In deze zaak heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [verzoekster] B.V. op 25 juli 2017 een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, met het doel verlof te verkrijgen voor de verkoop van in beslag genomen aandelen die [gedaagde sub 1] B.V. en [gedaagde sub 2] B.V. houden in de besloten vennootschap [bedrijfsnaam 1] B.V. Dit verzoek is gedaan op basis van artikel 474g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De rechtbank heeft op 22 november 2017 een tussenbeschikking gegeven waarin het verzoek is behandeld. De gedaagden hebben op 24 oktober 2017 een verweerschrift ingediend en hebben betoogd dat de rechtbank Rotterdam relatief bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen, omdat de statutaire zetel van [bedrijfsnaam 1] in [vestigingsplaats] is gevestigd.
Tijdens de zitting op 31 oktober 2017 zijn de partijen verschenen, waaronder de advocaten mr. M. de Vries en mr. F. Eikelboom. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzoek van [verzoekster] verknocht is aan andere verzoeken die gelijktijdig zijn behandeld, en heeft besloten om het verzoek niet door te verwijzen naar de rechtbank Rotterdam. De rechtbank heeft de voeging van het verzoek met de andere zaken bevolen, omdat er een zodanige samenhang bestaat dat een gezamenlijke behandeling door dezelfde rechter gerechtvaardigd is. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek voortgezet en partijen in de gelegenheid gesteld om hun standpunten verder toe te lichten.
De rechtbank heeft in de beschikking van 22 november 2017 de bevoegdheid verklaard om van het verzoek kennis te nemen en heeft de behandeling van het verzoek vastgesteld op 20 december 2017. De rechtbank heeft de partijen ook de gelegenheid geboden om bij akte te reageren op specifieke vragen die tijdens de zitting zijn gesteld. De beslissing is openbaar uitgesproken door mr. J.P.H. van Driel van Wageningen.