Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
2 [gedaagde sub 2] ,
1.De procedure
- het tussenvonnis van 31 mei 2017;
- de conclusie van repliek van [eiseres] ;
- de conclusie van dupliek van [gedaagde sub 1] .
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, vordert eiseres schadevergoeding van gedaagde sub 1, een tandarts, naar aanleiding van een tandheelkundige behandeling die zij in 2014 heeft ondergaan. Eiseres is ontevreden over de behandeling en heeft haar klacht bij de Centrale Klachten Commissie (CKC) ingediend, die op verschillende punten haar klacht gegrond heeft verklaard. Eiseres vordert een schadevergoeding van € 10.493,73 voor materiële schade en € 5.000 voor immateriële schade, met rente en kosten. Subsidiair vraagt zij om ontbinding van de overeenkomst en terugbetaling van € 3.922,42.
De kantonrechter oordeelt dat voor schadevergoeding vanwege een beroepsfout vereist is dat de tandarts niet heeft gehandeld volgens de zorg van een goed hulpverlener. De rechter benadrukt dat de CKC een ander beoordelingskader hanteert dan de rechter en dat de bewijslast bij eiseres ligt. Eiseres moet concreet onderbouwen welke fouten zijn gemaakt en welke schade daaruit voortvloeit. De rechter stelt vast dat de onderbouwing van de vordering in de dagvaarding niet voldoet aan de eisen van concreetheid en dat eiseres niet voldoende heeft aangetoond dat gedaagde sub 1 een beroepsfout heeft gemaakt.
De rechter wijst de vordering van eiseres af en veroordeelt haar in de proceskosten aan de zijde van gedaagde sub 1, begroot op € 900,00 aan salaris voor de gemachtigde. Dit vonnis is uitgesproken op 20 december 2017 door kantonrechter J.M. Willems.