 168,-- per maand, zijnde de kosten die de man maakt als [voornaam van minderjarige] bij hem verblijft en die hij moet voldoen uit zijn uitkering op grond van de Participatiewet. Die uitkering wordt door de gemeente aan de man verstrekt en dit bedrag kan door de gemeente worden verhaald op de vrouw. Zoals hiervoor is overwogen, heeft de vrouw voldoende draagkracht om die verhaalsbijdrage te kunnen voldoen. De rechtbank zal dan ook dienovereenkomstig beslissen. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat de vrouw met € 84,-- per maand, zijnde de helft van de hiervoor berekende verhaalsbijdrage, zal aflossen op de achterstand die sinds 1 juni 2017 is ontstaan.
Proceskosten
4.14.
De vrouw heeft verzocht de gemeente te veroordelen in de proceskosten. Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zal de rechtbank de proceskosten compenseren als hierna vermeld.
5. Beslissing
De rechtbank:
5.1.
bepaalt dat de vrouw met ingang van 1 juni 2017 een verhaalsbijdrage verschuldigd is aan de gemeente van € 168,-- per maand in verband met aan de man, ten behoeve van [voornaam van minderjarige] , verleende bijstand, te betalen vanaf de eerste dag van de maand volgend op de datum van deze beschikking, te weten 1 januari 2018, zolang de bijstandsverlening aan de vrouw, mede ten behoeve van de minderjarige kinderen, voortduurt;
5.2.
bepaalt dat de vrouw de achterstand die is ontstaan vanaf 1 juni 2017 tot de eerste van de maand volgend op de datum van deze beschikking, moet aflossen in bedragen van
84,-- per maand totdat de achterstand in de betalingen geheel zal zijn voldaan;
5.3.
bepaalt dat de vrouw, indien zij in gebreke mocht blijven het onder 4.2. bepaalde bedrag te voldoen, terstond de alsdan resterende hoofdsom ineens aan de gemeente dient te voldoen;
5.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af het meer of anders verzochte;
5.6.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. V.M.M. van Amstel, (kinder-)rechter, in tegenwoordigheid van mr. I.M. Reinders, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 december 2017.