ECLI:NL:RBMNE:2017:6570

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 december 2017
Publicatiedatum
27 december 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 1862
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de kostendelersnorm in de Toeslagenwet en de vereisten voor schriftelijke huurcontracten

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 27 december 2017 uitspraak gedaan over de toepassing van de kostendelersnorm in de Toeslagenwet. Eiseres, die sinds 1976 in een woning woont met medebewoners, ontving een toeslag die haar werkloosheidsuitkering aanvulde. De verweerder had de toeslag per 1 januari 2017 beëindigd, omdat eiseres geen schriftelijke huurovereenkomst kon overleggen. Eiseres stelde dat haar huisbaas weigerde een huurcontract op te stellen en dat zij niet in staat was om een dergelijk document te overleggen, ondanks het feit dat zij wel huur betaalde en brieven van de beheerder had overgelegd die de huurprijsverhoging aankondigden.

De rechtbank oordeelde dat de verweerder de wet te strikt had toegepast door te eisen dat eiseres een schriftelijk huurcontract moest overleggen. De rechtbank stelde vast dat de wetgever met de kostendelersnorm beoogde dat er een zakelijke huurrelatie moest zijn, maar dat dit niet per se betekende dat er een schriftelijk contract moest zijn. De rechtbank concludeerde dat eiseres met andere schriftelijke stukken, zoals de brieven van de huurprijsverhoging en bankafschriften, voldoende had aangetoond dat er sprake was van een zakelijke huurrelatie.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit van de verweerder en droeg de verweerder op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd de verweerder opgedragen het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. K. de Meulder, in aanwezigheid van griffier mr. J.A. Bultena.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 17 / 1862

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 december 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

en
[gedaagde], verweerder
(gemachtigde: M. Florijn).

Procesverloop

Bij besluit van 19 december 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de toeslag die eiseres op grond van de Toeslagenwet ontving per 1 januari 2017 beëindigd.
Bij besluit van 20 maart 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2017. Eiseres en de gemachtigde van verweerder zijn naar de zitting gekomen.

Overwegingen

1. Eiseres woont vanaf 1976 in een woning met opeenvolgende medebewoners. Eiseres en de medebewoner huren ieder een onzelfstandige woonruimte in de woning en zij delen de keuken en de badkamer. Eiseres ontving een toeslag die haar werkloosheidsuitkering aanvulde tot het sociaal minimum.
2. Deze zaak gaat over de kostendelersnorm die in 2016 is ingevoerd in de Toeslagenwet (in artikel 2, zevende lid). De kostendelersnorm houdt in dat alleenstaande meerderjarigen die in dezelfde woning wonen, minder toeslag krijgen dan mensen die alleen in een woning wonen. De wetgever had daarbij voor ogen dat woningdelers voordelen van het samenwonen hebben, omdat zij bepaalde kosten kunnen delen. In de Toeslagenwet is ook een uitzondering opgenomen, waarvoor de kostendelersnorm niet geldt (in artikel 2, negende lid). Dat is aan de orde voor gevallen waarin twee personen allebei een woonruimte in een woning huren, van dezelfde verhuurder, tegen een commerciële prijs en elk op basis van een schriftelijke overeenkomst. In deze zaak gaat het over de vraag of de kostendelersnorm van toepassing is op de situatie van eiseres, of dat zij zich op de uitzonderingsbepaling kan beroepen.
3. Verweerder heeft de toeslag van eiseres beëindigd omdat zij geen schriftelijke huurovereenkomst kon laten zien. Volgens verweerder wordt daarom niet voldaan aan de uitzonderingsbepaling: daarin staat immers dat er een schriftelijk huurcontract moet zijn. Verweerder vindt dat de kostendelersnorm daarom op eiseres van toepassing is.
4. Eiseres voert aan dat haar huisbaas weigert om een huurcontract te maken. Op de zitting heeft zij toegelicht dat zij sinds 1976 in de woning woont, dat er vele verhuurders zijn geweest, dat zij voorheen wel een huurcontract heeft gehad maar dat ze dat niet meer terug kan vinden. Eiseres heeft in beroep brieven opgestuurd van de beheerder van de woning aan haar en aan haar medebewoner, waarin de jaarlijkse huurprijsverhoging voor 2017 wordt aangekondigd. Op de zitting heeft zij bankafschriften laten zien van de huurprijsbetalingen vanaf de invoering van de kostendelersnorm.
5. Verweerder heeft de letter van de wet heel strikt toegepast door te verlangen dat eiseres toch een schriftelijk huurcontract laat zien. Op de zitting is namens verweerder uitgelegd dat dat nodig is, om vast te kunnen stellen of aan alle criteria voor de uitzondering wordt voldaan, maar ook omdat het nu eenmaal zo in de wet staat.
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet heeft gezegd dat de beschrijving van de woonsituatie door eiseres niet klopt. Daar is ook geen aanleiding voor en de rechtbank zal daarom uitgaan van die situatie. Uit de brieven over de huurprijsverhoging is op te maken dat eiseres en haar medebewoner elk een kamer in de woning huren en dat zij daarvoor allebei zelfstandig huur betalen. In de brieven worden de kamers namelijk specifiek aangeduid als ‘kmr 1’ en ‘kmr 2’. De huurprijzen bedragen volgens de brieven € 300,- en € 314,79 per maand. De rechtbank heeft geen aanleiding om te vinden dat dit geen commerciële prijzen zijn voor een onzelfstandige woonruimte van één kamer. Omdat de brieven van hetzelfde beheerderskantoor komen en omdat het niet waarschijnlijk is dat de beide kamers verschillende eigenaren hebben, kan er van uit worden gegaan dat eiseres en haar medebewoner de kamers van dezelfde persoon huren. Los van de eis dat er een schriftelijk huurcontract moet zijn wordt dus voldaan aan alle andere criteria die gelden voor de uitzondering op de kostendelersnorm.
7. Wat over blijft is de vraag of verweerder van eiseres mocht of moest verlangen dat zij een schriftelijk huurcontract laat zien. De rechtbank vindt dat verweerder de wet hier te strikt heeft toegepast. Daarvoor heeft de rechtbank gekeken naar de toelichting die over de kostendelersnorm is geschreven bij de wet die heeft geleid tot de invoering daarvan. De toelichting gaat over de invoering van de kostendelersnorm in de Participatiewet, wat in dezelfde wet is geregeld als de invoering ervan in de Toeslagenwet. De uitzondering is in beide wetten bovendien dezelfde. In de toelichting staat (Kamerstukken II, 33801, nr. 3, p. 60):

Er moet sprake zijn van een commerciële prijs; de prijs moet in verhouding staan tot de geleverde prestaties en datgene dat in het commerciële verkeer gebruikelijk is. Dit laatste veronderstelt tevens periodieke aanpassing van de prijs. Als slechts een bijdrage in de kosten of een tegenprestatie voor het medebewonen wordt geleverd, zoals boodschappen doen of schoonmaken, is geen sprake van een commerciële prijs, en is de kostendelersnorm van toepassing. Het bestaan van de overeenkomst en de commerciële prijs moet aan de hand van schriftelijke stukken kunnen worden aangetoond; ook moet belanghebbende betalingsbewijzen kunnen overleggen.
Uit de toelichting kan worden afgeleid wat de bedoeling is geweest van de wetgever. Hieruit volgt dat het doel van de formulering over het huurcontract in de wet is dat kan worden vastgesteld of sprake is van een zakelijke huurrelatie. De rechtbank is daarom van oordeel dat een redelijke wetsuitleg van “schriftelijke overeenkomst” zoals bedoeld in artikel 2, negende lid, van de Toeslagenwet inhoudt dat die voorwaarde ruim moet worden uitgelegd en dat eiseres ook met andere schriftelijke stukken aannemelijk kan maken dat sprake is van een zakelijke huurrelatie. Eiseres heeft daaraan in dit geval voldaan door de brieven van de huurprijsverhoging van 2017 aan de rechtbank toe te sturen. Bovendien heeft de rechtbank tijdens de zitting op de bankafschriften kunnen zien dat de in die brieven genoemde huur ook daadwerkelijk wordt betaald.
8. Het oordeel van de rechtbank is kort gezegd dat verweerder niet mocht aannemen dat de kostendelersnorm op eiseres van toepassing is. Voor eiseres geldt de uitzonderingsregeling en verweerder had die moeten toepassen. Het beroep is daarom gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen, omdat het in strijd is met artikel 2, negende lid, van de Toeslagenwet. Afhankelijk van de precieze inkomenssituatie van eiseres en afhankelijk van de hoogte van haar werkloosheidsuitkering heeft zij met terugwerkende kracht alsnog recht op een toeslag vanaf 1 januari 2017. De rechtbank kan niet zelf vaststellen of zij een toeslag moet krijgen en hoe hoog die is: dat is iets voor verweerder om uit te rekenen. De rechtbank zal verweerder daarom de opdracht geven om een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres te nemen en om daarbij rekening te houden met wat in deze uitspraak staat.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. Eiseres heeft daarnaast geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
­ verklaart het beroep gegrond;
­ vernietigt het bestreden besluit;
­ draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
­ draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.A. Bultena, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
27 december 2017.
de griffier is verhinderd om
de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.