ECLI:NL:RBMNE:2017:6276

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 december 2017
Publicatiedatum
18 december 2017
Zaaknummer
6125901
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van koopsom en schadevergoeding na verkoop van verzekeringsportefeuille

In deze zaak heeft de besloten vennootschap [eiseres] B.V. een verzekeringsportefeuille verkocht aan de besloten vennootschap [gedaagde] B.V. per 1 januari 2017. De koopsom was vastgesteld op € 20.000,-, te betalen in zes termijnen. [gedaagde] heeft de eerste vier termijnen voldaan, maar de laatste twee niet. [eiseres] vordert betaling van deze twee termijnen, terwijl [gedaagde] zich beroept op verkeerde en onvolledige voorlichting door [eiseres], wat volgens haar leidt tot een lagere koopsom en een schadevergoeding. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar claims en dat de vorderingen van [eiseres] in conventie toewijsbaar zijn. De kantonrechter veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de openstaande termijnen, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke incassokosten. De vorderingen van [gedaagde] in reconventie worden afgewezen, en zij wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 6125901 UC EXPL 17-9107 FB/22154
Vonnis van 20 december 2017
inzake
de besloten vennootschap
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [eiseres] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. J. de Groot,
tegen:
de besloten vennootschap
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. J.J. Degenaar.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
het tussenvonnis van 13 september 2017
de conclusie van antwoord in reconventie van 2 november 2017
de akte van [gedaagde] van 2 november 2017
de comparitie van partijen waarvan aantekening is bijgehouden
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Waar gaat het over?

2.1.
[eiseres] heeft per 1 januari 2017 aan [gedaagde] een verzekeringsportefeuille verkocht met daarin een aantal schadeverzekeringen bij verschillende maatschappijen. In de schriftelijke koopovereenkomst zijn de afspraken vastgelegd, onder meer:
De koopsom bedraagt 1,905 maal de jaarlijkse doorloopprovisie over 2016.
De koopsom is bij het sluiten van de overeenkomst vastgesteld op € 20.000,-. Deze zal naar beneden worden bijgesteld als definitief blijkt dat de doorloopprovisie over 2016 lager was. En omgekeerd: de koopprijs zal naar boven worden bijgesteld als de doorloopprovisie over 2016 hoger was dan geraamd. Eén en ander op basis van het rekeningafschrift 2016.
De koopsom zal worden betaald in zes gelijke termijnen van € 3.333,33, maandelijks te voldoen, met ingang van 25 januari 2017.
[eiseres] garandeert dat zij aan [gedaagde] alle informatie heeft verstrekt die van belang is om zich een oordeel te kunnen vormen over de wenselijkheid van de koop en de hoogte van de koopsom.
2.2.
[gedaagde] heeft de eerste vier koopsomtermijnen betaald, maar de vijfde en de zesde termijn niet. [eiseres] vordert dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van deze laatste twee koopsomtermijnen (onder aftrek van een bedrag van € 520,79 in verband met correctie van een gemaakte vergissing).
2.3.
[gedaagde] vindt dat zij door [eiseres] verkeerd en onvolledig is voorgelicht en dat zij zich daardoor geen juist beeld heeft kunnen vormen over de hoogte van de koopsom. Had zij de juiste informatie gehad, dan zou de koopsom volgens [gedaagde] € 10.668,13 hebben bedragen. Het verschil in koopsom resulteert volgens [gedaagde] in een schadevergoedingsvordering op [eiseres] van € 9.331,87. Die vordering wil [gedaagde] verrekenen met de nog op haar rustende verplichting tot betaling van de twee resterende koopsomtermijnen.
In reconventie vordert [gedaagde] de na die verrekening nog resterende € 2.665,19. Als de kantonrechter haar beroep op verrekening passeert vordert [gedaagde] vergoeding van het gehele schadebedrag.
Daarnaast vordert [gedaagde] in reconventie betaling door [eiseres] van € 834,-. Het gaat daarbij om provisiegeld dat toch nog door derden aan [eiseres] is betaald, ondanks de levering van de portefeuille aan [gedaagde] .

3.De beoordeling

3.1.
Vooropgesteld wordt dat [gedaagde] niet betwist dat zij als gevolg van de koopovereenkomst is gehouden tot betaling van de twee resterende koopsomtermijnen, zodat deze vordering als zodanig voor toewijzing gereed ligt. De vraag die nog moet worden beantwoord is: Heeft [gedaagde] recht op betaling van enig bedrag door [eiseres] wegens verkeerde of onvolledige voorlichting?
3.2.
De kantonrechter beantwoordt deze vraag met ‘nee’, om de volgende redenen.
3.3.
[gedaagde] stelt: De doorloopprovisie van 2017 zal veel lager zijn dan in 2016 en [eiseres] wist dat. Bovendien zijn in de berekening van 2016 ten onrechte eenmalige (in plaats van: doorlopende) provisiebedragen meegenomen. [eiseres] heeft dus onjuiste informatie gegeven, en informatie verzwegen. Gelet op de gemaakte afspraken is dit wanprestatie en van [eiseres] moet aan [gedaagde] de schade vergoeden die daar het gevolg van is. Die schade is € 9.331,87 omdat de koopsom voor de portefeuille op € 10.668,13 zou zijn uitgekomen en niet op € 20.000,- als [gedaagde] wél alle relevante informatie had gehad.
3.4.
[eiseres] betwist gemotiveerd dat zij onjuiste of onvolledige informatie heeft gegeven. Er is geen eenmalige provisie in de berekening van 2016 meegenomen, afgezien van één post, die inmiddels is gecorrigeerd (zie ook hiervoor, in 2.2). [eiseres] betwist bovendien dat de doorloopprovisie in 2017 sterk af zal wijken van die in 2016 en zij onderbouwt die betwisting door te verwijzen naar de tot dusver bekende bedragen van de twee (voor deze portefeuille) belangrijkste maatschappijen. Voor zover al een dalende trend in de doorloopprovisie zou zitten, wat [eiseres] dus betwist, is dat iets wat ten tijde van het sluiten van de overeenkomst nog niet bekend was, zodat zij hierover ook niets had kunnen en hoeven meedelen, aldus [eiseres] .
3.5.
De stand van zaken is aldus: [gedaagde] stelt dat [eiseres] verwijten kunnen worden gemaakt. [gedaagde] onderbouwt die verwijten echter niet. Zij maakt bijvoorbeeld niet inzichtelijk op basis waarvan zij concludeert dat de doorloopprovisie sterk is gedaald ten opzichte van 2016. Ook licht zij niet toe op basis waarvan zij de conclusie heeft getrokken dat in de berekening van de doorloopprovisie van 2016 eenmalige provisie is meegeteld.
[eiseres] heeft de haar gemaakte verwijten gemotiveerd betwist en zij heeft die betwisting deels gestaafd met stukken (productie 6 en 7). Onder die omstandigheden heeft [gedaagde] haar stellingen onvoldoende onderbouwd, gelet op het gemotiveerde verweer van [eiseres] . Daar komt nog bij dat [gedaagde] van haar stellingen geen bewijs aanbiedt. Zij meent dat de bewijslast rust op [eiseres] . Dit ten onrechte, want [gedaagde] doet een beroep doet op verrekening en maakt aanspraak op schadevergoeding.
3.6.
De conclusie is daarom, dat de vorderingen van [eiseres] in conventie zullen worden toegewezen. Concreet betekent dit dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot:
  • Betaling van € 3.333,-, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 21 juni 2017 (de dag van dagvaarding) tot de voldoening. Gevorderd was de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW maar de kantonrechter oordeelt dat geen sprake is van een handelsovereenkomst als bedoeld in dat artikel.
  • Betaling van € 2.812,54, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW (ten onrechte was de handelsrente gevorderd) vanaf 25 juni 2017 tot de voldoening. Deze koopsomtermijn is verminderd met een bedrag dat [eiseres] nog aan [gedaagde] moest betalen in verband met nog door [eiseres] ontvangen doorloopprovisie die aan [gedaagde] toekomt. Partijen zijn het hierover eens.
  • Betaling van € 742,75 aan buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. De kantonrechter stelt vast dat [eiseres] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal het bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief, zoals hier begroot.
3.7.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in conventie in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 80,42
- griffierecht € 470,00
- salaris gemachtigde €
500,00(2 punten x tarief € 250,00)
Totaal € 1.050,42
3.8.
De vorderingen van [gedaagde] in reconventie zullen worden afgewezen. Dat volgt uit de beslissingen hiervóór. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in reconventie in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op: € 250,- (0,5 x 2 punten x tarief
€ 250,00). De nakosten, waarvan [eiseres] in reconventie betaling vordert, zullen hierna worden begroot.

4.De beslissing

De kantonrechter:
In conventie:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] tegen bewijs van kwijting te betalen:
- € 3.333,33 met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 juni 2017 tot de voldoening;
€ 2.812,54 met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 juni 2017 tot de voldoening;
€ 682,29 ter zake van buitengerechtelijke incassokosten;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiseres] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.050,42, waarin begrepen € 500,- aan salaris gemachtigde;
4.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
In reconventie:
4.4.
wijst de vordering af;
4.5.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiseres] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 250,- aan salaris gemachtigde;
4.6.
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [eiseres] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
  • € 100,- aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving,
  • te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening;
4.7.
verklaart deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.C. Burgers, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 20 december 2017.