ECLI:NL:RBMNE:2017:6146

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 december 2017
Publicatiedatum
13 december 2017
Zaaknummer
585111 UC EXPL 17-4980
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding na afgebroken onderhandelingen over arbeidsovereenkomst

In deze zaak vordert eiseres, een stagiaire online marketing, schadevergoeding van gedaagde partijen, twee besloten vennootschappen, na afgebroken onderhandelingen over een arbeidsovereenkomst. Eiseres stelt dat zij op 17 mei 2016 een aanbod voor een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft aanvaard, maar dat gedaagde partijen de onderhandelingen onrechtmatig hebben afgebroken. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen overeenstemming is bereikt over de arbeidsvoorwaarden, en dat de onderhandelingen zijn afgebroken na een auto-ongeluk van eiseres, waardoor zij arbeidsongeschikt raakte. De rechter oordeelt dat gedaagde partijen onrechtmatig hebben gehandeld door het aanbod in te trekken, en veroordeelt gedaagde sub 1 tot betaling van een schadevergoeding van € 27.500 bruto aan eiseres, met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 5858111 UC EXPL 17-4980 RK/1069
Vonnis van 13 december 2017
inzake
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. M. Cankaya,
tegen:
1. de besloten vennootschap
[gedaagde sub 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde sub 1] ,
2. de besloten vennootschap
[gedaagde sub 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde sub 2] ,
gedaagde partijen,
gemachtigde: mr. L.J.P. Duijs.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende processtukken:
  • het tussenvonnis van 5 juli 2017;
  • de brieven van de gemachtigde van [eiseres] van 16 oktober 2017 en 20 oktober 2017 met producties 30 tot en met 33.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 november 2017. [eiseres] is in persoon aanwezig geweest, vergezeld door haar partner de heer [A] en bijgestaan door de gemachtigde. Namens [gedaagde sub 1] is haar bestuurder de heer [B] (hierna: [B] ) aanwezig geweest, namens [gedaagde sub 2] haar bestuurder de heer [C] (hierna: [C] ). Ook zij zijn bijgestaan door de gemachtigde. Partijen hebben antwoord gegeven op vragen van de kantonrechter en de standpunten nader toegelicht. De griffier heeft aantekening gehouden.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] , geboren op [1985] , heeft gestudeerd aan de […] van de Stichting Hogeschool Utrecht.
2.2.
[gedaagde sub 1] is een dienstverlener op het gebied van digitale marketing. Zij helpt klanten met het aantrekken van nieuw online publiek en nieuwe klanten. [gedaagde sub 2] adviseert en ondersteunt klanten die de software applicatie Microsoft Dynamics (willen gaan) gebruiken. [gedaagde sub 2] ontwikkelt zelf een aanvullende functionaliteit op dit softwarepakket met de naam [naam] . [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn zusterbedrijven. De aandelen in de vennootschappen worden gehouden door [naam gedaagde sub 2] Group.
2.3.
Tussen de Stichting Hogeschool Utrecht, [eiseres] en [gedaagde sub 1] is een zogenoemde onderwijs-arbeidsovereenkomst gesloten voor de bepaalde tijd van 16 maart 2015 tot 12 juni 2015. Op grond van deze overeenkomst is [eiseres] voor 24 uur per week in dienst getreden van [gedaagde sub 1] in de functie van stagiaire online marketing tegen een salaris van € 275 bruto per maand inclusief vakantiebijslag.
2.4.
In augustus 2015 heeft [eiseres] haar studie voortgezet te Seoul, Zuid Korea. In Seoul heeft zij aanvankelijk incidenteel werkzaamheden voor [gedaagde sub 1] verricht. [eiseres] en [gedaagde sub 1] hebben daarover afgesproken dat [eiseres] het aantal gewerkte uren zou bijhouden en dat zij op een later moment nog eens zouden bekijken of [eiseres] een vergoeding zou kunnen krijgen. Van een vergoeding is het niet gekomen. Wel hebben [eiseres] en [gedaagde sub 1] een arbeidsovereenkomst gesloten voor de periode van 1 november 2015 tot en met 31 december 2015. Gedurende deze periode heeft [eiseres] in Seoul werkzaamheden voor [gedaagde sub 1] verricht tegen een salaris van € 290 bruto per maand inclusief vakantiebijslag.
2.5.
Nadat [eiseres] was teruggekeerd in Nederland is zij op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst getreden van [gedaagde sub 2] in de functie van junior marketing medewerker voor de bepaalde tijd van 11 januari tot 3 juni 2016. Als salaris is een bedrag van € 1.700 bruto per maand overeengekomen voor een werkweek van 40 uur (5 dagen van 8 uur). [eiseres] heeft ter uitvoering van deze arbeidsovereenkomst twee dagen in de week haar afstudeeropdracht bij [gedaagde sub 2] gedaan. Zij heeft een businesscase gemaakt voor het softwareproduct [naam] van [gedaagde sub 2] . [gedaagde sub 2] heeft haar voor drie dagen in de week gedetacheerd bij [gedaagde sub 1] .
2.6.
Op 10 mei 2016 hebben [eiseres] en [B] gesproken over voortzetting van de werkzaamheden voor [gedaagde sub 1] na het aflopen van de arbeidsovereenkomst met [gedaagde sub 2] per 3 juni 2016. [B] heeft [eiseres] medegedeeld dat hij voortzetting van de werkzaamheden zou gaan bespreken met de (andere) aandeelhouder van [gedaagde sub 1] .
2.7.
Op 17 mei 2016 heeft een vervolggesprek plaats gevonden tussen [B] en [eiseres] . In dat gesprek heeft [eiseres] gezegd dat zij 36 uur verdeeld over vier dagen per week wilde gaan werken en een hoger salaris dan € 2.650 per maand wilde gaan verdienen. Daarna heeft [B] per e-mail van die zelfde dag een arbeidsovereenkomst aan [eiseres] aangeboden. Dat was een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met ingang van een nader te bepalen datum in juni 2016 voor de functie van Inbound Marketing Consultant met een normale en wekelijkse arbeidsduur van 40 uur of 36 uur en een salaris van € 2.650 bruto per maand op basis van 40 uur per week.
2.8.
Op 19 mei 2017 stond een vervolggesprek gepland. Onderweg naar haar werk heeft [eiseres] een auto ongeluk gehad. [eiseres] is hierdoor grotendeels arbeidsongeschikt geraakt. Aanvankelijk was de inschatting dat zij uitsluitend fysiek letsel van voorbijgaande aard had opgelopen. Die inschatting is onjuist gebleken.
2.9.
De arbeidsovereenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde sub 2] is door het verstrijken van de bepaalde tijd geëindigd op 3 juni 2016.
2.10.
Met een e-mail van 13 juni 2016 heeft [D] namens [gedaagde sub 2] het volgende aan [eiseres] geschreven:
“(…)Je arbeidscontract is per 3 juni afgelopen, en aangezien er nog geen nieuwe overeenkomst getekend is, val je nu eigenlijk tussen wal en schip.Daarom lijkt het ons goed om de huidige overeenkomst met een maand te verlengen, om deze periode te overbruggen. Dit is van belang gezien je rechtspositie, die nu niet is gedekt.
Wil je daarom bijgaande brief tekenen?
(…)”
In de bijgaande brief staat het volgende:
“(…)
Gezien de huidige omstandigheden willen we jouw huidige arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, die per 3 juni afliep, met een periode van 1 maand verlengen tot en met 3 juli 2016. De arbeidsvoorwaarden blijven ongewijzigd.
(…)“
2.11.
[eiseres] heeft voormelde brief over de verlenging van de arbeidsovereenkomst met [gedaagde sub 2] met één maand tegen gelijkblijvende arbeidsvoorwaarden voor akkoord ondertekend.
2.12.
Met een e-mail van 23 juni 2016 heeft [eiseres] aan [B] het volgende geschreven:
“We zouden nog een paar details en onduidelijkheden bespreken voor we over zouden gaan tot tekenen van de arbeidsovereenkomst.Zoals afgesproken heb ik mijn vragen en opmerkingen die ik 19 mei wilde bespreken maar waar ik door het auto-ongeluk niet aan toe kwam, op papier gezet.
Ik hoor graag je reactie.(…)”
[eiseres] heeft bij deze e-mail het arbeidscontract gevoegd dat [B] haar op 17 mei 2016 had toegezonden. Zij heeft met de functie ”wijzigingen bijhouden” een aantal aanpassingen gedaan en opmerkingen geplaatst. Zij heeft gekozen voor de normale en wekelijkse arbeidsduur van 36 uur en vermeld dat zij deze uren wilde verdelen over vier werkdagen van gemiddeld negen uur per dag. Zij heeft het salaris van € 2.650 niet gewijzigd, maar wel het aantal daarvoor te werken uren per week (van 40 naar 36) onder de toevoeging “
aangepast zoals afgesproken”. Zij heeft bij het salaris als opmerking geplaatst: “
voor het type huis dat we willen hebben we om een hypotheek te krijgen uitgerekend dat ik een salaris van 2.750 nodig heb.
2.13.
Bij e-mail van 29 juni 2016 heeft [B] gereageerd, waarbij hij onder meer het volgende heeft vermeld:
“Beste [voornaam van eiseres] ,
Zoals besproken ga jij niet akkoord met ons voorstel en heb je in bijgaande documenten aangegeven welke veranderingen je zou willen aanbrengen. Ik heb het document met jouw reacties doorgenomen en in het AVW mijn opmerkingen als antwoord erbij gevoegd. Betreffende het salaris kan ik niet akkoord gaan met jouw voorstel en wel om de volgende redenen:
(…)
Ik heb bij een aantal relaties/bedrijven navraag gedaan wat mensen rond dezelfde leeftijd c.q. werkervaring verdienen in marketing (maar ook bv development en consultancy of training) dan ligt ons aanbod van Euro 2650 per maand voor 40 uur aan de ruime kant.
Wij zijn nog in de startup fase en moeten op de financiële ruimte en de slagkracht passen
(…)
Ik denk dat het verstandig is om samen hier nog een keer zorgvuldig naar te kijken en te bespreken. (…)”
2.14.
[eiseres] heeft daar op 30 juni 2016 op gereageerd met een e-mail met onder meer de volgende inhoud:
“Beste [voornaam van B] ,
Misschien heb ik me onduidelijk uitgedrukt. Ik zeg niet dat ik niet akkoord ga met het contract. Ik heb alleen gedaan wat we hadden afgesproken, namelijk mijn vragen op papier gezet. Het lijkt me inderdaad goed hier morgen zorgvuldig over te spreken. (…)”
2.15.
Op 1 juli 2016 hebben [eiseres] en [B] telefonisch met elkaar gesproken over indiensttreding.
2.16.
Met ingang van 3 juli 2016 ontvangt [eiseres] een uitkering op grond van de Ziektewet op basis van het salaris van € 1.700 bruto bij [gedaagde sub 2] . Deze uitkering bedraagt gemiddeld € 1.159,41 bruto per maand inclusief 8% vakantietoeslag. [eiseres] is sinds het auto ongeluk onafgebroken arbeidsongeschikt wegens ziekte.
2.17.
Op 14 juli 2016 heeft [eiseres] aan [B] geschreven dat zij juridisch advies had ingewonnen en dat zij op grond daarvan tot de conclusie is gekomen dat zij met ingang van 3 juni 2016 in dienst van [gedaagde sub 1] is op basis van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd die op 17 mei 2016 aan haar was aangeboden. Zij heeft tevens bericht dat zij zo snel als haar gezondheid dat toelaat weer aan het werk wil.
2.18.
Op 19 juli 2016 heeft [B] geantwoord dat ook [gedaagde sub 1] juridisch advies had ingewonnen en dat zij tot de conclusie was gekomen dat partijen in de onderhandelingsfase zijn blijven steken. Hij heeft voorgesteld in augustus 2017 verder te praten.
2.19.
Begin augustus 2016 heeft [B] mondeling aan [eiseres] medegedeeld dat [gedaagde sub 1] bereid is aan haar een arbeidsovereenkomst aan te bieden zodra zij hersteld is.
2.20.
Op 20 oktober 2016 heeft [gedaagde sub 1] een arbeidsovereenkomst aan [eiseres] aangeboden voor de duur van zes maanden, ingaande 16 januari 2017 tegen € 2.650,00 bruto per maand op basis van 40 uur, op voorwaarde dat [eiseres] tegen die tijd arbeidsgeschikt zou zijn. [eiseres] heeft dit voorstel afgewezen.
2.21.
[gedaagde sub 1] heeft per 4 januari 2017 iemand anders aangenomen in de functie van Junior Inbound Marketing Consultant.

3.Het geschil

3.1.
De vordering van [eiseres] is geformuleerd zoals vermeld in de laatste vijf pagina’s van de dagvaarding. [eiseres] stelt zich primair op het standpunt dat zij voor onbepaalde tijd in dienst is van [gedaagde sub 1] met ingang van 6 juni of 4 juli 2016 voor 36 of 40 uur per week. Hiervan uitgaande vordert zij betaling van € 2.650 per maand aan salaris, toelating tot de werkzaamheden voor zover haar arbeidsongeschiktheid dat toe laat en nakoming van de reïntegratieverplichting. [eiseres] stelt subsidiair dat sprake is van onrechtmatig afbreken van onderhandelingen. Hiervan uitgaande vordert zij een veroordeling van [gedaagde sub 1] om aan haar een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aan te bieden met ingang van 6 juni of 4 juli 2016, dan wel aan haar de schade te vergoeden in geld. Die schade bedraagt volgens [eiseres] €1.702,59 bruto per maand (na aftrek van de ZW-uitkering). In totaal vordert [eiseres] een bedrag van € 31.731 bruto aan schadevergoeding. Meer subsidiair stelt [eiseres] dat zij in dienst is van [gedaagde sub 2] . Het meest subsidiair vordert [eiseres] vernietiging van de laatste arbeidsovereenkomst met [gedaagde sub 2] op grond van dwaling of bedrog en een veroordeling van [gedaagde sub 2] om aan haar het loon van € 1.700 bruto door te betalen. [eiseres] vordert verder toelating tot de werkzaamheden voor zover mogelijk, nakoming van de reïntegratieverplichting, vakantietoeslag, wettelijke verhoging en wettelijke rente.
3.2.
Als toelichting op de primaire vordering voert [eiseres] aan dat [B] haar op 17 mei 2016 mondeling een dienstverband voor 36 uur per week heeft aangeboden tegen een salaris van € 2.650,00 bruto per maand en dat zij dit aanbod heeft aanvaard. Zij stelt dat zij de loonsverhoging naar € 2.750 bruto voor een hypotheek alleen als kanttekening bij het contract heeft vermeld. Subsidiair heeft [eiseres] aangevoerd dat het afbreken van de onderhandelingen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is geweest omdat eigenlijk alleen nog maar het contract hoefde te worden getekend. Om die reden is [gedaagde sub 1] volgens [eiseres] schadeplichtig. Meer subsidiair baseert [eiseres] haar vordering op de ketenregeling. Zij stelt dat [gedaagde sub 2] ten aanzien van de verrichtte arbeid de opvolger van [gedaagde sub 1] is geweest. Zij stelt verder dat zij in Seoul ook in de periode tot november 2015 op basis van een arbeidsovereenkomst voor [gedaagde sub 1] heeft gewerkt. De laatste arbeidsovereenkomst met [gedaagde sub 2] is volgens [eiseres] de vierde arbeidsovereenkomst in de zin van de ketenregeling van artikel 7:668a BW en geldt daarom als een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Volgens [eiseres] is zij bewust misleid door [gedaagde sub 2] en had zij de arbeidsovereenkomst voor de bepaalde tijd van een maand nooit ondertekend als zij juist zou zijn geïnformeerd.
3.3.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben verweer gevoerd. Zij betwisten dat op 17 mei 2017 overeenstemming is bereikt over de inhoud van een arbeidsovereenkomst tussen [gedaagde sub 1] en [eiseres] . Het concept zoals dat aan [eiseres] is voorgelegd was volgens [gedaagde sub 1] evident een discussiestuk. Volgens [gedaagde sub 1] heeft [eiseres] het aangeboden salaris niet aanvaard en heeft [eiseres] een aanmerkelijk hoger salaris gevraagd. [gedaagde sub 1] bewist dat zij de onderhandelingen onrechtmatig heeft afgebroken. Volgens [gedaagde sub 1] lagen partijen voor het auto ongeluk nog ver uit elkaar en is de arbeidsongeschiktheid van [eiseres] daarna een complicerende factor geworden. In de onderhandelingen na het auto ongeluk heeft [eiseres] volgens [gedaagde sub 1] steeds vast gehouden aan een salaris van € 2.750 voor een 36-urige werkweek. [gedaagde sub 1] betwist dat zij de verwachting heeft gewekt dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst tot stand zou komen. Volgens [gedaagde sub 1] heeft zij zich redelijk opgesteld en had [eiseres] het aanbod van oktober 2016 voor een arbeidsovereenkomst voor zes maanden kunnen aanvaarden. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] betwisten dat zij opvolgend werkgevers zijn in de zin van de ketenregeling. Zij betwisten ook dat de arbeidsovereenkomst die op 3 juni 2016 is ingegaan de vierde schakel in de keten is. Zij betwisten dat aan de incidentele werkzaamheden die [eiseres] in de periode tot november 2015 in Seoul heeft verricht een arbeidsovereenkomst ten grondslag heeft gelegen. Zij betwisten ook dat sprake is geweest van bedrog of dwaling.
3.4.
Op de overige stellingen van partijen zal hierna, voor zover nodig, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

Ketenregeling

4.1.
Tussen partijen staat vast dat de overeenkomst tussen de Stichting Hogeschool Utrecht, [eiseres] en [gedaagde sub 1] niet kwalificeert als een arbeidsovereenkomst. Bij die overeenkomst ging het in de eerste plaats om de opleiding van [eiseres] en het opdoen van kennis en vaardigheden. Zij zijn het echter niet eens over de kwalificatie van de overeenkomst op grond waarvan [eiseres] tijdens haar verblijf in Seoul in de periode van augustus 2015 tot november 2015 incidenteel werkzaamheden (volgens [gedaagde sub 1] : hand- en spandiensten) voor [gedaagde sub 1] heeft verricht. De kantonrechter verwerpt de stelling van [eiseres] dat in die periode sprake is geweest van een arbeidsovereenkomst. Van een verplichting van [gedaagde sub 1] om loon te betalen was immers geen sprake. De arbeidsovereenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde sub 1] voor de periode november en december 2015 is daarom de eerste arbeidsovereenkomst tussen deze partijen. Daarna hebben [eiseres] en [gedaagde sub 2] een arbeidsovereenkomst gesloten voor de periode van 11 januari tot en met 3 juni 2016. De arbeidsovereenkomst voor de periode van 3 juni tot en met 3 juli 2016 is dus niet de vierde, zoals [eiseres] heeft gesteld, maar de derde arbeidsovereenkomst. Deze overeenkomst is van rechtswege geëindigd door het verstrijken van de bepaalde tijd. Ook als [gedaagde sub 2] als opvolgend werkgever in de zin van de ketenregeling zou moeten worden aangemerkt, hetgeen [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] gemotiveerd hebben betwist, is de laatste arbeidsovereenkomst met [gedaagde sub 2] geëindigd door het verstrijken van de bepaalde tijd. Het beroep van [eiseres] op de ketenregeling van artikel 7:668a Bw gaat dus niet op.
Geen overeenstemming
4.2.
Voor de beantwoording van de vraag of [eiseres] en [gedaagde sub 1] in mei/juni 2016 overeenstemming hebben bereikt over een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is van belang dat een overeenkomst tot stand komt door een aanbod en aanvaarding daarvan (artikel 6:217 BW). [gedaagde sub 1] heeft op of omstreeks 17 mei 2016 wel een aanbod voor een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd gedaan, maar dit aanbod is naar het oordeel van de kantonrechter niet door [eiseres] aanvaard. Het aanbod is niet op 17 mei en ook niet op 19 mei aanvaard. Ook uit de e-mails van [eiseres] van 23 juni 2016 en 30 juni 2016 heeft [gedaagde sub 1] mogen opmaken dat het aanbod zoals gedaan niet is aanvaard. [eiseres] heeft in deze e-mails kanttekeningen geplaatst bij het aanbod, namelijk bij het salaris. Omdat het verschil tussen een salaris van € 2.650 voor 40 uur of € 2.650 voor 36 uur niet gering is, heeft [gedaagde sub 1] de kanttekeningen, zeker nu ook nog is vermeld dat [eiseres] eigenlijk een salaris van € 2.750 nodig heeft, mogen opvatten als een afwijzing. Met de e-mail van 30 juni 2016 heeft [eiseres] geschreven dat sprake is van een misverstand. Zij heeft echter ook in die e-mail niet duidelijk gemaakt dat zij een salaris van 36/40 x € 2.650 accepteert. Zij heeft immers geschreven dat zij zorgvuldig wil doorpraten. Ook uit deze e-mail blijkt dus niet dat sprake was van overeenstemming. Daar komt dan nog bij dat [eiseres] kort daarvoor akkoord was gegaan met een verlenging van haar arbeidsovereenkomst met [gedaagde sub 2] met een maand en dat zij met ingang van 3 juli 2017 een uitkering op grond van de Ziektewet heeft aangevraagd. Ook deze gedragingen zijn niet te rijmen met de stelling van [eiseres] dat in mei of juni 2016 volledige overeenstemming met [gedaagde sub 1] is bereikt over de arbeidsvoorwaarden. [eiseres] had, indien werkelijk sprake is geweest van een misverstand, meer moeten en kunnen doen om dat misverstand uit de wereld te helpen. Zij heeft eigenlijk pas voor het eerst in de dagvaarding duidelijk gemaakt dat zij bereid is een salaris van € 2.650 op basis van 40 uren of een evenredig lager salaris voor 36 uur te accepteren. [gedaagde sub 1] heeft in januari 2017 echter al iemand anders aangenomen in de functie die [eiseres] had kunnen vervullen. [eiseres] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan zij heeft mogen aannemen dat het aanbod van mei/juni 2016 ten tijde van de dagvaarding nog open stond. De aanvaarding van dit aanbod in het verzoekschrift is dus te laat.
Afbreken van de onderhandelingen
4.3.
[eiseres] heeft subsidiair aan haar vordering ten grondslag gelegd dat partijen in een zodanig ver stadium van onderhandeling waren dat [gedaagde sub 1] deze niet zomaar had mogen afbreken.
4.4.
Voor de beantwoording van de vraag of [gedaagde sub 1] hiermee onrechtmatig heeft gehandeld neemt de kantonrechter tot uitgangspunt dat een aanbod mag worden herroepen. Ieder van de onderhandelende partijen mag de onderhandelingen afbreken, tenzij dit op grond van het gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij in de totstandkoming van de overeenkomst of in verband met de andere omstandigheden van het geval, onaanvaardbaar zou zijn. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de mate waarin en de wijze waarop de partij die de onderhandelingen afbreekt tot het ontstaan van dat vertrouwen heeft bijgedragen en met de gerechtvaardigde belangen van deze partij. Hierbij kan ook van belang zijn of zich in de loop van de onderhandelingen onvoorziene omstandigheden hebben voorgedaan.
4.5.
Dat partijen in een vergaand stadium van onderhandeling waren blijkt uit de hiervoor onder 2 opgesomde feiten. Partijen waren het eens over onbepaalde tijd, over de functie en over het aantal uren. Het verschil van mening betrof alleen de omvang van het salaris. Dit geschil was overzichtelijk. [eiseres] had geen ander dienstverband. Het was dus aannemelijk dat zij een eindbod van [gedaagde sub 1] zou hebben geaccepteerd. Toen [eiseres] kanttekeningen plaatste bij het salarisvoorstel, had het op de weg van [gedaagde sub 1] gelegen om een (finaal) aanbod in de vorm van een tegenvoorstel te doen of duidelijk te maken dat haar aanbod het eindbod was. Dat heeft [gedaagde sub 1] echter niet gedaan. [gedaagde sub 1] heeft de onderhandelingen vertraagd en heeft het verschil van mening over het salaris gebruikt om terug te komen op het aanbod van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. De reden daarvoor was de arbeidsongeschiktheid van [eiseres] en de onzekerheid over de termijn van herstel. Dat terugkomen op een gedaan aanbod is in de omstandigheden van dit geval, waarin [eiseres] vanaf januari 2016 gedurende drie dagen per week onder leiding en toezicht van [gedaagde sub 1] heeft gewerkt, in strijd met hetgeen voor een opdrachtgever betamelijk is en daarom onrechtmatig (vergelijk Gerechtshof Leeuwarden 19 december 2007, JAR 2008/37).
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde sub 1] gehouden is aan [eiseres] de schade te vergoeden die zij heeft geleden doordat [gedaagde sub 1] is teruggekomen op het aanbod van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. [eiseres] vordert primair schadevergoeding in natura door middel van het alsnog aanbieden van een arbeidsovereenkomst met ingang van een datum in het verleden. Dat is naar het oordeel van de kantonrechter niet passend. Partijen kunnen de verbintenissen uit een arbeidsovereenkomst voor het verleden niet meer nakomen. Wel passend is een schadevergoeding in geld. [eiseres] heeft haar schade begroot op € 31.731 bruto. Zij heeft gerekend met een periode van arbeidsongeschiktheid van anderhalf jaar en een aanvullende periode om ander werk te zoeken van 4,3 maanden. Deze uitgangpunten heeft [gedaagde sub 1] op zichzelf niet betwist. [gedaagde sub 1] heeft als verweer aangevoerd dat [eiseres] na 19 mei 2016 thuis aan haar scriptie heeft kunnen werken en haar studie heeft kunnen afronden. Zij heeft echter niet betwist dat [eiseres] door de deskundigen van het UWV nog steeds arbeidsongeschikt wordt geacht. Omdat [eiseres] niet heeft betwist dat zij in de periode na 19 mei 2016 thuis aan haar scriptie heeft kunnen werken om af te kunnen studeren, zal de kantonrechter aannemen dat zij ook enig voordeel heeft gehad van de afgebroken onderhandelingen. De schade zal daarom worden begroot op € 27.500 bruto. In dit bedrag is ook verdisconteerd dat de schade moet worden begroot op basis van een salaris van 36/40 x € 2.650 bruto per maand.
4.7.
Gelet op het vorenstaande zal [gedaagde sub 1] veroordeeld worden tot betaling van een bedrag van € 27.500 bruto. De vordering tegen [gedaagde sub 2] zal worden afgewezen. [gedaagde sub 1] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [eiseres] worden veroordeeld. [eiseres] zal in de kosten van [gedaagde sub 2] worden veroordeeld. De kosten van [gedaagde sub 2] worden begoot op nihil. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 97,31
- griffierecht € 78,00
- salaris gemachtigde €
800,00(2 punten x tarief € 400,00)
Totaal € 975,31

5.De beslissing

De kantonrechte
veroordeelt [gedaagde sub 1] om aan [eiseres] tegen bewijs van kwijting te betalen een schadevergoeding van € 27.500 bruto met de wettelijke rente hierover vanaf 23 augustus 2016 tot de voldoening;
veroordeelt [gedaagde sub 1] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiseres] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 975,31, waarin begrepen € 800,00 aan salaris gemachtigde;
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten van [gedaagde sub 2] begroot op nihil;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A.M. Pinckaers, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 13 december.