4.2De rechtbank is van oordeel dat van een bestaand gebruik zoals door eiser met de splitsing wordt voorgestaan in dit geval geen sprake is, reeds niet nu eiser zelf heeft erkend dat van bewoning in drie zelfstandige appartementen in het verleden nimmer sprake is geweest. Afgezien daarvan is door eiser niet betwist dat de woning aan de [adres] ten tijde van de inwerkingtreding van de Beheersverordening niet bewoond was.
Het betoog van eiser slaagt dan ook niet.
5. Eiser heeft in beroep tegen verweerders bestreden besluit verder betoogd dat in de woning aan de [adres] in het verleden meerdere huishoudens hebben gewoond, hetgeen nimmer tot overlast heeft geleid. Eiser is dan ook van mening dat de leefbaarheid niet zal worden aangetast indien hem wel de gevraagde omgevingsvergunning zou zijn verleend. Eiser heeft tevens gewezen op de waardering van de woning- en buurttevredenheid in de wijk met een score van 8,1. Op basis van deze bovengemiddelde score zal naar de mening van eiser verwacht mogen worden dat er nog ruimte is voor splitsing in de wijk. Eiser heeft verder betoogd dat de parkeerdruk in de wijk geen verhoogde druk legt op de leefbaarheid in de (directe omgeving van de) straat, nu er nog voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn. Eiser is ten slotte van mening dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de door verweerder genoemde aantallen van meervoudige bewoning tot de conclusie zou moeten leiden dat sprake is van clustervorming.
6. Verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat het bestreden besluit tot weigering van de omgevingsvergunning inderdaad getoetst had moeten worden aan de bepalingen in de Beheersverordening, maar dat deze toetsing niet tot een andere uitkomst leidt. Verweerder heeft in dat verband gewezen op het bepaalde in artikel 15.2 van de Beheersverordening en de op die bepaling gebaseerde beleidsregels ‘Woningsplitsen en omzetten’ van 26 november 2015 (verder: beleidsregels). Verweerder heeft overeenkomstig deze beleidsregels een algemene leefbaarheidstoets uitgevoerd en is op grond daarvan tot de conclusie gekomen dat een vermeerdering van het aantal omgezette en gesplitste panden ongewenst is ter voorkoming van een verdere aantasting van het woon- en leefklimaat.
7. De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 15.2, onder a, van de Beheersverordening mag het veranderen of vergroten van een woning niet leiden tot omzetting van zelfstandige naar onzelfstandige woonruimte of tot de vorming van een extra woning.
Ingevolge artikel 15.2, onder b, van de Beheersverordening kunnen burgemeester en wethouders van de regel onder a afwijken en omzetting of woningvorming toestaan, als na toepassing van de algemene leefbaarheidstoets en de fysieke leefbaarheidseisen uit de Beleidsregels Hoofdstuk 4 Huisvestingsverordening 2015, blijkt dat kwalitatief goede onzelfstandige woonruimten of woningen ontstaan en er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
het woon- en leefmilieu;
het verkeer en de parkeersituatie;
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
8. De beleidsregels als bedoeld in het bepaalde in artikel 15.2, onder b, van de Beheersverordening zijn de beleidsregels ‘Woningsplitsen en omzetten’ van 26 november 2015. Met dit beleid beoogt verweerder een goed evenwicht te bieden aan meerdere belangen, namelijk het belang van goede en voldoende huisvesting voor starters en studenten, maar ook het belang van beschermen van schaarse woningen en het belang van beschermen van de leefbaarheid in de stad.
Bij de beoordeling van de vraag of verlening van een omgevingsvergunning leidt tot een ontoelaatbare inbreuk op het woon- en leefmilieu van de omgeving van de woning komt verweerder een ruime mate van beoordelingsvrijheid toe, welk oordeel de rechtbank terughoudend moet toetsen.
9. De rechtbank stelt vast dat verweerder, ondanks dat hij ten onrechte heeft getoetst aan het bestemmingsplan Wittevrouwen, Zeeheldenbuurt, Huizingabuurt”, de leefbaarheidstoets als bedoeld in de hiervoor vermelde beleidsregels heeft uitgevoerd bij de beoordeling van de vraag of een omgevingsvergunning moet worden verleend.. Deze toets bestaat blijkens de beleidsregels uit een aantal fysieke leefbaarheidseisen en uit een algemene toets, waarbij alle aspecten van een wijk, buurt of straat met het oog op de leefbaarheid worden gewogen. Deze twee delen van de leefbaarheidstoets zijn cumulatief van aard. Indien dus aan één van de twee delen van deze toets niet wordt voldaan, wordt de vergunning geweigerd. Verweerder heeft in dit geval enkel de algemene leefbaarheidstoets uitgevoerd en is op grond van de uitkomsten van die toets tot de conclusie gekomen dat de gevraagde vergunning moet worden geweigerd.
10. Verweerder heeft bij de beoordeling van de leefbaarheid in de directe omgeving van de woning allereerst bezien hoe de buurt scoort op leefbaarheid in de meest recente wijkenmonitor, wat het beeld is van de wijk en in welke mate er overlast wordt ervaren in de wijk. Verder heeft verweerder beoordeeld of sprake is van clustervorming, waarbij aan de hand van een zogenoemde stippenkaart inzichtelijk wordt gemaakt voor welke woningen, gelegen rondom de woning waarvoor vergunning wordt gevraagd, in het verleden vergunningen tot omzetting en/of splitsing zijn verleend.
11. Ter beantwoording van de vraag of sprake is van clustervorming heeft verweerder geconstateerd dat 16 van de 44 woningen in het afgebakende gebied rondom de woning aan de [adres] meervoudig worden bewoond. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op basis van dit aantal in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat in dit geval sprake is van clustervorming. Door de hoge concentratie van gesplitste en/of omgezette woningen in de buurt, kon verweerder in redelijkheid concluderen dat dit een negatief effect heeft op de leefbaarheid van de buurt. De rechtbank is zich daarbij bewust van het feit dat de door verweerder gehanteerde afbakening rondom de woning aan de [adres] enigszins arbitrair is. Een andere afbakening was denkbaar geweest, maar dat betekent niet dat de gekozen afbakening als onredelijk moet worden beschouwd.
12. Bij de beoordeling van de leefbaarheid heeft verweerder tevens gekeken naar de verkeer- en parkeersituatie ter plaatse en zich op het standpunt gesteld dat toename van meervoudige bewoning zal leiden tot een verhoogde parkeerdruk en ook om die reden een negatief effect zal hebben op de leefbaarheid. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat uit een in januari 2017 uitgevoerde parkeerdrukmeting is gebleken dat de parkeerdruk in de [straatnaam] 85% bedraagt en in de nabij gelegen [straatnaam] en [straatnaam] 100%. Verweerder heeft in dat kader nog gewezen op het feit dat in de wijk sprake is van een ‘betaald parkeren-regime’, hetgeen betekent dat ook in de huidige situatie al sprake is van een hoge parkeerdruk. De rechtbank is van oordeel dat verweerder deze aspecten in redelijkheid heeft kunnen betrekken bij de beantwoording van de vraag of de druk op de leefbaarheid toeneemt en die vraag op grond van de beschikbare gegevens bevestigend heeft kunnen beantwoorden.
13. Verweerder heeft verder het buurtoordeel van de Utrechtse Wijkenmonitor in redelijkheid bij de belangenafweging kunnen betrekken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat de waardering van de woning- en buurttevredenheid in de wijk met een score van 8,1 onder druk zal komen te staan indien tot verlening van de gevraagde vergunning zal worden overgegaan en dat hij dit niet wenselijk acht.
14. Gelet op het vorenstaande, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het verlenen van de gevraagde omgevingsvergunning tot een ontoelaatbare inbreuk op het woon- en leefmilieu van de omgeving van de woning zal leiden.
15. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten. De rechtbank is niet gebleken dat eiser proceskosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Wel dient verweerder het griffierecht aan eiser te vergoeden.