ECLI:NL:RBMNE:2017:6478

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 december 2017
Publicatiedatum
22 december 2017
Zaaknummer
UTR 17/1512
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor splitsen van woning in vier appartementen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 december 2017 uitspraak gedaan over de weigering van een omgevingsvergunning voor het splitsen van een woning in vier appartementen. Eiser, die de woning had gekocht met het doel deze te splitsen, had een aanvraag ingediend voor de omgevingsvergunning. De gemeente Utrecht, als verweerder, weigerde deze vergunning op basis van het bestemmingsplan 'Wittevrouwen, Zeeheldenbuurt, Huizingabuurt'. Eiser stelde dat de weigering onterecht was, omdat het bestemmingsplan inmiddels was komen te vervallen door de vaststelling van de Beheersverordening 'De Meern Noord, Maximapark, Vogelenbuurt, Wittevrouwen'. De rechtbank oordeelde dat de weigering van de vergunning inderdaad onterecht was, omdat verweerder ten onrechte had getoetst aan het oude bestemmingsplan. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat verweerder op basis van de algemene leefbaarheidstoets tot de conclusie kon komen dat de gevraagde vergunning moest worden geweigerd. De rechtbank oordeelde dat de hoge concentratie van gesplitste woningen in de buurt een negatief effect had op de leefbaarheid. Eiser had ook betoogd dat er in het verleden meerdere huishoudens in de woning hadden gewoond zonder overlast te veroorzaken, maar dit argument werd door de rechtbank verworpen. De rechtbank besloot dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven, en dat verweerder het griffierecht aan eiser moest vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 17/1512

uitspraak van de meervoudige kamer van 20 december 2017 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigden: mr. A. Erdogan en mr. K. Karapetjan).
Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen:
[derde-partij 1] , [derde-partij 2] , [derde-partij 3] , [derde-partij 4] , [derde-partij 5] , dr. [derde-partij 6] , [derde-partij 7] , [derde-partij 8] , [derde-partij 9] , [derde-partij 10] , [derde-partij 11] , [derde-partij 12] , [derde-partij 13] , [derde-partij 14] , drs. [derde-partij 15] , drs. [derde-partij 16] , [derde-partij 17] , [derde-partij 18]en [derde-partij 19] te [woonplaats] .

Procesverloop

Bij besluit van 23 september 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd aan eiser omgevingsvergunning te verlenen voor het splitsen van een woning in vier appartementen op het adres [adres] te [woonplaats] .
Bij besluit van 21 februari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 november 2017. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Van de derde-partijen zijn verschenen [derde-partij 1] , dr. [derde-partij 6] , [derde-partij 5] , [derde-partij 11] en [naam derde-partij 8/derde-partij 10] .

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Eiser en zijn echtgenote hebben in mei 2016 de woning aan de [adres] te [woonplaats] gekocht, enerzijds ter verkrijging van zelfstandige woonruimte voor hun dochter en anderzijds als belegging omdat het pand zeer geschikt is om bouwkundig te splitsen in meerdere zelfstandige woonruimten. In verband daarmee heeft eiser een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend om het pand aan de [adres] te [woonplaats] te splitsen in drie zelfstandige etagewoningen.
Verweerder heeft deze aanvraag bekend gemaakt in het Gemeenteblad. Naar aanleiding van deze publicatie hebben derde-partijen hun zienswijzen met betrekking tot de aanvraag om een omgevingsvergunning kenbaar gemaakt.
Vervolgens heeft verweerder bij besluit van 23 september 2016 de gevraagde omgevingsvergunning geweigerd. Het tegen dat besluit ingediende bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2. Eiser heeft primair betoogd dat verweerder de weigering om hem een omgevingsvergunning te verlenen heeft gebaseerd op een onjuiste wettelijke grondslag. Naar de mening van eiser heeft verweerder de aanvraag om een omgevingsvergunning ten onrechte getoetst aan het bestemmingsplan “Wittevrouwen, Zeeheldenbuurt, Huizingabuurt”, nu de gemeenteraad op 27 oktober 2016 de Beheersverordening “De Meern Noord, Maximapark, Vogelenbuurt, Wittevrouwen” (verder: de Beheersverordening) heeft vastgesteld.
2.1
Verweerder heeft het bestreden besluit tot weigering van de gevraagde omgevingsvergunning gebaseerd op artikel 7 van het bestemmingsplan “Wittevrouwen, Zeeheldenbuurt, Huizingabuurt”, bezien in samenhang met het voorbereidingsbesluit “Omzetten en Splitsen van woningen” van 26 november 2015. Verweerder heeft overwogen dat het op basis van dit voorbereidingsbesluit verboden is om het gebruik van een woning zodanig te wijzigen dat er meer woningen ontstaan of dat een zelfstandige woning wordt omgezet in onzelfstandige bewoning. Verweerder heeft verder overwogen dat er van dit verbod kan worden afgeweken, indien na toepassing van de leefbaarheidstoets uit de “Beleidsregels woningsplitsen en omzetten” van 26 november 2015 blijkt dat er kwalitatief goede woonruimten of woningen ontstaan en er geen onevenredige aantasting van het woon- en leefmilieu ter plaatse plaatsvindt, doch dat van die mogelijkheid in dit geval geen gebruik is gemaakt. Verweerder is na raadpleging van de commissie ‘Wijziging samenstelling woningvoorraad’ van mening dat na een zorgvuldig uitgevoerde leefbaarheidstoets is gebleken dat verlening van een omgevingsvergunning een ontoelaatbare inbreuk op het woon- en leefmilieu ter plaatse tot gevolg zal hebben.
2.2
De rechtbank overweegt dat de gemeenteraad van Utrecht op 27 oktober 2016 de Beheersverordening heeft vastgesteld. De Beheersverordening is in werking getreden op 17 november 2016 en ziet onder meer op het plangebied waarop het bestemmingsplan “Wittevrouwen, Zeeheldenbuurt, Huizingabuurt” van toepassing was.
Vorenstaande betekent dat het bestemmingsplan “Wittevrouwen, Zeeheldenbuurt, Huizingabuurt”, gelet op het bepaalde in artikel 3.39, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, met ingang van 17 november 2016 is komen te vervallen.
Nu dit bestemmingsplan met ingang van 17 november 2016 is komen te vervallen, moet worden geoordeeld dat verweerder het bestreden besluit van 21 februari 2017 tot weigering van de gevraagde omgevingsvergunning ten onrechte (mede) heeft gebaseerd op de bepalingen in het bestemmingsplan “Wittevrouwen, Zeeheldenbuurt, Huizingabuurt”. Dit heeft verweerder ter zitting ook erkend.
In zoverre is de rechtbank dan ook van oordeel dat sprake is van een gebrek in de motivering van het bestreden besluit, zodat het betoog van eiser slaagt. De rechtbank zal het bestreden besluit om die reden vernietigen. In het navolgende zal de rechtbank beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven.
3. Eiser heeft betoogd dat voorheen op de [adres] reeds sprake was van bewoning door meerdere huishoudens, zodat sprake is van bestaand gebruik dat op grond van artikel 3 van de Beheersverordening mag worden voortgezet.
4.1
De rechtbank overweegt naar aanleiding hiervan dat ingevolge artikel 1.10 van de Beheersverordening onder bestaand gebruik wordt verstaan het gebruik van de gronden en bouwwerken zoals aanwezig op het tijdstip van de vaststelling van de verordening of zoals die kunnen worden gebruikt krachtens een omgevingsvergunning voor het gebruik; daaronder valt niet het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
4.2
De rechtbank is van oordeel dat van een bestaand gebruik zoals door eiser met de splitsing wordt voorgestaan in dit geval geen sprake is, reeds niet nu eiser zelf heeft erkend dat van bewoning in drie zelfstandige appartementen in het verleden nimmer sprake is geweest. Afgezien daarvan is door eiser niet betwist dat de woning aan de [adres] ten tijde van de inwerkingtreding van de Beheersverordening niet bewoond was.
Het betoog van eiser slaagt dan ook niet.
5. Eiser heeft in beroep tegen verweerders bestreden besluit verder betoogd dat in de woning aan de [adres] in het verleden meerdere huishoudens hebben gewoond, hetgeen nimmer tot overlast heeft geleid. Eiser is dan ook van mening dat de leefbaarheid niet zal worden aangetast indien hem wel de gevraagde omgevingsvergunning zou zijn verleend. Eiser heeft tevens gewezen op de waardering van de woning- en buurttevredenheid in de wijk met een score van 8,1. Op basis van deze bovengemiddelde score zal naar de mening van eiser verwacht mogen worden dat er nog ruimte is voor splitsing in de wijk. Eiser heeft verder betoogd dat de parkeerdruk in de wijk geen verhoogde druk legt op de leefbaarheid in de (directe omgeving van de) straat, nu er nog voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn. Eiser is ten slotte van mening dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de door verweerder genoemde aantallen van meervoudige bewoning tot de conclusie zou moeten leiden dat sprake is van clustervorming.
6. Verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat het bestreden besluit tot weigering van de omgevingsvergunning inderdaad getoetst had moeten worden aan de bepalingen in de Beheersverordening, maar dat deze toetsing niet tot een andere uitkomst leidt. Verweerder heeft in dat verband gewezen op het bepaalde in artikel 15.2 van de Beheersverordening en de op die bepaling gebaseerde beleidsregels ‘Woningsplitsen en omzetten’ van 26 november 2015 (verder: beleidsregels). Verweerder heeft overeenkomstig deze beleidsregels een algemene leefbaarheidstoets uitgevoerd en is op grond daarvan tot de conclusie gekomen dat een vermeerdering van het aantal omgezette en gesplitste panden ongewenst is ter voorkoming van een verdere aantasting van het woon- en leefklimaat.
7. De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 15.2, onder a, van de Beheersverordening mag het veranderen of vergroten van een woning niet leiden tot omzetting van zelfstandige naar onzelfstandige woonruimte of tot de vorming van een extra woning.
Ingevolge artikel 15.2, onder b, van de Beheersverordening kunnen burgemeester en wethouders van de regel onder a afwijken en omzetting of woningvorming toestaan, als na toepassing van de algemene leefbaarheidstoets en de fysieke leefbaarheidseisen uit de Beleidsregels Hoofdstuk 4 Huisvestingsverordening 2015, blijkt dat kwalitatief goede onzelfstandige woonruimten of woningen ontstaan en er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
het woon- en leefmilieu;
het verkeer en de parkeersituatie;
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
8. De beleidsregels als bedoeld in het bepaalde in artikel 15.2, onder b, van de Beheersverordening zijn de beleidsregels ‘Woningsplitsen en omzetten’ van 26 november 2015. Met dit beleid beoogt verweerder een goed evenwicht te bieden aan meerdere belangen, namelijk het belang van goede en voldoende huisvesting voor starters en studenten, maar ook het belang van beschermen van schaarse woningen en het belang van beschermen van de leefbaarheid in de stad.
Bij de beoordeling van de vraag of verlening van een omgevingsvergunning leidt tot een ontoelaatbare inbreuk op het woon- en leefmilieu van de omgeving van de woning komt verweerder een ruime mate van beoordelingsvrijheid toe, welk oordeel de rechtbank terughoudend moet toetsen.
9. De rechtbank stelt vast dat verweerder, ondanks dat hij ten onrechte heeft getoetst aan het bestemmingsplan Wittevrouwen, Zeeheldenbuurt, Huizingabuurt”, de leefbaarheidstoets als bedoeld in de hiervoor vermelde beleidsregels heeft uitgevoerd bij de beoordeling van de vraag of een omgevingsvergunning moet worden verleend.. Deze toets bestaat blijkens de beleidsregels uit een aantal fysieke leefbaarheidseisen en uit een algemene toets, waarbij alle aspecten van een wijk, buurt of straat met het oog op de leefbaarheid worden gewogen. Deze twee delen van de leefbaarheidstoets zijn cumulatief van aard. Indien dus aan één van de twee delen van deze toets niet wordt voldaan, wordt de vergunning geweigerd. Verweerder heeft in dit geval enkel de algemene leefbaarheidstoets uitgevoerd en is op grond van de uitkomsten van die toets tot de conclusie gekomen dat de gevraagde vergunning moet worden geweigerd.
10. Verweerder heeft bij de beoordeling van de leefbaarheid in de directe omgeving van de woning allereerst bezien hoe de buurt scoort op leefbaarheid in de meest recente wijkenmonitor, wat het beeld is van de wijk en in welke mate er overlast wordt ervaren in de wijk. Verder heeft verweerder beoordeeld of sprake is van clustervorming, waarbij aan de hand van een zogenoemde stippenkaart inzichtelijk wordt gemaakt voor welke woningen, gelegen rondom de woning waarvoor vergunning wordt gevraagd, in het verleden vergunningen tot omzetting en/of splitsing zijn verleend.
11. Ter beantwoording van de vraag of sprake is van clustervorming heeft verweerder geconstateerd dat 16 van de 44 woningen in het afgebakende gebied rondom de woning aan de [adres] meervoudig worden bewoond. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op basis van dit aantal in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat in dit geval sprake is van clustervorming. Door de hoge concentratie van gesplitste en/of omgezette woningen in de buurt, kon verweerder in redelijkheid concluderen dat dit een negatief effect heeft op de leefbaarheid van de buurt. De rechtbank is zich daarbij bewust van het feit dat de door verweerder gehanteerde afbakening rondom de woning aan de [adres] enigszins arbitrair is. Een andere afbakening was denkbaar geweest, maar dat betekent niet dat de gekozen afbakening als onredelijk moet worden beschouwd.
12. Bij de beoordeling van de leefbaarheid heeft verweerder tevens gekeken naar de verkeer- en parkeersituatie ter plaatse en zich op het standpunt gesteld dat toename van meervoudige bewoning zal leiden tot een verhoogde parkeerdruk en ook om die reden een negatief effect zal hebben op de leefbaarheid. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat uit een in januari 2017 uitgevoerde parkeerdrukmeting is gebleken dat de parkeerdruk in de [straatnaam] 85% bedraagt en in de nabij gelegen [straatnaam] en [straatnaam] 100%. Verweerder heeft in dat kader nog gewezen op het feit dat in de wijk sprake is van een ‘betaald parkeren-regime’, hetgeen betekent dat ook in de huidige situatie al sprake is van een hoge parkeerdruk. De rechtbank is van oordeel dat verweerder deze aspecten in redelijkheid heeft kunnen betrekken bij de beantwoording van de vraag of de druk op de leefbaarheid toeneemt en die vraag op grond van de beschikbare gegevens bevestigend heeft kunnen beantwoorden.
13. Verweerder heeft verder het buurtoordeel van de Utrechtse Wijkenmonitor in redelijkheid bij de belangenafweging kunnen betrekken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat de waardering van de woning- en buurttevredenheid in de wijk met een score van 8,1 onder druk zal komen te staan indien tot verlening van de gevraagde vergunning zal worden overgegaan en dat hij dit niet wenselijk acht.
14. Gelet op het vorenstaande, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het verlenen van de gevraagde omgevingsvergunning tot een ontoelaatbare inbreuk op het woon- en leefmilieu van de omgeving van de woning zal leiden.
15. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten. De rechtbank is niet gebleken dat eiser proceskosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Wel dient verweerder het griffierecht aan eiser te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt het bestreden besluit,
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven,
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eiser te vergoeden,
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J.W. Verhaagh, voorzitter, en mr. J.W. Veenendaal en mr. M.C. Brans, leden, in aanwezigheid van W.B. Lakeman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 december 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.