Uitspraak
,
Rechtbank Midden-Nederland
Op 12 december 2017 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van een verzoeker in een bestuursrechtelijke procedure. Het verzoek tot wraking was ingediend op basis van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarin staat dat rechters gewraakt kunnen worden indien er feiten of omstandigheden zijn die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trekken. De verzoeker had eerder op 23 november 2017 de leden van de wrakingskamer gewraakt in een andere zaak, en op 24 november 2017 een verkorte versie van zijn wrakingsverzoek ingediend.
De wrakingskamer heeft in haar beoordeling vastgesteld dat er geen feiten of omstandigheden zijn die de veronderstelde onpartijdigheid van de leden van de wrakingskamer aantasten. De verzoeker had zijn wrakingsverzoek ingediend naar aanleiding van een gewijzigde samenstelling van de wrakingskamer, maar de wrakingskamer oordeelde dat dit niet voldoende was om het verzoek te onderbouwen. Bovendien was het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, omdat het niet gebaseerd was op concrete feiten die de onpartijdigheid van de rechters in gevaar zouden kunnen brengen.
De wrakingskamer heeft ook bepaald dat een volgend wrakingsverzoek van de verzoeker niet in behandeling zal worden genomen, omdat de verzoeker eerder al niet-ontvankelijk was verklaard in een vergelijkbaar verzoek. De wrakingskamer concludeerde dat de verzoeker misbruik maakte van het recht om te wraken, wat leidde tot onnodige vertraging van de procedure. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.