ECLI:NL:RBMNE:2017:6314

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 december 2017
Publicatiedatum
20 december 2017
Zaaknummer
6005033 UC EXPL 17-7229 T/31668
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de kantonrechter in een geschil over franchise- en huurovereenkomst

In deze zaak vordert de franchisenemer, aangeduid als [eiser], dat de kantonrechter Bruna B.V. veroordeelt tot nakoming van de franchiseovereenkomst. Bruna B.V. betwist de bevoegdheid van de kantonrechter en vraagt om verwijzing naar de handelskamer. De kantonrechter wijst de vordering van Bruna af, omdat er een samenhang is met de huurovereenkomst. De kantonrechter oordeelt dat hij relatief niet bevoegd is en verwijst de zaak door naar de Rechtbank Oost-Brabant.

De procedure begint met de dagvaarding en de conclusie van antwoord van Bruna, waarin zij haar beroep op onbevoegdheid uiteenzet. De kantonrechter behandelt eerst de incidentele vordering van Bruna. Hij stelt vast dat de vordering van [eiser] ook betrekking heeft op de huurovereenkomst, wat onder de bevoegdheid van de kantonrechter valt. Bruna's argument dat de zaak niet onder de bevoegdheid van de kantonrechter valt, wordt verworpen.

Uiteindelijk komt de kantonrechter tot de conclusie dat hij zich relatief onbevoegd moet verklaren, omdat de huurovereenkomst betrekking heeft op een locatie die onder de rechtbank Oost-Brabant valt. De kantonrechter verwijst de zaak naar de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, locatie Den Bosch, en veroordeelt Bruna in de kosten van het incident.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 6005033 UC EXPL 17-7229 T/31668
Vonnis in incident van 20 december 2017
inzake
[eiser] h.o.d.n. [naam],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen: ‘ [eiser] ’,
eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident,
gemachtigde: mr. J.H. Kolenbrander,
tegen:
de besloten vennootschap
Bruna B.V.,
gevestigd te Houten,
verder ook te noemen: ‘Bruna’,
gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident,
gemachtigde: mr. F.J.H. Mulder.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De dagvaarding, met producties.
1.2.
De conclusie van antwoord tevens houdende beroep op onbevoegdheid, met producties.
1.3.
De conclusie van antwoord in het incident.
1.4.
Het vonnis van 6 september 2017, waarbij partijen in de gelegenheid zijn gesteld om zich uit te laten over het voornemen van de kantonrechter om de zaak te verwijzen naar de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ‘s-Hertogenbosch.
1.5.
De akte van Bruna.
1.6.
De akte van [eiser] .
1.7.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De vordering

In de hoofdzaak:

2.1.
[eiser] vordert, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
Primair:
A. Bruna te gebieden over te gaan tot integrale en deugdelijke nakoming van de
in deze dagvaarding geduide franchise- en (onder)huurovereenkomst gedurende de periode van deze procedure, in ieder geval tot en met 30 januari 2018, dan wel een in goede justitie door UEA Rechtbank te bepalen datum;
B. Voor recht te verklaren dat Bruna toerekenbaar tekort is geschoten, dan wel onrechtmatig heeft gehandeld, jegens [eiser] door de franchise- en onderhuurovereenkomst op te zeggen per 30 januari 2018;
C. Voor recht te verklaren dat Bruna toerekenbaar tekort is geschoten, dan wel onrechtmatig heeft gehandeld, jegens [eiser] door haar contractuele en buitencontractuele zorgplicht te verzaken;
D. Voor recht te verklaren dat Bruna vanwege haar tekortkomingen, dan wel haar onrechtmatig handelen, aansprakelijk is voor de dientengevolge door [eiser] geleden en nog te lijden schade, inclusief rente en kosten;
E. Bruna te veroordelen tot betaling van de in ieder geval - doch niet uitsluitend - door [eiser] geleden en nog te lijden schade, te weten:
- Een schadebedrag ad € 415.000 aangaande gemiste inkomsten, dan wel een in goede justitie door UFA vast te stellen schadebedrag, te voldoen binnen tien dagen na het in deze te wijzen vonnis door Bruna en te vermeerderen met de wettelijke rente van dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening door Bruna;
- Een schadebedrag ad € 66.745 aangaande waardeverlies onderneming, dan wel een in goede justitie door UFA vast te stellen schadebedrag, te voldoen binnen tien dagen na het in deze te wijzen vonnis door Bruna en te vermeerderen met de wettelijke rente van dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening door Bruna;
- Een schadebedrag ad € 3.025 aangaande stakingsschade, dan wel een in goede justitie door UEA vast te stellen schadebedrag, te voldoen binnen tien dagen na het in deze te wijzen vonnis door Bruna en te vermeerderen met de wettelijke rente van dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening door Bruna;
- Een schadebedrag ad € 4.328,78 aangaande buitengerechtelijke advocaatkosten, dan wel een in goede justitie door UEA vast te stellen schadebedrag, te voldoen binnen tien dagen na het in deze te wijzen vonnis door Bruna en te vermeerderen met de wettelijke rente van dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening door Bruna;
- Een schadebedrag ad € 4.000 aangaande kosten Vakcentrum, dan wel een in goede justitie door UEA vast te stellen schadebedrag, te voldoen binnen tien dagen na het in deze te wijzen vonnis door Bruna en te vermeerderen met de wettelijke rente van dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening door Bruna;
F. Bruna te gebieden uiterlijk 1 februari 2018 - dan wel een door UEA Rechtbank
in goede justitie vast te stellen datum - de resterende handelsvoorraad van [eiser] over te nemen tegen betaling aan [eiser] per uiterlijk 5 februari 2018 - dan wel een in goede justitie door UEA te bepalen datum - van een bedrag gelijk aan de factuurwaarde van deze voorraad - dan wel een door UEA Rechtbank in goede justitie te bepalen koopsom - onder verbeurte van een dwangsom van € 10.000 per dag (of gedeelte daarvan) dat Bruna nalatig blijft hieraan te voldoen.
G. Voor recht te verklaren dat het postcontractuele non-concurrentiebeding ex
artikel 6.4 FO niet van toepassing is en Bruna hierop geen beroep kan doen;
H. Bruna te veroordelen in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de
nakosten, één en ander te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het te
wijzen vonnis, en - voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de
gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de
(na)kosten, te rekenen vanaf de bedoelde termijn voor voldoening.
Subsidiair:
A. Bruna te gebieden over te gaan tot integrale en deugdelijke nakoming van de in deze dagvaarding geduide franchise- en (onder)huurovereenkomst jegens [eiser] tot en met 30 januari 2023, dan wel een in goede justitie door UEA Rechtbank te bepalen datum;
B. Bruna te veroordelen een dwangsom te voldoen van € 25.000 per dag (of gedeelte daarvan) - dan wel een goede justitie door UEA Rechtbank vast te stellen dwangsom - dat Bruna nalatig blijft aan vordering A) te voldoen;
C. Een schadebedrag ad € 4.328,78 aangaande buitengerechtelijke advocaatkosten, dan wel een in goede justitie door UEA vast te stellen schadebedrag, te voldoen binnen tien dagen na het in deze te wijzen vonnis door Bruna en te vermeerderen met de wettelijke rente van dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening door Bruna;
D. Een schadebedrag ad € 4.000 aangaande de kosten Vakcentrum, dan wel een in goede justitie door UEA vast te stellen schadebedrag, te voldoen binnen tien dagen na het in deze te wijzen vonnis door Bruna en te vermeerderen met de wettelijke rente van dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening door Bruna;
E. Bruna te veroordelen in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de nakosten, één en ander te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis, en - voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten, te rekenen vanaf de bedoelde termijn voor voldoening.
2.2.
Bruna voert verweer.
In het incident:
2.3.
Bruna vordert in het incident dat de kantonrechter zich onbevoegd verklaart om van dit geschil kennis te nemen en de zaak in de stand waarin deze thans verkeert verwijst naar de rechtbank.
2.4.
[eiser] voert verweer.

3.De beoordeling

3.1.
Op grond van artikel 209 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) wordt op de incidentele vordering eerst en vooraf beslist.
Kantonrechter absoluut onbevoegd?
3.2.
Bruna stelt dat de kantonrechter absoluut onbevoegd is om van de vordering van
[eiser] kennis te nemen. Volgens Bruna gaat het in de kern om de franchiseovereen-komst, de rechtsgeldigheid van die franchiseovereenkomst en de opzegging daarvan. Dit is materie die niet behoort tot de bevoegdheid van de kantonrechter, maar tot de bevoegdheid van de rechtbank. Dat beëindiging van de (onder)huurovereenkomst tussen [eiser] en Bruna in deze procedure ook aan de orde is, maakt dat volgens Bruna niet anders. Het is namelijk niet de hoofdvraag in het geschil tussen partijen. Bruna wijst er daarnaast op dat in de onderhuurovereenkomst tussen Bruna en [eiser] partijen het gehuurde hebben bestemd om te gebruiken voor de exploitatie van de Bruna-formule. Als de franchiseovereenkomst is geëindigd, dan is [eiser] ook geen Bruna-franchisenemer meer. Hij kan dan niet meer aan de in de onderhuurovereenkomst gegeven bestemming voldoen. Bruna stelt dat zij er recht en belang bij heeft dat de zaak door de bevoegde rechtbank wordt beoordeeld ook, omdat zij de mogelijkheid van een behandeling door een meervoudige kamer niet verloren wil laten gaan.
3.3.
Op grond van artikel 93 onder c Rv worden door de kantonrechter, onder meer, behandeld en beslist: zaken betreffende een huurovereenkomst, ongeacht het beloop of de waarde van de vordering. [eiser] vordert in deze zaak onder meer nakoming van de (onder)huurovereenkomst. Artikel 94 tweede lid Rv bepaalt dat dan alle vorderingen door de kantonrechter worden behandeld en beslist, voor zover de samenhang tussen de vorderingen zich tegen afzonderlijke behandeling verzet. Dat bij de beoordeling van de vraag ook rekening gehouden dient te worden met de door Bruna gestelde omstandigheden blijkt uit artikel 94 tweede lid Rv niet. Dat in deze zaak sprake is van onvoldoende samenhang tussen de vorderingen, zodat afzonderlijke behandeling in dit geval gerechtvaardigd is, is door Bruna niet gesteld. Integendeel, zij stelt immers dat de vraag of de huurovereenkomst is geëindigd afhangt van de vraag of de franchiseovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd.
3.4.
Gezien het vorenstaande wordt de incidentele vordering van Bruna inhoudende dat de kantonrechter zich absoluut onbevoegd verklaart afgewezen.
3.5.
Als de in het ongelijk gestelde partij wordt Bruna veroordeeld in de kosten van dit incident.
Kantonrechter relatief bevoegd?
3.6.
Op grond van artikel 99 eerste lid Rv is bevoegd de rechter van de woonplaats van gedaagde, tenzij de wet anders bepaalt. Bruna is gevestigd te Houten, zodat in beginsel de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland bevoegd is om van de vorderingen van [eiser] kennis te nemen.
3.7.
Volgens artikel 109 eerste lid Rv moet de rechter in zaken waarin de vordering ten hoogste € 25.000,00 beloopt, zaken betreffende individuele arbeidsovereenkomsten en zaken als bedoeld in artikel 101 en 103 tweede zin Rv ook zonder een daartoe strekkend verweer beoordelen of hij relatief bevoegd is. Artikel 103 tweede zin Rv houdt in dat in zaken die zien op de huur van woonruimte of de huur van bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW, uitsluitend bevoegd is de rechter binnen wiens rechtsgebied het gehuurde of het grootste gedeelte daarvan is gelegen.
3.8.
Tussen Bruna en [eiser] bestaat een huurovereenkomst in de zin van artikel 7:290 BW voor de bedrijfsruimte aan de [adres] te [vestigingsplaats] . Het gehuurde bevindt zich daarmee binnen het rechtsgebied van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, locatie Den Bosch, zodat de kantonrechter van de rechtbank relatief niet bevoegd is om van de vorderingen kennis te nemen.
3.9.
De omstandigheid dat in artikel 9.2 van het Addendum van 16 oktober 2016 een forumkeuze voor de rechtbank Midden-Nederland is gemaakt, doet aan deze onbevoegdheid niet af. Die overeenkomst is namelijk aangegaan voor het ontstaan van het geschil, terwijl het gaat om een zaak als bedoeld in artikel 103 tweede zin Rv. Op grond van artikel 108 tweede lid sub a Rv heeft die overeenkomst onder deze omstandigheden dan geen gevolg.
3.10.
De kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland zal zich relatief onbevoegd verklaren en de zaak in de stand waarin deze zich bevindt verwijzen naar de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, locatie Den Bosch.

4.De beslissing

De kantonrechter:
in het incident:
 wijst de incidentele vordering van Bruna af,
 veroordeelt Bruna in de kosten van het door haar opgeworpen incident over de absolute (on)bevoegdheid van de kantonrechter, aan de kant van [eiser] tot en met vandaag worden begroot op € 100,00 aan salaris voor de gemachtigde en verklaart dit vonnis in zoverre uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak:
 verklaart zich relatief onbevoegd om van de zaak kennis te nemen,
 verwijst de zaak naar de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, locatie
Den Bosch, in de stand waarin deze zich thans bevindt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Dondorp, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 december 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.