ECLI:NL:RBMNE:2017:6205

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 oktober 2017
Publicatiedatum
14 december 2017
Zaaknummer
C/16/444411 / JE RK 17-1720
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging omgangsregeling tussen moeder en verstandelijk beperkte zoon in het kader van ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 31 oktober 2017 een beschikking gegeven over de wijziging van de omgangsregeling tussen de moeder en haar verstandelijk beperkte zoon, hierna te noemen [voornaam van minderjarige]. De moeder heeft geen gezag over [voornaam van minderjarige], dat ligt bij de vader. De kinderrechter heeft de zaak behandeld naar aanleiding van een verzoek van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (GI) om de omgangsregeling te wijzigen. De GI heeft aangegeven dat het gedrag van de moeder een ontwrichtende werking heeft op de verblijfsafdeling van [voornaam van minderjarige], wat leidt tot een onwerkbare situatie voor het personeel en andere bewoners. De moeder bezoekt [voornaam van minderjarige] momenteel vijf keer per week, maar dit leidt tot spanningen en problemen in de zorg voor hem.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de problemen al lange tijd bestaan en dat de moeder niet adequaat reageert op de zorgbehoeften van [voornaam van minderjarige]. De GI heeft verzocht om de bezoekfrequentie te verlagen van vijf naar twee keer per week, met een beperking van de duur van de bezoeken. De kinderrechter heeft de verzoeken van de GI grotendeels toegewezen en de omgangsregeling gewijzigd. De moeder mag nu twee vaste bezoekmomenten per week hebben, elk van één uur, en moet tijdens deze bezoeken begeleid worden door een externe hulpverlener. De kinderrechter heeft benadrukt dat deze wijziging noodzakelijk is voor het welzijn van [voornaam van minderjarige] en dat de GI verantwoordelijk blijft voor de zorg en begeleiding van hem.

De moeder heeft zich verzet tegen de wijziging van de omgangsregeling en heeft betoogd dat haar recht op omgang niet onterecht beperkt mag worden. De kinderrechter heeft echter geoordeeld dat de huidige omstandigheden een wijziging van de regeling rechtvaardigen, gezien de ontwrichtende invloed van de moeder op de zorg voor [voornaam van minderjarige]. De kinderrechter heeft de hoop uitgesproken dat de omgang in de toekomst weer kan worden uitgebreid, afhankelijk van de ontwikkelingen in de situatie.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Familierecht
Zittingsplaats: Utrecht
zaakgegevens : C/16/444411 / JE RK 17-1720
datum uitspraak: 31 oktober 2017

beschikking wijzigen omgangsregeling

in de zaak van

de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, hierna te noemen de GI,
gevestigd te [vestigingsplaats] .
betreffende
[naam minderjarige], geboren op [2006] te [geboorteplaats] , hierna te noemen [voornaam van minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de vader] , hierna te noemen de vader,

wonende te [woonplaats] , gemeente Soest,

[de moeder] , hierna te noemen de moeder,

wonende te [woonplaats] , gemeente Bunnik.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 9 augustus 2017, ingekomen bij de griffie op 10 augustus 2017;
- het verweerschrift namens de moeder, ingekomen bij de griffie op 26 september 2017;
- het F2-formulier met producties van de zijde van de vader, ingekomen bij de griffie op
29 september 2017
Op 3 oktober 2017 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de vader, bijgestaan door mr. C.L. van Olst,
- de moeder, bijgestaan door dhr. W.E. van Bentem,
- dhr. [A] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen de Raad),
- mw. [B] , mw. [C] en mw. [D] , namens de GI.

De feiten

Bij beschikking van 27 oktober 2015 van deze rechtbank is bepaald dat het ouderlijk gezag over [voornaam van minderjarige] voortaan alleen toekomt aan de vader.
[voornaam van minderjarige] verblijft wekelijks van zondagmiddag tot woensdagochtend bij de vader en in de rest van de week bij de [naam organisatie] , op locatie [adres] te [woonplaats] .
Bij beschikking van 10 april 2017 is de ondertoezichtstelling van [voornaam van minderjarige] verlengd tot 20 mei 2018.
De rechtbank heeft bij haar beschikking van 27 oktober 2015 vastgesteld:
De huidige zorgregeling, waarbij [voornaam van minderjarige] vier dagen in de week bij [naam organisatie] (woongroep [naam woongroep] ) verblijft waar de moeder hem bezoekt en verzorgt en drie dagen in de week bij de vader, blijft gelden.
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft de beschikking van de kinderrechter van 27 oktober 2015 op 24 november 2016 bekrachtigd.

Het verzoek

De GI heeft verzocht de door de rechtbank op 27 oktober 2015 vastgestelde omgangsregeling te wijzigen als volgt:
  • Moeder heeft 2 vaste bezoekmomenten per week met een duur van 1 uur per bezoek;
  • Bezoek vindt plaats op donderdagavond van 18.15 – 19.15 uur en op zaterdagmorgen van 11.00 – 12.00 uur;
  • Moeder wordt tijdens dit bezoek begeleid door een externe hulpverlener, waar zij zelf zorg voor draagt (wanneer deze hulpverlener op bovenstaande tijden onmogelijk aanwezig kan zijn, wordt in overleg met [naam organisatie] en de Stichting de bezoektijd aangepast, de duur en frequentie van het bezoek blijven gelijk);
  • Dit bezoek vindt plaats in een aparte ruimte, afgescheiden van de groep (locatie: [naam woongroep] , [naam organisatie] te [woonplaats] ), bijv. op [(voornaam van) minderjariges] slaapkamer met de deur open;
  • Bij binnenkomst heeft moeder een praktische overdracht met de begeleiding van [voornaam van minderjarige] (van maximaal 10 minuten). De overdracht zal gaan over hoe het met [voornaam van minderjarige] gaat en wat hij nodig heeft. Daarna begint het bezoek van een uur;
  • Aan het einde van het bezoek is er wederom een overdrachtsmoment van maximaal 10 minuten waarin ook de praktische zaken worden overgedragen;
  • Moeder gebruikt de bezoektijd om met [voornaam van minderjarige] te zijn, moeder gaat niet in discussie met de begeleiding en luistert naar hun aanwijzingen. Wanneer moeder de aanwijzingen niet opvolgt, zal het bezoek beëindigd worden;
  • De Stichting kan de bezoekregeling wijzigen wanneer zij dit noodzakelijk acht voor het welzijn van [voornaam van minderjarige] .

De standpunten

De GI heeft aan het verzoek ten grondslag gelegd dat [voornaam van minderjarige] ernstig gehandicapt is: hij lijdt aan het Pitt-Hopkins Syndroom, heeft een verstandelijke beperking en kan niet praten en lopen en is niet zindelijk. Hij heeft een ontwikkelingsleeftijd van ongeveer zes maanden. Hij heeft regelmatig epileptische aanvallen die soms zo ernstig zijn dat een ziekenhuisopname nodig is. Hij is extra kwetsbaar voor kleine verstoringen in zijn omgeving. Hij heeft full time intensieve zorg en toezicht nodig. Er moet direct ingegrepen worden als hij een epileptische aanval krijgt. Nauwkeurige afstemming tussen alle mensen die bij [voornaam van minderjarige] betrokkenen zijn is van essentieel belang. De moeder bezoekt [voornaam van minderjarige] vijfmaal per week, namelijk op de dagen waarop [voornaam van minderjarige] bij [naam woongroep] verblijft. Haar bezoek vindt plaats op woensdag-, donderdag- en vrijdagavond van 18.15 uur tot 19.30 uur, op zaterdag van 8.30 uur tot 13.00 uur en op zondag van 8.30 uur tot 10.00 uur. De aanwezigheid van de moeder op de groep waar [voornaam van minderjarige] woont zorgt door haar wantrouwen tegen en discussies met zijn verzorgers voor een zeer gespannen sfeer op de leefgroep. Door haar wijze van verzorging en benadering van [voornaam van minderjarige] handelt zij haaks op het zorgbeleid van [naam organisatie] en de vader. Ook hierdoor ontstaat spanning en een onwerkbare situatie voor het personeel. Verder houdt zij [voornaam van minderjarige] te lang wakker en reageert zij niet adequaat als direct gehandeld moet worden, bijvoorbeeld bij een epileptische aanval. Haar aanwezigheid legt een veel te groot beslag op de professionals. Dit gaat ten koste van de zorg en aandacht van deze professionals voor [voornaam van minderjarige] en de andere bewoners. Dit punt speelt al jaren en wordt ook al jaren met de moeder besproken, echter zonder het gewenste resultaat. Inmiddels wil de moeder niet meer direct met de GI communiceren, waardoor de samenwerking tussen de GI en de moeder ernstig bemoeilijkt wordt. Na in- en extern overleg met gedragswetenschappers is de GI tot de conclusie gekomen dat de door haar verzochte bezoekregeling passend is voor de moeder en [voornaam van minderjarige] .
Ter zitting heeft de GI aangevuld dat zij het bij de stukken gevoegde rapport van [naam organisatie] van 6 juni 2017 niet met moeder heeft kunnen bespreken omdat de moeder geen contact met de GI wil. [naam organisatie] heeft gemeld dat er grote zorgen zijn in de omgang met de moeder. In een multidisciplinair overleg kwam naar voren dat [voornaam van minderjarige] achteruitging. Er is toen besloten dat er beter zicht op hem moest komen, om zo na te gaan waardoor de achteruitgang werd veroorzaakt. Dat betekende dus ook dat er meer zicht moest komen op de omgang met de moeder. Er zijn haar geen restricties opgelegd, maar er is toen wel tegen haar gezegd dat ze tijdens de omgang zichtbaar moest blijven voor de zorgverleners zodat er te allen tijde zou kunnen worden ingegrepen als dat nodig zou zijn.
De moeder verweert zich tegen het verzoek van de GI. Zij betwist de verwijten die haar gemaakt worden. Zij wijst erop dat zij de primaire hechtingsfiguur voor [voornaam van minderjarige] is omdat zij tot 2013 zijn primaire verzorger was. Het recht op omgang tussen een ouder en zijn kind brengt volgens de moeder mee dat de ouder die omgang op de door hem gewenste wijze kan invullen. Zij stelt dat haar recht op omgang met [voornaam van minderjarige] alleen beperkt kan worden als die omgang gevaar voor [voornaam van minderjarige] zou opleveren. Dat is volgens de moeder niet het geval, zodat er geen grond is om continu toezicht op de omgang te houden, zoals de GI nu wil en ook al gebeurt. De moeder heeft een andere visie op de oorzaken van de epileptische aanvallen van [voornaam van minderjarige] dan de vader, de GI en [naam organisatie] . De moeder meent dat er een verband is tussen het toedienen van paracetamol aan [voornaam van minderjarige] en zijn epileptische aanvallen. Zij vraagt de kinderrechter een deskundigenonderzoek te bevelen naar de vraag of de zorgen van de moeder omtrent overdosering van paracetamol bij [voornaam van minderjarige] terecht zijn.
De beperking van de omgang zoals de GI die wil, strookt volgens de moeder niet met rechtsoverweging 5.20 van de beschikking van het gerechtshof van 24 november 2016.
De verhoudingen tussen de moeder en het personeel van [naam organisatie] verslechteren als gevolg van het ongefundeerde toezicht op de omgang met [voornaam van minderjarige] . De situatie is geëscaleerd toen [voornaam van minderjarige] in het ziekenhuis lag en de moeder hem slechts één uur onder toezicht mocht bezoeken. De GI was toen onbereikbaar om een uitleg te geven. De moeder wil dat de kinderrechter bij aanpassing van de omgangsregeling tevens een regeling opneemt voor als [voornaam van minderjarige] in het ziekenhuis ligt. Het is volgens de moeder volstrekt duidelijk dat de GI en de vader erop uit zijn de moeder uit het leven van [voornaam van minderjarige] te schrappen. De verzoeken van de GI om te bepalen dat de GI zelf de bezoekregeling kan wijzigen wanneer zij dat voor [voornaam van minderjarige] nodig vindt en dat de moeder moet worden begeleid door een externe hulpverlener die zij zelf moet inschakelen moeten worden afgewezen. Voor die verzoeken bestaat geen grondslag. De moeder is bovendien niet in staat om de bedoelde externe hulpverlening te betalen. De GI is degene die de gemeente moet verzoeken om dergelijke hulp te bekostigen. De moeder wil niet meer persoonlijk met [naam organisatie] -medewerkers praten. Ze wil alleen nog via emails met hen communiceren. Zij stelt voor te bepalen dat [naam organisatie] haar uiterlijk twee uren voor het omgangsmoment de informatie mailt die in het kader van de overdracht noodzakelijk is. Zij zal dan na het bezoek haar bevindingen aan [naam organisatie] mailen. Voor beperking van de plaats waar de omgang zal plaatsvinden is geen reden. Het verzoek van de GI komt feitelijk neer op beperking van de bewegingsvrijheid van [voornaam van minderjarige] en de moeder en is in strijd met artikel 5 van het EVRM.
Ter zitting is namens de moeder hieraan toegevoegd dat de GI er een verborgen agenda op na houdt. Nadat het hof de omgangsbeschikking heeft bekrachtigd heeft de GI een plan opgesteld om de moeder onder verscherpt toezicht te stellen.
De vader wil zich voegen naar het beleid dat de artsen adviseren. Het is schokkend dat de aantijgingen jegens hem maar niet stoppen. Zijn verwachting is dat de moeder de strijd niet zal opgeven. Als zou blijken dat paracetamol niet de oorzaak van de epileptische aanvallen kan zijn, dan zal ze met een andere oorzaak komen. In het verleden is er bijvoorbeeld maandenlang gediscussieerd over de vraag of de tandpasta van [voornaam van minderjarige] schadelijk voor hem was. Er moet een grens getrokken worden en de moeder moet erop vertrouwen dat de vader en de artsen het beste met [voornaam van minderjarige] voor hebben. Het aantal insulten is dit jaar met 40% gedaald. De vader verwacht dat het stoppen met het toedienen van paracetamol bij aften of koorts nadelige gevolgen voor [voornaam van minderjarige] zal hebben.
[voornaam van minderjarige] heeft behoefte aan een rustige en prikkelarme omgeving. Door het handelen van de moeder wordt [voornaam van minderjarige] belast. De vader vreest dat de rust en veiligheid van [voornaam van minderjarige] in het geding komen als moeder haar strijd voortzet. Hij staat daarom achter het verzoek van de GI.
Er moet toezicht komen op de omgang tussen de moeder en [voornaam van minderjarige] omdat haar visie in strijd is met die van de zorgverleners. Als [voornaam van minderjarige] op de intensive-care-afdeling van het ziekenhuis ligt en de moeder dan alleen maar bezig is met het belasten van de hulpverleners krijgt hij niet de zorg die hij nodig heeft. De hulpverleners zijn verantwoordelijk voor [voornaam van minderjarige] en vrezen dat het misgaat als de moeder er is. De regeling moet daarom blijven zoals die is.
Volgens de Raad verzint de moeder in haar bezorgdheid over [voornaam van minderjarige] allerlei theorieën en gaat ze daarmee steeds verder van de realiteit af staan. Het is belangrijk dat zij inziet dat de ingezette medische behandeling het beste is voor [voornaam van minderjarige] . Deze behandeling is geadviseerd door onafhankelijke deskundigen. De Raad steunt de ingezette lijn en het verzoek van de GI.

De beoordeling

In artikel 1:265g van het Burgerlijk Wetboek staat dat de kinderrechter voor de duur van de ondertoezichtstelling op verzoek van de gecertificeerde instelling een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang kan vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
De kinderrechter kan de hiervoor genoemde regeling wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
Rechtsoverweging 5.20 van de beschikking van het gerechtshof van 24 november 2016 luidt als volgt:
“Het hof ziet in de huidige omstandigheden onvoldoende aanleiding om de omgangsregeling tussen de moeder en [voornaam van minderjarige] te wijzigen. Hierbij acht het hof van belang dat de moeder en [naam organisatie] (…) inmiddels duidelijke afspraken hebben gemaakt over de situatie op [naam woongroep] en dat zij de intentie hebben van hieruit hun vertrouwensband weer op te bouwen en hun verstandhouding te verbeteren. Het hof acht het in het belang van [voornaam van minderjarige] dat de moeder een kans wordt geboden om deze ingezette weg verder te bewandelen. Het hof is met de Raad van oordeel dat de GI – in overleg met [naam organisatie] – in staat moet worden geacht toe te zien op de invulling door de moeder van haar recht op omgang met [voornaam van minderjarige] en het effect daarvan op [voornaam van minderjarige] . Mocht de GI het op enig moment in het belang van [voornaam van minderjarige] noodzakelijk achten dat de thans geldende omgangsregeling wordt gewijzigd, dan kan de GI daartoe zo nodig een wijzigingsverzoek indienen.”
In de overgelegde rapportage van [naam organisatie] van 6 juni 2017 wordt beschreven dat de moeder veel met medewerkers van [naam organisatie] in discussie gaat over de zorg voor [voornaam van minderjarige] en hen regelmatig beschuldigt van schadelijk medisch handelen. Dit herhaalt zich vaak. De medewerkers voelen zich geregeld geïntimideerd door haar. Wat zij zegt en vindt sluit niet aan bij het behandelplan en ze maakt armbewegingen, stampvoet, verheft haar stem, gaat dicht op personeelsleden staan en gooit met de deur. Dit leidt tot spanning op de afdeling en dat is slecht voor [voornaam van minderjarige] en de medebewoners. Verder reageert de moeder niet adequaat bij een epileptische aanval. Dan raakt ze in paniek. Ze handelt bovendien niet volgens de instructies van het personeel als het gaat om de concrete verzorging en bejegening van [voornaam van minderjarige] .
De kinderrechter neemt tot uitgangspunt dat [voornaam van minderjarige] rust en harmonie in een prikkelarme omgeving nodig heeft. Het door de GI beschreven gedrag van de moeder verstoort die rust en harmonie en zorgt onnodig voor prikkels, niet alleen voor [voornaam van minderjarige] maar ook voor zijn medebewoners. De rapportage van [naam organisatie] van 6 juni 2017 ondersteunt de stellingen van de GI. Het problematische gedrag van de moeder bestaat al lange tijd. Dit blijkt uit een verslag van een gesprek op 10 november 2014 tussen personeel van [naam organisatie] en de moeder, waarin onder meer staat dat is afgesproken dat er bij binnenkomst en vertrek van de moeder steeds maximaal 10 minuten zal worden besteed aan overdracht tussen personeel en de moeder, dat de begeleidsters de deskundigen zijn en dat de moeder rekening moet houden met andere patiënten. In 2016 zijn deze afspraken door [naam organisatie] nog eens bevestigd.
De langdurige strijd tussen de ouders over de behoeften en behandeling van [voornaam van minderjarige] heeft zelfs geleid tot de beëindiging van het gezag van de moeder. In het licht van deze geschiedenis kan de moeder niet volstaan met een enkele ontkenning van het door de GI gestelde gedrag.
Het gerechtshof heeft in zijn beschikking van 24 november 2016 de verwachting uitgesproken dat de relatie tussen [naam organisatie] en de moeder zou verbeteren en heeft daarom de omgangsregeling, waarvan de vader een wijziging had verzocht, in stand gehouden. Uit de hiervoor weergegeven rapportage van [naam organisatie] en de stellingen van de moeder volgt echter dat die relatie sindsdien is verslechterd en wel zodanig dat de moeder nu alleen nog per email met personeel van [naam organisatie] wil communiceren. Het gegeven dat de verwachting van het hof geen waarheid is geworden vormt een verandering van omstandigheden op grond waarvan de kinderrechter de omgangsregeling kan wijzigen. De moeder heeft verzocht om een deskundige een onderzoek te laten doen naar de invloed van paracetamol op de gezondheidstoestand van [voornaam van minderjarige] . De kinderrechter verwacht echter niet dat het laten verrichten van zo’n onderzoek ertoe zal leiden dat de verhouding tussen [naam organisatie] en de moeder zodanig zal verbeteren dat de huidige omgangsregeling in stand kan blijven.
In zoverre dient het verzochte deskundigenonderzoek het belang van [voornaam van minderjarige] niet. Dit verzoek van de moeder zal daarom worden afgewezen.
De kinderrechter komt op grond van de stellingen van de GI, de door haar overgelegde rapporten en andere stukken en de verklaringen van de zijde van de vader ter zitting tot de vaststelling dat het gedrag van de moeder een ontwrichtende werking heeft op de afdeling waar [voornaam van minderjarige] verblijft. Het personeel is nu veel te veel tijd bezig met het tot rust en tot ander gedrag brengen van de moeder en kan daardoor te weinig tijd aan [voornaam van minderjarige] en zijn medebewoners besteden. Dit is strijdig met het belang van [voornaam van minderjarige] en maakt het noodzakelijk dat er wordt ingegrepen. De GI wil de omgang terugbrengen van in totaal bijna tien uren per week naar twee uren per week en van vijf bezoeken per week naar twee bezoeken per week. Nu de problemen al heel lang bestaan en erg hardnekkig blijken te zijn, vindt de kinderrechter dat het, om een substantiële verbetering in de situatie te verkrijgen en daardoor de voor [voornaam van minderjarige] en zijn medebewoners benodigde rust en harmonie te creëren, noodzakelijk is om zowel de frequentie als de duur van de bezoeken van de moeder drastisch in te perken. Zij zal daarom de omgangsregeling terugbrengen naar de door de GI verzochte tijdstippen. De kinderrechter spreekt de hoop uit dat de omgang bij een goed verloop ervan op den duur weer zal kunnen worden uitgebreid.
Voor de verzochte verplichte aanwezigheid bij de omgangsbezoeken van een externe hulpverlener van de moeder heeft de GI geen bijzondere motivering gegeven.
De kinderrechter veronderstelt dat de GI het belangrijk vindt dat de moeder zich laat begeleiden door een persoon die, anders dan de moeder, wel in staat is om spanningsvrij met de personeelsleden van [naam organisatie] op [naam woongroep] te communiceren. De kinderrechter vindt dit, gelet op de vele communicatieproblemen tussen de moeder en de op [naam woongroep] aanwezige personeelsleden, begrijpelijk en alleszins redelijk. De moeder heeft gesteld dat de GI moet zorgen dat de bekostiging van zo’n hulpverlener wordt aangevraagd. De kinderrechter vindt echter dat de oorzaak van de communicatieproblemen in hoofdzaak bij de moeder ligt, zodat zij degene is die daarvoor hulp zal moeten zoeken. Het gegeven dat zij lijdt aan het syndroom van Asperger, zoals zij zelf aan [naam organisatie] heeft meegedeeld, kan er wellicht toe leiden dat de gemeente deze hulp voor haar zal bekostigen. Deze bekostiging behoeft de GI echter niet voor de moeder aan te vragen. Er is geen reden om aan te nemen dat de moeder dit niet zelf kan doen. Indien de moeder geen hulpverlener wil inschakelen, zal zij op zoek kunnen gaan naar een vertrouwenspersoon die haar kan begeleiden. De kinderrechter zal dit in de vast te stellen omgangsregeling opnemen.
De GI heeft verzocht in de regeling op te nemen dat zij de bezoekregeling kan wijzigen wanneer zij dit noodzakelijk acht voor het welzijn van [voornaam van minderjarige] . Blijkens artikel 1:265g van het Burgerlijk Wetboek is het echter de kinderrechter die de regeling kan wijzigen. Dus als de GI vindt dat de bezoekregeling in strijd is met het belang van [voornaam van minderjarige] dient zij – ingeval de moeder of de ouders het niet met haar eens zijn – een verzoek tot wijziging van de regeling te richten aan de kinderrechter. Als er spoed bij is, kan de GI de kinderrechter verzoeken een voorlopige voorziening voor de duur van de procedure te treffen. Dit onderdeel van de verzochte regeling is dus niet toewijsbaar.
De GI heeft in de voorgestelde omgangsregeling opgenomen dat het bezoek van de moeder plaatsvindt in een aparte ruimte, afgescheiden van de groep en met de deur open. De moeder heeft het bezwaar genoemd dat hierdoor haar bewegingsvrijheid wordt beperkt. De kinderrechter vindt deze beperking niet onredelijk, omdat [voornaam van minderjarige] nu eenmaal vaak een epileptische aanval heeft en het belangrijk is dat er dan onmiddellijk hulp kan worden verleend. De kinderrechter tekent hierbij aan dat de regeling niet inhoudt dat het bezoek zich alleen in [(voornaam van) minderjariges] slaapkamer mag afspelen. Dit bezwaar van de moeder wordt dus verworpen.
Aan de stellingen van de moeder omtrent de omgang tijdens een verblijf van [voornaam van minderjarige] in het ziekenhuis heeft zij geen concrete verzoeken verbonden. De kinderrechter zal daarom niet verder op dit punt ingaan.
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

De beslissing

De kinderrechter:
wijzigt de door deze rechtbank in haar beschikking van 27 oktober 2015 vastgestelde omgangsregeling tussen de moeder en [voornaam van minderjarige] zo dat deze luidt als volgt:
  • De moeder heeft twee vaste bezoekmomenten per week met een duur van één uur per bezoek;
  • Bezoek vindt plaats op donderdagavond van 18.15 – 19.15 uur en op zaterdagmorgen van 11.00 – 12.00 uur;
  • De moeder wordt tijdens dit bezoek begeleid door een externe hulpverlener of vertrouwenspersoon, waar zij zelf zorg voor draagt (wanneer deze hulpverlener of vertrouwenspersoon op bovenstaande tijden onmogelijk aanwezig kan zijn, wordt in overleg met [naam organisatie] en de Stichting de bezoektijd aangepast, de duur en frequentie van het bezoek blijven gelijk);
  • Dit bezoek vindt plaats in een aparte ruimte, afgescheiden van de groep (locatie: [naam woongroep] , [naam organisatie] te [woonplaats] ), bijv. op [(voornaam van) minderjariges] slaapkamer met de deur open;
  • Bij binnenkomst heeft de moeder een praktische overdracht met de begeleiding van [voornaam van minderjarige] (van maximaal 10 minuten). De overdracht zal gaan over hoe het met [voornaam van minderjarige] gaat en wat hij nodig heeft. Daarna begint het bezoek van een uur;
  • Aan het einde van het bezoek is er wederom een overdrachtsmoment van maximaal 10 minuten waarin ook de praktische zaken worden overgedragen;
  • De moeder gebruikt de bezoektijd om met [voornaam van minderjarige] te zijn, de moeder gaat niet in discussie met de begeleiding en luistert naar hun aanwijzingen. Wanneer de moeder de aanwijzingen niet opvolgt, zal het bezoek beëindigd worden;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.L.M. Urbanus, kinderrechter, in tegenwoordigheid van
R. van Eckeveld als griffier en in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2017.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden