ECLI:NL:RBMNE:2017:6590

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 december 2017
Publicatiedatum
29 december 2017
Zaaknummer
16/659992-17 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke brandstichting in woning met gevaar voor levens en inboedel

Op 2 september 2017 heeft de rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van opzettelijke brandstichting in een woning in Lelystad. De rechtbank achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht door vuur bij de zitbank te brengen en de gasslang van het fornuis los te koppelen. Dit leidde tot een gevaarlijke situatie voor de inboedel en de levens van de aanwezigen in de woning. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De verdachte had een bipolaire stoornis en alcoholafhankelijkheid, wat door deskundigen werd vastgesteld. De rechtbank hield rekening met deze omstandigheden bij het bepalen van de straf. De benadeelde partij, mevrouw [slachtoffer 1], vorderde schadevergoeding als gevolg van de brand, waarvan de rechtbank een deel toewijsbaar achtte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte volledig verantwoordelijk was voor zijn daden, ondanks zijn psychische problemen, en dat de opgelegde straf passend was gezien de ernst van de feiten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/659992-17 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 29 december 2017
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1968] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats] , [adres]
gedetineerd in Detentiecentrum te Alphen aan de Rijn

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 december 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A. Drogt en van hetgeen verdachte en diens raadsvrouw mr. A.E. Martinez-Linneman, advocaat te Almere, alsmede mevrouw [A] namens de benadeelde partij [slachtoffer 1] naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. op of omstreeks 2 september 2017 in Lelystad in een woning aan de [adres] brand heeft gesticht, door vuur in aanraking te brengen met een zitbank en een gasslang los te koppelen van het fornuis, waardoor gevaar voor de inboedel in de woning en voor de woning aan de [adres] is ontstaan en gevaar voor de levens van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] is ontstaan.
2. op of omstreeks 2 september 2017 in Lelystad opzettelijk een ruitje van de deur van de ophoudkamer van de politie heeft vernield.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Met betrekking tot de onder 1 ten laste gelegde brandstichting heeft zij betoogd dat op grond van de getuigenverklaringen van [getuige 1] , [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [getuige 2] , het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en het sporenonderzoek geconcludeerd moet worden dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht. Ten aanzien van de onder 2 ten laste gelegde vernieling heeft de officier van justitie gewezen op de bekennende verklaring van verdachte, de aangifte en het aanvullend proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 december 2017.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 ten laste gelegde. Daartoe heeft zij aangevoerd dat geen van de getuigen daadwerkelijk heeft gezien dat verdachte de brand heeft gesticht dan wel de gasslang heeft losgekoppeld. Ook heeft zij benadrukt dat onduidelijk is hoe de brand is ontstaan en dat geen sprake is geweest van een gasbrand.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Bewijsmiddelen [1]
Uit het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] komt onder meer naar voren dat er op 2 september 2017 om 05:00 uur een melding binnenkomt van vlammen in de woning aan de [adres] in [woonplaats] . Eenmaal ter plaatse zien de verbalisanten grote vlammen ter hoogte van de voordeur en zien zij dat er een man uit het raam hangt op de eerste etage aan de voorzijde van de woning. De verbalisanten zien dat er enorm veel rook uit het raam komt. Deze man – naar later blijkt [slachtoffer 2] - wordt door de verbalisanten uit de woning gehaald. Uit de brandende woning was zelf [verdachte] (verdachte) gekomen. [2]
Getuige [getuige 1] heeft op 3 september 2011 onder meer het navolgende verklaard:
”(…) Ik was bij [verdachte] en [slachtoffer 2] aangekomen rond twee uur in de middag op vrijdag 1 september 2017. [verdachte] is mijn opa (…). Ik heb halve liters gedronken van Gladiator. (…) [verdachte] en [slachtoffer 2] dronken ook gewoon mee. Ik kreeg van [verdachte] later in de middag twintig euro om bier te halen. (…) Ik heb daar elf gladiators gehaald en een 12,5% alcohol biertje. (…) Bij de laatste biertjes werd de sfeer behoorlijk minder. (…) Ik denk dat ik rond 02:15 uur naar huis ben gegaan. (…) [verdachte] en [slachtoffer 2] waren dronken. (…) Mijn opa lag toen te slapen op de bank. Ik weet eigenlijk niet meer of hij wakker was toen ik naar huis ging.” [3]
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat zij in de nacht van 1 op 2 september 2017 rond 03:00 uur even naar buiten keek en verdachte met een andere persoon in de voortuin zag staan. Verdachte omhelsde deze persoon, waarna de andere persoon weg fietste. [4]
Op 13 september 2017 heeft [getuige 1] onder meer het navolgende verklaard:
”(…) Toen ik wegging lag volgens mij [verdachte] te slapen op de bank. Hij is nog tussendoor wakker geworden. Maar hij lag volgens mij te slapen. [slachtoffer 2] zat aan mijn rechterkant.
V: He[de rechtbank begrijpt: We]
hebben een getuige gesproken die verteld dat [verdachte] en zijn neefje elkaar omhelsde.
A: Ja op het moment toen ik wegging was hij wakker en liep hij naar buiten. Dat ritueeltje me[de rechtbank begrijpt: we]
omhelsen elkaar altijd als ik weg ga (…).” [5]
Getuige [slachtoffer 2] heeft op 13 september 2017 verklaard dat hij en verdachte op 1 september 2017 rond 12:00 uur gefrituurd hebben en dat de gaskraan van het fornuis altijd open staat. De getuige denkt dat hij rond 23:00 uur naar bed is gegaan, maar dit kan ook veel later zijn. Volgens [slachtoffer 2] heeft verdachte die avond af en toe op de bank geslapen en was verdachte behoorlijk aangeschoten. Toen de getuige naar bed ging, was verdachte wakker. Getuige [slachtoffer 2] heeft [getuige 1] niet weg zien gaan. De getuige heeft aangegeven dat hij de brand niet heeft gesticht. [6]
Verdachte heeft verklaard dat hij op 1 september 2017 rond 11:45 uur de frituur aan heeft gedaan. [7]
Na overleg met medewerkers van de Forensische Opsporing kan de verbalisant [verbalisant 3] , brigadier van politie, medewerker Tactische Opsporing het volgende relateren. Een brandhaard is aangetroffen op de bank in de woonkamer en het gasfornuis is gemanipuleerd. Uit onderzoek is gebleken dat de gaskraan open stond, maar niet aangesloten was op het gasfornuis. Waarschijnlijk is de gasslang losgekoppeld voor de brand. Dit is te zien aan de brandsporen op de gaskraan en gasleidingen. Een technische oorzaak voor de brand sluiten de medewerkers van de Forensische Opsporing uit. Ook constateerden de medewerkers dat het bed op de slaapkamer aan de voorzijde van de woning beslapen was. [8]
Na de brand is een onderzoek ingesteld in de woning. Verbalisanten constateerden dat het interieur op de begane grond en in de berging volledig verwoest is door de brand. De vaste trap naar de eerste etage is verkoold en had niet als vluchtweg kunnen dienen. Het brandbeeld bij de twee zitbanken geeft aan dat er vermoedelijk een brandhaard is geweest aan het uiteinde van de driezitsbank ter hoogte van de deur naar de berging. Ter hoogte van deze brandhaard was de inbranding op het laminaat heviger. Er is geen indicatie gevonden voor het gebruik van brandbare stoffen. In de keuken hebben de verbalisanten waargenomen dat de flexibele slang van de gastoevoer naar het fornuis los was. De kant die met behulp van een wartelmoer vastgeschroefd hoort te zijn op de aansluiting van het fornuis was los. Rechtsboven het fornuis is te zien dat een deel van de betonnen muur ernstig door de hitte is aangetast, waardoor het fors afgebrokkeld is. De verbalisanten nemen geen technische oorzaak waar die de brand zou hebben kunnen veroorzaken. Zij concluderen dat de brand met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid is ontstaan ten gevolge van het al dan niet opzettelijk bijbrengen of achterlaten van vuur in enigerlei vorm ter hoogte van de brandhaard. [9]
Verbalisant [verbalisant 4] constateert dat in de woning aan de [adres] , direct gelegen naast de woning waar de brand heeft gewoed, sprake is van roetaanslag, schade door de brand en een zeer sterke brandlucht. Deze woning wordt gehuurd door [slachtoffer 1] . [10]
Bewijsoverweging
Uit voorgaande bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de brand die in de woning aan de [adres] in [woonplaats] op 2 september 2017 heeft gewoed opzettelijk is aangestoken. Uit het sporenonderzoek is immers niet naar voren gekomen dat er sprake is geweest van een technische oorzaak van de brand en is vastgesteld dat de vermoedelijke brandhaard gelegen was bij/op de driezitsbank in de woonkamer. Bij deze hevige brand is gevaar voor de inboedel in de woningen aan de [adres] en [adres] ontstaan , maar ook gevaar voor de levens van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , die ten tijde van de brand lagen te slapen in de woning [adres] respectievelijk de woning [adres] .
De rechtbank overweegt dat uit de verklaringen van getuigen [slachtoffer 2] en [getuige 1] blijkt dat verdachte gedurende de avond van 1 september 2017 en in de nacht van 1 op 2 september 2017 heeft geslapen op de bank in de woonkamer. Nu vaststaat dat [getuige 1] de woning aan de [adres] rond 03:00 uur op 2 september 2017 heeft verlaten, het bed van [slachtoffer 2] beslapen was en hij door de politie met een ladder uit het raam op de eerste etage van de woning is gehaald, terwijl er al brand woedde en er een enorme rookontwikkeling was, concludeert de rechtbank dat zij de brand niet hebben gesticht. Gelet daarop en het feit dat verdachte op de bank in de woonkamer sliep, kan het niet anders dat verdachte de persoon is geweest die de brandhaard bij de zitbank heeft veroorzaakt en de gasslang van het fornuis heeft losgekoppeld. Zowel verdachte als getuige [slachtoffer 2] hebben verklaard dat er op 1 september 2017 nog gefrituurd is in een pan op het fornuis en dat er geen problemen waren met het fornuis.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 2 september 2017 opzettelijk brand heeft gesticht in de woning aan de [adres] in [woonplaats] door vuur bij de zitbank te brengen en de gasslang los te koppelen van het fornuis.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder 2 ten laste gelegde feit bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting op 15 december 2017; [11]
- het proces-verbaal van aangifte namens de politie. [12]

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
hij op 02 september 2017 te [woonplaats] , opzettelijk brand heeft gesticht in een pand gelegen aan de [adres] te [woonplaats] , immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk (omstreeks 05:00 uur):
- de gasslang losgekoppeld van het fornuis, waarna gas vanuit de slang de woning in was gestroomd en
- open vuur in aanraking gebracht met een zitbank,

ten gevolge waarvan die zitbank en de overige zich in de woonkamer bevindende goederen /zijn verbrand, terwijl daarvan

- gemeen gevaar voor het pand gelegen aan de [adres] en de zich aldaar (in andere ruimtes) bevindende inboedel en het pand gelegen aan de [adres] (in gebruik bij mevrouw [slachtoffer 1] ) en de zich aldaar bevindende inboedel, en
- levensgevaar voor [slachtoffer 2] (die zich nog (slapend) in de woning gelegen aan de [adres] bevond tijdens de brand) en de in de naastgelegen woning slapende buurvrouw, mevrouw [slachtoffer 1] , te duchten was.
2.
hij op 02 september 2017 te Lelystad, opzettelijk en wederrechtelijk een ruitje in de deur van een ophoudkamer, toebehorende aan de Politie, Eenheid Midden-Nederland, heeft vernield.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Onder 1:
Opzettelijk brandstichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen
en
Opzettelijk brandstichten, terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten is.
Onder 2:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Over verdachte zijn de volgende rapporten opgemaakt:
  • een rapport van 24 november 2017 opgemaakt door (kinder- en jeugd)psychiater I.T.M. Nurmohamed;
  • een rapport van 21 november 2017, opgemaakt door gezondheidszorgpsycholoog T. ‘t Hoen.
Het rapport, opgemaakt door psychiater I.T.M. Nurmohamed, houdt onder meer het volgende in.
De psychiater heeft geconcludeerd dat er bij verdachte sprake is van een bipolaire stoornis, alcoholafhankelijkheid en alcoholmisbruik. Ook zijn er aanwijzingen gevonden voor een onderliggend autismespectrumstoornis. Deze stoornissen waren allen ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig. De psychiater kan echter niets zeggen over de mate waarin het tenlastegelegde, indien bewezen, aan verdachte toe te rekenen valt omdat verdachte heeft aangegeven dat hij zich niets kan herinneren van het ten laste gelegde.
Het rapport, opgemaakt door psycholoog ‘t Hoen, houdt onder meer het volgende in.
De psycholoog heeft eveneens vastgesteld dat verdachte lijdt aan een bipolaire I stoornis en een stoornis in het alcoholgebruik (in remissie door detentie). Ook heeft de psycholoog aangegeven dat hij een schizoaffectieve stoornis niet uitsluit. Net zo min als de psychiater heeft de psycholoog vanwege de door de verdachte geclaimde amnesie kunnen onderzoeken wat de gedachten en motieven van verdachte vanuit zijn ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling zijn geweest, die mogelijk ten grondslag hebben gelegen aan het ten laste gelegde.
De rechtbank zal verdachte gelet op de conclusies van de deskundigen volledig verantwoordelijk houden voor het hiervoor bewezen verklaarde .

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 4 jaren, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht een geheel voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden, waaronder een opname in een instelling.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Door brand te stichten in zijn eigen woning heeft verdachte niet alleen enorme schade aan die woning toegebracht, maar ook een bijzonder gevaarlijke situatie in het leven geroepen voor mensen en goederen in die woning en in de directe omgeving van die woning. Hij heeft de betrokkenen daarmee flink angst aangejaagd en een gevoel van onveiligheid in de buurt doen ontstaan. Hiervoor is een vrijheidsstraf van behoorlijk duur op zijn plaats.
De rechtbank houdt naast het voorgaande rekening met de hiervoor in rubriek 7 genoemde adviezen van psychiater I.T.M. Nurmohamed en psycholoog T. ’t Hoen.
De psychiater kan geen inschatting maken van het recidiverisico maar hij adviseert – gelet op de ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van verdachte hem klinisch te laten behandelen in een Dubbele Diagnose setting waar kennis over autisme aanwezig is. Daar kan diagnostiek plaats vinden naar een eventuele onderliggende autismespectrumstoornis. Na een klinische behandeling kan er volgens de psychiater toegewerkt worden naar een beschermde woonvorm. Psycholoog ’t Hoen onthoudt zich eveneens van een advies omtrent het recidiverisico. De psycholoog is wel van mening dat gelet op de ernstige en chronische psychiatrische stoornis van verdachte hij behandeld moet worden. Het overlijden van zijn vrouw heeft verdachte fors uit balans gebracht en heeft geleid tot toenemend alcoholgebruik. Verdachte lijkt onvoldoende in staat om voor zichzelf te zorgen, waarbij hij op meerdere levensgebieden kwetsbaar was en problemen had. Vanuit dit oogpunt adviseert de psycholoog verdachte klinisch te behandelen en op het moment dat hij voldoende gestabiliseerd is hem adequate en voldoende intensieve ambulante nazorg te leveren. Naast medicamenteuze behandeling dient aandacht besteed te worden aan het versterken van zijn coping en de rol van zijn alcoholgebruik. Ook dient in de ogen van de psycholoog een beschermde of begeleide woonvorm overwogen te worden.
Uit het reclasseringsadvies van Palier van 15 november 2017, uitgebracht door J. Gijselman
komt naar voren dat zij teneinde het recidiverisico te verminderen een klinische behandeling
in de verslavingszorg adviseert. De reclassering denkt daarbij aan een dubbele
diagnosekliniek. Als strafmodaliteit adviseert Palier een (gedeeltelijk) voorwaardelijke
gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, het volgen van
een klinische behandeling, het volgen van een ambulante behandeling na de klinische
opname en het deelnemen aan een beschermde woonvorm.
Blijkens een emailbericht van de reclassering aan de officier van justitie van 8 december 2017 is een indicatiestelling voor FPA De Boog inmiddels afgegeven.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte d.d. 30 oktober 2017.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf zoals gevorderd door de officier van justitie passend en geboden is. Teneinde het recidiverisico te verminderen en behandeling voor verdachte mogelijk te maken, zal de rechtbank van de op te leggen 4 jaar gevangenisstraf een gedeelte van 1 jaar voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van 2 jaren en daaraan de bijzondere voorwaarden te verbinden zoals geadviseerd door Palier.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 13.582,23. Dit bedrag bestaat uit € 11.082,23 materiele schade en € 2.500, - immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer 1] voor wat betreft de gevorderde immateriële schade van € 2.500, - toewijsbaar is. Ten aanzien van de gevorderde materiële schade heeft de officier van justitie geconcludeerd dat slechts de medicatiekosten toewijsbaar zijn en de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in haar vordering. Zij heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair betoogd dat zij de vordering in een laat stadium heeft ontvangen en dat de vordering daarom afgewezen dient te worden. Subsidiair heeft zij ten aanzien van de immateriële schade bepleit dat deze afgewezen dient te worden omdat niet vast staat dat er sprake is van psychische schade. Met betrekking tot de gevorderde materiële schade heeft zij aangevoerd dat dit deel eveneens afgewezen dient te worden, omdat deze onvoldoende onderbouwd is, onduidelijk is en niet overeenkomt met de schade die [naam] in hun rapport benoemd hebben.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de ernst van de brandstichting en de omstandigheden waaronder deze plaats vond samen met de gevolgen daarvan voor benadeelde [slachtoffer 1] is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde [slachtoffer 1] ten gevolge van de onder 1 bewezen verklaarde brandstichting immateriële schade heeft geleden. De rechtbank begroot deze schade op een bedrag van € 1.500, - , te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 2 september 2017 tot de dag van volledige betaling. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de meer gevorderde immateriële schade afwijzen.
De benadeelde partij heeft daarnaast ook materiële schade gevorderd. De behandeling van de vordering levert voor dat deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.500, -, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 2 september 2017 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden vervangen door 25 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 57, 157 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 4 jaren;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van 1 jaar, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat de verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast;
- stelt als algemene voorwaarden dat de verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte gedurende de proeftijd van de proeftijd:
* zich binnen 3 dagen na zijn invrijheidsstelling zal melden bij de reclassering, zolang en zo frequent de reclassering dit noodzakelijk acht;
* zich voor maximaal 12 maanden zal laten opnemen in FPA De Boog of een instelling voor soortgelijke intramurale forensische zorg , waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die in het kader van de behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling aan verdachte zullen worden gegeven;
* na een klinische behandeling zich onder behandeling zal stellen van GGZ of soortgelijke instelling op de tijden en plaatsen als door of namens GGZ of soortgelijke instelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* na een klinische behandeling zal verblijven in een nog nader te bepalen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang of een soortgelijke instelling, daar zal verblijven en zich zal houden aan de aanwijzingen die in het kader van het verblijf aan hem zullen worden gegeven en aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
- wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe voor wat betreft de immateriële schade tot een bedrag van € 1.500, -;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 september tot de dag van volledige betaling;
- wijst de vordering van [slachtoffer 1] voor wat betreft de meer gevorderde immateriële schade af;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 1.500, - te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 september 2017 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 25 dagen hechtenis;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
- verklaart [slachtoffer 1] voor wat betreft de gevorderde materiele schade niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. van de Beek, voorzitter, mrs. A.M.M.E. Doekes-Beijnes en C.A. de Beaufort, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Doornwaard, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 december 2017.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 02 september 2017 te [woonplaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht in een pand gelegen aan de [adres] te [woonplaats] , immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk (omstreeks 05:00 uur):
- de gasslang losgekoppeld van het fornuis, waarna gas vanuit de slang de woning in was gestroomd en/of
- (vervolgens) open vuur in aanraking gebracht met een zitbank, althans met (een) brandbare stof(fen),

ten gevolge waarvan die zitbank en de overige zich in de woonkamer bevindende goederen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan

- gemeen gevaar voor het pand gelegen aan de [adres] en de zich aldaar (in andere ruimtes) bevindende inboedel en/of het pand gelegen aan de [adres] (in gebruik bij mevrouw [slachtoffer 1] ) en de zich aldaar bevindende inboedel, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of
- levensgevaar voor [slachtoffer 2] (die zich nog (slapend) in de woning gelegen aan de [adres] bevond tijdens de brand) en/of de in de naastgelegen woning slapende buurvrouw, mevrouw [slachtoffer 1] , in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen, te duchten was;
2.
hij op of omstreeks 02 september 2017 te Lelystad, opzettelijk en wederrechtelijk een ruitje in de deur van een ophoudkamer, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de Politie, Eenheid Midden-Nederland, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield, en/of beschadigd en/of onbruikbaar heeft gemaakt;

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal genummerd 2017269717, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 700. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 504 en 505.
3.Pagina 512.
4.Pagina 554.
5.Pagina 567.
6.Pagina 562 tot en met 564.
7.Pagina 114
8.Pagina 529 en 530.
9.Pagina 626 en 627.
10.Pagina 602 (zaaksdossier 2).
11.Zie de verklaring van verdachte afgelegd ter zitting op 15 december 2017.
12.Pagina 700.