ECLI:NL:RBMNE:2017:6307

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 december 2017
Publicatiedatum
20 december 2017
Zaaknummer
UTR 16/876 en UTR 16/5588
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. drs. S. Wijna
  • mr. N.M. Spelt
  • mr. A.R. Klijn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak en einduitspraak inzake omgevingsvergunning voor fakkelinstallatie en baggerdepot

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 7 december 2017 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning voor de plaatsing van een fakkelinstallatie en het verplaatsen van een baggerdepot. De zaak betreft de beroepen van drie eisers tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van de provincie Flevoland, dat op 21 december 2015 een omgevingsvergunning had verleend aan [derde-partij] B.V. voor de genoemde activiteiten. De rechtbank heeft eerder op 12 april 2017 een tussenuitspraak gedaan, waarin zij verweerder de gelegenheid gaf om het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Verweerder heeft hierop gereageerd met een nieuw besluit op 22 mei 2017, waarin de omgevingsvergunning voor de activiteit milieu alsnog werd verleend.

De rechtbank heeft in haar einduitspraak geoordeeld dat het bestreden besluit van 21 december 2015 vernietigd moet worden voor zover daarin niet is besloten over de activiteit milieu. De rechtbank heeft vastgesteld dat met het nieuwe besluit volledig tegemoet is gekomen aan de beroepen van eisers, waardoor geen beroepen van rechtswege zijn ontstaan. De rechtbank heeft verweerder ook veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eisers. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 16/876 en 16/5588

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 december 2017 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] (UTR 16/876)

(gemachtigde: mr. drs. R.S. Wertheim) en

[eiser 3] (UTR 16/5588)

(gemachtigde: mr. M.J. Smaling)

allen te [woonplaats] , eisers

en

het college van gedeputeerde staten van de provincie Flevoland, verweerder

(gemachtigden: mr. [gemachtigde 1] en drs. [gemachtigde 2] )
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij] B.V., statutair gevestigd te [vestigingsplaats]
(gemachtigde: mr. ir. A. de Wit).

Procesverloop

Bij besluit van 21 december 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan [derde-partij] B.V. ( [derde-partij] ) een omgevingsvergunning verleend voor de plaatsing van een fakkelinstallatie en het verplaatsen van de locatie van een baggerdepot bij de inrichting aan de [adres] te [vestigingsplaats] .
Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
[derde-partij] heeft een schriftelijke reactie ingediend.
De beroepen UTR 16/876 en UTR 16/5588 zijn ter zitting van 24 januari 2017 gevoegd behandeld, gelijktijdig met het beroep in de zaak UTR 16/1013. [eiser 1] en [eiser 3] zijn verschenen, bijgestaan door hun respectievelijke gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden, beiden werkzaam bij de Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek . [derde-partij] is vertegenwoordigd door haar gemachtigde.
Bij tussenuitspraak van 12 april 2017 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak op 22 mei 2017 een nieuw besluit genomen (bestreden besluit 2). Daarbij heeft hij het bestreden besluit van 21 december 2015 gewijzigd in die zin dat de door [derde-partij] aangevraagde omgevingsvergunning voor de fakkelinstallatie ook voor de activiteit milieu is verleend.
Eisers hebben hierop een zienswijze gegeven.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen op zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) en 15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694).
2. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat voor wat betreft de fakkelinstallatie de activiteit bouwen is vergund, maar dat geen besluit is genomen over het al dan niet verlenen van een vergunning voor de activiteit milieu, zodat de omgevingsvergunning is verleend in strijd is met artikel 2.7 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Herstelbesluit
3. Met het bestreden besluit 2 heeft verweerder het bestreden besluit gewijzigd en voor de fakkelinstallatie alsnog de activiteit milieu als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo vergund. In het bestreden besluit 2 heeft verweerder gemotiveerd uiteengezet waarom de omgevingsvergunning voor de activiteit milieu is verleend.
4. Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft het bezwaar of beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
5. De rechtbank merkt het bestreden besluit 2 aan als wijziging van het bestreden besluit als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb.
UTR 16/876
6. [eiser 1] en [eiser 2] hebben in hun zienswijze aangegeven dat het gelet op de motivering in het bestreden besluit 2 aannemelijk is dat met de verplaatsing van de fakkelinstallatie kan worden voldaan aan de in de omgevingsvergunning opgenomen normen voor geur en geluid.
7. Gelet op de zienswijze gaat de rechtbank ervan uit dat met het bestreden besluit 2 volledig is tegemoet gekomen aan het beroep van deze eisers. Dit betekent dat geen beroep van rechtswege is ontstaan tegen bestreden besluit 2.
8. Gelet op de tussenuitspraak is het beroep van [eiser 1] en [eiser 2] tegen het bestreden besluit gegrond voor zover daarin voor de fakkelinstallatie niet is besloten over het al dan niet vergunnen van de activiteit milieu. Dit besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 2.7 van de Wabo te worden vernietigd.
9. Omdat de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan [eiser 1] en [eiser 2] het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door [eiser 1] en [eiser 2] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.237,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).
UTR 16/5588
11. [eiser 3] is ook in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze over het herstel kenbaar te maken. In reactie hierop heeft hij meegedeeld dat hij geen aanleiding ziet om te reageren op het herstelbesluit. De rechtbank vat deze reactie aldus op dat [eiser 3] zich kan verenigen met het bestreden besluit 2, zodat geen beroep van rechtswege is ontstaan waarop nog moet worden beslist.
12. In de tussenuitspraak is de rechtbank niet toegekomen aan de beoordeling van de door [eiser 3] aangevoerde inhoudelijke gronden tegen de fakkelinstallatie, omdat met het bestreden besluit voor de fakkelinstallatie geen omgevingsvergunning voor de activiteit milieu was verleend. Nu [eiser 3] zich gelet op de zienswijze kan vinden in het alsnog genomen besluit tot vergunningverlening voor deze activiteit, ziet de rechtbank geen aanleiding om de inhoudelijke gronden tegen de verplaatsing van de fakkelinstallatie nog te bespreken. Ten aanzien van de wens van [eiser 3] om een aanvullend voorschrift aan de omgevingsvergunning te verbinden met daarin een verbod om een stank veroorzakende installatie aan de fakkel te koppelen, overweegt de rechtbank dat in het bestreden besluit 2 gemotiveerd is toegelicht dat de verplaatsing van de gasfakkel geen effect heeft op het aspect geur. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder geen voorschrift met betrekking tot geur aan de omgevingsvergunning heeft hoeven verbinden.
13. Het beroep van [eiser 3] tegen het bestreden besluit is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep van [eiser 3] tegen het bestreden besluit van 21 december 2015
ongegrond;
- verklaart het beroep van [eiser 1] en [eiser 2] tegen het bestreden besluit van
21 december 2015 gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 21 december 2015 voor zover daarin voor de
fakkelinstallatie niet is besloten over het al dan niet vergunnen van de activiteit milieu;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 334,- aan [eiser 1] en [eiser 2] te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van [eiser 1] en [eiser 2] tot een bedrag van € 1.237,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S. Wijna, voorzitter, en mr. N.M. Spelt en mr. A.R. Klijn, leden, in aanwezigheid van mr. S.C.J. van der Hoorn, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 december 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.