ECLI:NL:RBMNE:2017:6490

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 september 2017
Publicatiedatum
22 december 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 4871
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om hergebruik van overheidsinformatie betreffende nieuwsberichten van gemeenten

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 september 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest. De eiser had een verzoek ingediend op grond van de Wet hergebruik overheidsinformatie (Who) om toegang te krijgen tot alle nieuwsberichten van de gemeente, inclusief relevante metadata. Het primaire besluit van de gemeente, dat het verzoek had toegewezen, werd later door de gemeente herzien, waarbij het bezwaar van de eiser ongegrond werd verklaard. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 12 januari 2017 heeft de rechtbank vastgesteld dat de gemeente niet voldeed aan de wettelijke vereisten van de Who, omdat zij enkel verwees naar een website en een RSS-feed die slechts de laatste dertig nieuwsberichten bevatte. De rechtbank heeft in een tussenuitspraak van 7 juli 2017 de gemeente de gelegenheid gegeven om het geconstateerde gebrek te herstellen, maar de gemeente heeft hierop niet gereageerd. De rechtbank oordeelde dat de gemeente in strijd handelde met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de gemeente opgedragen om binnen vier weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen. Tevens is de gemeente veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van de eiser. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de rechtgevolgen in stand te laten, omdat de gemeente geen poging heeft ondernomen om het gebrek te herstellen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 16/4871

uitspraak van de meervoudige kamer van 29 september 2017 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigden: mr. M.J. van Noort en mr. H.P. Olthof),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest, verweerder

(gemachtigden: R. Tomasouw en mr. I. Welleman).

Procesverloop

Bij besluit van 31 maart 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser op grond van de Wet hergebruik overheidsinformatie (Who) toegewezen.
Bij besluit van 9 september 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2017. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Bij tussenuitspraak van 7 juli 2017 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) en 15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694).
2. Eiser heeft bij vrijwel alle Nederlandse gemeenten een gelijkluidend verzoek op grond van de Who gedaan, waarin hij heeft verzocht om verstrekking van alle nieuwsberichten binnen de gemeenten, inclusief de daarbij behorende publicatiedata, afbeeldingen, verantwoordelijke afdeling, doelgroep (in- of extern) en andere metadata. De meeste gemeenten, waaronder ook verweerder, hebben in reactie op dit verzoek verwezen naar hun website. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt en later beroep ingesteld, omdat hij van mening is dat dit geen juiste verstrekking van de gevraagde gegevens is. De rechtbank heeft vijf beroepen van eiser gericht tegen vijf verschillende gemeenten, waaronder verweerder, gezamenlijk op de zitting van 12 januari 2017 behandeld. De uitspraak van 7 juli 2017 is voor verweerder een tussenuitspraak en voor de andere gemeenten een einduitspraak.
3. In die tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat met een verwijzing naar een website niet is voldaan aan wat de Who van een bestuursorgaan vergt. Ook een verwijzing naar een e-krant, Twitter, Facebook of naar de mogelijkheid om je via een RSS (Really Simple Syndication)-feed te abonneren op nieuwe nieuwsberichten is niet zonder meer voldoende om aan de wettelijke vereisten te voldoen. Uit wat ter zitting is besproken met eiser en de vijf gemeenten, is naar voren gekomen dat voor gemeenten die voor hun website gebruik maken van het contentmanagementsysteem (cms) van het type TYPO3, een verstrekking van de nieuwsberichten via een RSS-feed voor eiser volstaat, als is voldaan aan de eis dat deze RSS-feed de volledige tekst van het nieuwsbericht bevat (en dus niet alleen een eerste zin). Om toegang te krijgen tot alle berichten die onder het verzoek van eiser vallen, moet de gemeente alle oude berichten ook openstellen. Als een gemeente maar een beperkt aantal oudere berichten via RSS-feeds toegankelijk maakt, dan kan eiser deze oude berichten namelijk niet inlezen.
4. Verweerder heeft hieraan niet voldaan, omdat hij alleen de laatste dertig nieuwsberichten laat zien in de RSS-feeds behorend bij de website. De rechtbank ziet geen onderbouwing van het door verweerder ingenomen standpunt dat niet op eenvoudige wijze kan worden voldaan aan dat wat eiser heeft verzocht. Ter zitting is komen vast te staan dat de gemeente Bunnik, ook een TYPO3-gemeente, wel op deze manier in de gevraagde informatie heeft kunnen voorzien. Verweerder heeft niet nader toegelicht waarom deze manier van verstrekking in zijn geval geen oplossing zou kunnen bieden en dat deze manier van verstrekking teveel van hem zou vergen. Ter zitting is verder gebleken dat verweerder ervan uitging dat op verzoek van eiser moest worden voorzien in een datadump van de archiefgegevens en dat hij de kosten daarvan te hoog vond. Verweerder heeft niet toegelicht waarop hij deze aanname heeft gebaseerd en hij heeft de kosten daarvan ook niet gespecificeerd. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder is in de gelegenheid gesteld om het gebrek te herstellen. Om het gebrek te herstellen, moest verweerder als hij wilde vasthouden aan zijn oorspronkelijke standpunt, nader toelichten waarom hij niet kan voorzien in de verstrekking van de door eiser gevraagde informatie, waarbij hij in acht moet nemen wat hiervoor is overwogen over de mogelijkheid van gegevensverstrekking door een TYPO3-gemeente. Als verweerder bij zijn standpunt zou blijven dat een verstrekking op deze wijze niet mogelijk is, zou hij ook nader moeten bekijken of een eenmalige datadump tot de mogelijkheden behoort en zou hij moeten specificeren welke kosten het verstrekken daarvan meebrengt.
5. Verweerder heeft echter niet gereageerd op de tussenuitspraak. Daarom verklaart de rechtbank het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb.
6. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtgevolgen in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat de rechtmatige uitkomst naar de huidige stand van zaken nog te veel open ligt. De reden daarvoor is nu juist dat verweerder geen poging heeft ondernomen het gebrek te herstellen. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een tweede bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting). De rechtbank verwijst naar punt 13 van de tussenuitspraak, waarin is toegelicht waarom geen sprake is van een met de andere vier ter zitting behandelde beroepen samenhangende zaak.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiser te nemen, met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 990,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A. Verburg, voorzitter, en mr. N.M.H. van Ek en mr. M.L. van Emmerik, leden, in aanwezigheid van mr. M.E.C. Bakker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 september 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.