ECLI:NL:RBMNE:2017:6003

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 november 2017
Publicatiedatum
5 december 2017
Zaaknummer
C/16/436924 / KG RK 17-357 en C/16/436929 / KG RK 17-358
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de voorzieningenrechter in verzoekschriftprocedure met betrekking tot aandelenoverdracht en pandrechten

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 22 november 2017 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure met betrekking tot de bevoegdheid van de voorzieningenrechter in het kader van een aandelenoverdracht en de daarbij behorende pandrechten. De verzoekster, een besloten vennootschap, heeft verzocht om de overdracht van aandelen in een andere vennootschap te gelasten, waarbij de verweersters, eveneens besloten vennootschappen, zich op het standpunt hebben gesteld dat de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag bevoegd zou zijn op basis van een forumkeuze in de akte van aandelenoverdracht. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de rechtbank Midden-Nederland bevoegd is, omdat de executie van de pandrechten zal plaatsvinden ten laste van de verweersters die in het rechtsgebied van deze rechtbank zijn gevestigd. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken van de partijen inhoudelijk behandeld en de zaak gevoegd met een andere procedure die samenhang vertoont. De beslissing van de voorzieningenrechter is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de behandeling van het verzoek zal op een later moment worden voortgezet.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
locatie Utrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/16/436924 / KG RK 17-357
C/16/436929 / KG RK 17-358
Beschikking van de voorzieningenrechter van 22 november 2017
in de zaak met nummer C/16/436924 / KG RK 17-357
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoekster (in beide zaken)] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verzoekster,
advocaat mr. M. de Vries te Naarden,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster sub 1 in de zaak KG RK 17-357] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[verweerder sub 2 in de zaak KG RK 17-357],
wonende te [woonplaats] ,
verweerders,
advocaat mr. F. Eikelboom te Amsterdam.
en in de zaak met nummer C/16/436929 / KG RK 17-358
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoekster (in beide zaken)] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verzoekster,
advocaat mr. M. de Vries te Naarden,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster sub 1 in de zaak KG RK 17-358] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[verweerder sub 2 in de zaak KG RK 17-358],
wonende te [woonplaats] ,
verweerders,
advocaat mr. F. Eikelboom te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [verzoekster (in beide zaken)] , [verweerster sub 1 in de zaak KG RK 17-358] , [verweerder sub 2 in de zaak KG RK 17-358] , [verweerster sub 1 in de zaak KG RK 17-357] en [verweerder sub 2 in de zaak KG RK 17-357] worden genoemd. [verweerster sub 1 in de zaak KG RK 17-358] en [verweerder sub 2 in de zaak KG RK 17-358] zullen gezamenlijk worden aangeduid als [verweerder sub 2 in de zaak KG RK 17-358] c.s. [verweerster sub 1 in de zaak KG RK 17-357] en [verweerder sub 2 in de zaak KG RK 17-357] zullen gezamenlijk worden aangeduid als [verweerder sub 2 in de zaak KG RK 17-357] c.s.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis van deze rechtbank van 12 april 2017 inzake C/16/394828 / HAZA 15-539 en C/16/394822 / HA ZA 15-538, waarin onderhavig verzoek is verwezen naar de verzoekschriftprocedure;
  • de akte houdende relatief bevoegdheidsincident van [verweerder sub 2 in de zaak KG RK 17-358] c.s. en [verweerder sub 2 in de zaak KG RK 17-357] c.s. van 16 oktober 2017;
  • de brief van [verzoekster (in beide zaken)] van 16 oktober 2017 houdende twee producties;
  • de brief van [verzoekster (in beide zaken)] van 18 oktober 2017 houdende drie producties.
1.2. Ter terechtzitting op 31 oktober 2017 zijn verschenen:
  • mr. M. de Vries, advocaat voornoemd;
  • de heer [A] , bestuurder [verzoekster (in beide zaken)] ;
  • mr. F. Eikelboom, advocaat voornoemd;
  • de heer [verweerder sub 2 in de zaak KG RK 17-357] , bestuurder [verweerster sub 1 in de zaak KG RK 17-357] ;
  • de heer [verweerder sub 2 in de zaak KG RK 17-358] , bestuurder [verweerster sub 1 in de zaak KG RK 17-358] .
1.3. Ten slotte is de uitspraak nader bepaald op vandaag.

2.Feiten

2.1.
De heer [A] (verder: [A] ) is statutair directeur van [verzoekster (in beide zaken)] . [verzoekster (in beide zaken)] was in 2008 50%-aandeelhouder in [bedrijfsnaam 1] B.V. (verder: “ [bedrijfsnaam 1] ”). De andere 50% van de aandelen in [bedrijfsnaam 1] waren toen in het bezit van [bedrijfsnaam 2] B.V. (verder: [bedrijfsnaam 2] ). Deze vennootschap werd door de heer [B] (verder: [B] ) bestuurd. [bedrijfsnaam 1] hield zich bezig met het verrichten van diensten op het gebied van het isoleren en anderszins energie-efficiënt maken van de koeling van gebouwen en datacenters. Door [bedrijfsnaam 1] is in dit verband een octrooi aangevraagd en verkregen. [verweerder sub 2 in de zaak KG RK 17-358] en [verweerder sub 2 in de zaak KG RK 17-357] waren hiervan mede-uitvinders.
2.2.
In 2008 zijn [B] , [A] , [verweerder sub 2 in de zaak KG RK 17-358] en [verweerder sub 2 in de zaak KG RK 17-357] overeengekomen dat hun respectieve werkmaatschappijen ieder voor 25% eigenaar zouden worden van [bedrijfsnaam 1] . Hiertoe was een aandelenoverdracht noodzakelijk. Verder kwamen partijen overeen dat de door de werkmaatschappijen van [verweerder sub 2 in de zaak KG RK 17-358] en [verweerder sub 2 in de zaak KG RK 17-357] verschuldigde koopsom van de aandelen in een geldlening zou worden omgezet, die door [verzoekster (in beide zaken)] en [bedrijfsnaam 2] zouden worden verstrekt.
2.3.
Op 25 september 2008 hebben [verzoekster (in beide zaken)] en [bedrijfsnaam 2] voor een totaalbedrag van € 360.000,00 de helft van de 360 geplaatste aandelen in [bedrijfsnaam 1] overgedragen aan [verweerster sub 1 in de zaak KG RK 17-358] en [verweerster sub 1 in de zaak KG RK 17-357] ( [verzoekster (in beide zaken)] droeg 12,5% over aan [verweerster sub 1 in de zaak KG RK 17-358] en 12,5% aan [verweerster sub 1 in de zaak KG RK 17-357] en [bedrijfsnaam 2] deed hetzelfde). Door deze overdracht kreeg ieder van deze vier partijen - conform afspraak - 25% van de aandelen (90) in [bedrijfsnaam 1] in bezit.
2.4.
In de akte van levering van aandelen (verder ook: “de akte”), zowel de akte waarin de aandelen aan [verweerster sub 1 in de zaak KG RK 17-358] , als de akte waarin de aandelen [verweerster sub 1 in de zaak KG RK 17-357] worden geleverd, is, voor zover in deze procedure relevant, onder meer het volgende geschreven:
PANDRECHTEN
Ter uitvoering van wat daarover hiervoor in deze akte is vermeld, verleent de koper als de schuldenaar bij deze aan de verkoper 1( [A] : toevoeging voorzieningenrechter)
als de schuldeiser 1: een recht van eerste pand op de aandelen 1.
Dit pandrecht wordt door de koper als de pandgever verleend tot zekerheid voor:
de terugbetaling van de hoofdsom van de voormelde geldlening;
de betaling van renten, boeten, kosten en wat verder in verband met deze geldlening zal zijn verschuldigd.
De verkoper 1 neemt bij deze als de pandhouder de aandelen 1 in pand aan.
(…)
Zekerheid
Artikel 2
De verpanding van de aandelen 1 strekt tot zekerheid voor alles wat de schuldenaar aan de schuldeiser 1 nu of in de toekomst is verschuldigd op grond van de geldlening. (…)
DOMICILIEKEUZE
Voor de tenuitvoerlegging van deze akte en al haar gevolgen – ook de fiscale – wordt woonplaats gekozen ten kantore van de bewaarder van deze akte aan de [adres] , [postcode] [woonplaats] .”
2.5.
Tijdens een aandeelhoudersvergadering van 18 oktober 2012 is besloten om [verzoekster (in beide zaken)] als bestuurder van [bedrijfsnaam 1] te ontslaan.
2.6.
Op 15 november 2012 heeft de raadsman van [verzoekster (in beide zaken)] in een brief [verweerster sub 1 in de zaak KG RK 17-357] en [verweerster sub 1 in de zaak KG RK 17-358] , mede onder verwijzing naar hetgeen in de akte levering van aandelen is overeenkomen, gesommeerd de openstaande leningen, vermeerderd met rente, te voldoen.
2.7.
[verweerster sub 1 in de zaak KG RK 17-358] en [verweerster sub 1 in de zaak KG RK 17-357] hebben aan de sommatie(s) tot betaling geen gehoor gegeven, om welke reden [verzoekster (in beide zaken)] beide in rechte heeft betrokken. Beide zaken zijn (na voeging) door deze rechtbank behandeld (zaaknummers C/16/394828 / HAZA 15-539 en C/16/394822 / HA ZA 15-538).
2.8.
In de zomer van 2016 is de (handels)naam van [bedrijfsnaam 1] gewijzigd in [bedrijfsnaam 3] (verder: “ [bedrijfsnaam 3] ”).
2.9.
Deze rechtbank heeft op 12 april 2017 vonnis gewezen (hierna: het vonnis). In het vonnis zijn zowel [verweerster sub 1 in de zaak KG RK 17-358] en als [verweerster sub 1 in de zaak KG RK 17-357] veroordeeld om aan [verzoekster (in beide zaken)] een bedrag van € 90.000,00, vermeerderd met de contractuele rente van 5% over dit bedrag met ingang van 25 september 2008, te betalen.

3.Het verzoek

[verzoekster (in beide zaken)] verzoekt de voorzieningenrechter om bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad op grond van artikel 3:251 BW te bepalen dat de van [verzoekster (in beide zaken)] verkregen aandelen in [bedrijfsnaam 1] die door [verweerster sub 1 in de zaak KG RK 17-358] en [verweerster sub 1 in de zaak KG RK 17-357] worden gehouden, zijn overgedragen aan [verzoekster (in beide zaken)] en [verweerder sub 2 in de zaak KG RK 17-357] en [verweerster sub 1 in de zaak KG RK 17-357] als (middellijk) bestuurder van [bedrijfsnaam 1] te gelasten de overdracht van deze aandelen in het aandeelhoudersregister aan te tekenen, en ook onder vaststelling door de voorzieningenrechter van de geldswaarde van die aandelen, welke geldswaarde in mindering strekt op de door [verweerster sub 1 in de zaak KG RK 17-358] en [verweerster sub 1 in de zaak KG RK 17-357] aan [verzoekster (in beide zaken)] te betalen geldvorderingen, welke creditering rentedragend zal zijn vanaf de uitvoerbaarheid bij voorraad van de door de voorzieningenrechter te wijzen beschikking.

4.Het verweer

4.1.
[verweerder sub 2 in de zaak KG RK 17-358] c.s. en [verweerder sub 2 in de zaak KG RK 17-357] c.s. hebben bij akte van 16 oktober 2017 een relatief bevoegdheidsincident opgeworpen. [verweerder sub 2 in de zaak KG RK 17-358] c.s. en [verweerder sub 2 in de zaak KG RK 17-357] c.s. hebben zich op het standpunt gesteld dat niet de voorzieningenrechter van deze rechtbank (relatief) bevoegd is van het verzoek van [verzoekster (in beide zaken)] kennis te nemen, maar de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag.
4.2.
[verweerder sub 2 in de zaak KG RK 17-358] c.s. en [verweerder sub 2 in de zaak KG RK 17-357] c.s. baseren hun stelling op de domiciliekeuze in de akte van aandelenoverdracht. Daarin is opgenomen dat voor de tenuitvoerlegging van die akte en al haar gevolgen – dus ook onderhavig verzoek dat verband houdt met executie – woonplaats wordt gekozen te [woonplaats] . Zodoende is de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland onbevoegd van het geschil kennis te nemen en dient de voorzieningenrechter zich onbevoegd te verklaren, dan wel het verzoek te verwijzen naar de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag.

5.De beoordeling

5.1.
[verzoekster (in beide zaken)] heeft een verzoek ingediend op grond van artikel 3:251 lid 1 BW (Titel 9, afdeling 2 Boek 3 BW). Artikel 3:250 lid 1 BW geeft als hoofdregel dat verkoop van verpande goederen in het openbaar dient plaats te vinden en op de gebruikelijke voorwaarden. Artikel 3: 251 BW geeft de pandhouder of de pandgever de mogelijkheid de voorzieningenrechter te verzoeken dat het verpande goed zal worden verkocht op een van artikel 3:250 BW afwijzende wijze of aan de pandhouder zal verblijven. Voorwaarde voor een afwijkende wijze van verkoop is wel dat met voldoende mate van zekerheid dient vast te staan dat die afwijkende wijze van verkoop leidt tot een hogere verkoopopbrengst.
Relatieve bevoegdheid op grond van 438a Rv
5.2.
De hoofdregel voor het vaststellen van de relatieve bevoegdheid is neergelegd in artikel 262 Rv. Op die hoofdregel vormt (onder andere) artikel 438a Rv een uitzondering. In dit artikel is bepaald dat in zaken betreffende een executie die volgens de tweede en de derde titel van Boek II Rv of titel 9, Boek 3 BW worden ingeleid door een verzoekschrift aan de voorzieningenrechter van de rechtbank, bevoegd is de voorzieningenrechter in wiens rechtsgebied de te executeren zaken zich geheel of grotendeels bevinden of de executie zal geschieden. Onderhavig geschil betreft een (afwijkende) wijze van executie die is geregeld in titel 9 van Boek 3 BW, zodat de relatieve bevoegdheid in onderhavige zaak moet worden vastgesteld aan de hand van de bijzondere regeling van artikel 438a lid 1 Rv.
Zaken als bedoeld in artikel 438a Rv
5.2.1.
Vervolgens dient te worden beoordeeld of een aandeel een zaak is als bedoeld in artikel 438a Rv. Artikel 3:1 BW bepaalt dat goederen alle zaken en alle vermogensrechten zijn. Artikel 3:2 BW bepaalt dat zaken voor de voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten zijn. Vermogensrechten zijn, blijkens artikel 3:6 BW, rechten die, hetzij afzonderlijk hetzij tezamen met een ander recht, overdraagbaar zijn, of er toe strekken de rechthebbende stoffelijk voordeel te verschaffen, ofwel verkregen zijn in ruil voor verstrekt of in het vooruitzicht gesteld stoffelijk voordeel. De voorzieningenrechter stelt vast dat een aandeel een vermogensrecht is en zodoende ook een goed is als bedoeld in artikel 3:1 BW.
5.2.2.
Resteert de vraag of met zaken in artikel 438a Rv, alleen wordt verwezen naar zaken als bedoeld in artikel 3:2 BW. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit niet het geval is. In de commentaren op artikel 438a Rv is onder meer geschreven dat (de in artikel 438a Rv genoemde) titel 2 en 3 Rv de executie van
goederen(niet zijnde registergoederen), betreft, terwijl titel 9 Boek 3 BW op de executie door een pandhouder ziet. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de executie door de pandhouder, zoals bepaald in titel 9 Boek 3 BW, betrekking op dezelfde benoemde goederen als waarop titel 2 en 3 Rv zien. Zodoende ziet de executie door de pandhouder, zoals bepaald in titel 9 Boek 3 BW, ook op goederen en dus ook op aandelen, nu aandelen, zoals hiervoor is vastgesteld, kwalificeren als goederen.
5.3.
Nu is vastgesteld dat aandelen zaken zijn als bedoeld in artikel 438a Rv, dient te worden beoordeeld welke voorzieningenrechter bevoegd is: de voorzieningenrechter in wiens rechtsgebied de aandelen (de te executeren zaken) zich geheel of grotendeels bevinden of de voorzieningenrechter in wiens rechtsgebied de executie zal geschieden.
De plaats waar de te executeren zaken zich bevinden
5.3.1.
De vraag ligt voor waar de aandelen, waarop het pandrecht van [verzoekster (in beide zaken)] rust, zich bevinden. Nu partijen hierover geen duidelijkheid hebben verschaft, is thans niet duidelijk waar de aandelen zich bevinden. In dat geval dient te worden aangeknoopt bij de plaats waar het aandeelhoudersregister zich bevindt. Echter, nu partijen zich niet hebben uitgelaten over de plaats waar het aandeelhoudersregister (als het register al voorhanden zou zijn), biedt het aandeelhoudersregister geen aanknopingspunt voor de beoordeling van de relatieve bevoegdheid in onderhavig verzoek.
Het rechtsgebied waar de executie zal geschieden
5.3.2.
Nu de relatieve bevoegdheid niet kan worden vastgesteld aan de hand van de plaats waar de aandelen zich bevinden, dient te worden beoordeeld in wiens rechtsgebied de executie zal geschieden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dient daarbij te worden aangeknoopt bij de plaats van de statutaire zetel van de vennootschap ten laste van wie de executiemaatregelen worden getroffen.
5.3.3.
De uitwinning van de pandrechten zal plaatsvinden ten laste van het vermogen van [verweerster sub 1 in de zaak KG RK 17-358] en [verweerster sub 1 in de zaak KG RK 17-357] . De executie zal zodoende plaatsvinden daar waar [verweerster sub 1 in de zaak KG RK 17-358] en [verweerster sub 1 in de zaak KG RK 17-357] (statutair) zijn gevestigd. Nu [verweerster sub 1 in de zaak KG RK 17-358] gevestigd is te [vestigingsplaats] , is in het verzoek gericht tegen [verweerder sub 2 in de zaak KG RK 17-358] c.s. de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht bevoegd van het verzoek kennis te nemen. In het verzoek gericht tegen [verweerster sub 1 in de zaak KG RK 17-357] is de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland bevoegd.
Forumkeuze in akte van aandelenoverdracht
5.4.
Hiervoor is vastgesteld dat de voorzieningenrechter bevoegd is om kennis te nemen van het verzoek gericht tegen [verweerder sub 2 in de zaak KG RK 17-358] c.s. [verweerder sub 2 in de zaak KG RK 17-358] c.s. en [verweerder sub 2 in de zaak KG RK 17-357] c.s. hebben zich echter op het standpunt gesteld dat de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag bevoegd is, omdat partijen in de akte van aandelenoverdracht woonplaats hebben gekozen te [woonplaats] . De vraag ligt voor of deze forumkeuze ertoe leidt dat voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland en de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland toch niet bevoegd zijn. Deze vraag wordt ontkennend beantwoord en daarvoor is het volgende redengevend.
5.4.1.
De relatieve bevoegdheid in dagvaardingsprocedures is geregeld in afdeling 3, Titel 2 Boek I Rv (de artikelen 99 tot en met 110). Artikel 108 Rv bepaalt dat indien partijen bij overeenkomst een rechter hebben aangewezen voor de kennisneming van geschillen die zijn ontstaan of zullen ontstaan naar aanleiding van een bepaalde rechtsbetrekking die tot hun vrije bepaling staat, die rechter bij uitsluiting bevoegd is. Dit brengt mee dat de domiciliekeuze in de akte leidt tot bevoegdheid van rechtbank Den Haag inzake dagvaardingsprocedures.
5.4.2.
De relatieve bevoegdheid in verzoekschriftprocedures is daarentegen geregeld in afdeling 2, Titel 3 Boek I Rv (de artikelen 262 tot en met 270). Deze afdeling kent geen regeling vergelijkbaar met artikel 108 Rv. Verder bepaalt artikel 270 Rv dat de rechter zo nodig ambtshalve de relatieve bevoegdheid dient te toetsen. Bij de wijziging van artikel 270 Rv is in de wetsgeschiedenis, onder meer, het volgende overwogen:

Evenals het geval was in de toelichting op artikel 2.2.2, is er aanleiding de toelichting dit artikel aan te vangen met een algemenere opmerking van wetssystematische aard die betrekking heeft op dit artikel en de verdere artikelen van deze afdeling, met uitzondering alleen van artikel 3.2.6. In deze artikelen wordt bepaald dat de rechter «bevoegd» is; anders dan in afdeling 2.2 staat er niet dat de rechter «mede» bevoegd is. De bedoeling van dit verschil is, tot uitdrukking te brengen dat in de onderhavige afdeling, bevattende bepalingen voor de relatieve bevoegdheid in verzoekschriftprocedures, geen alternatieve bevoegdheden worden gegeven naast de hoofdregel van artikel 3.2.1, maar specifieke bevoegdheden die in beginsel de desbetreffende materie beheersen. Het systeem is daardoor minder soepel dan het systeem dat geldt voor de dagvaardingsprocedures. Dat is ook de bedoeling en het strookt met de gedachte dat er in verzoekschriftprocedures minder plaats is voor vrijheid van de betrokkenen om de procedure te beïnvloeden. Uitgangspunt is in deze zaken dat de rechter de relatieve bevoegdheid ambtshalve moet toetsen. Immers het gaat doorgaans om zaken waarin de rechtsgevolgen niet ter vrije bepaling van partijen staan. Dat heeft zijn consequenties ook voor het bevoegdheidsrecht. Overigens blijkt uit artikel 3.2.8 en de op dat artikel gegeven toelichting dat het systeem ook niet volstrekt rigide is: In beginsel is stilzwijgende forumkeuze mogelijk. Daarop wordt hieronder teruggekomen.”(MvT,
Kamerstukken II,1999/2000, 26 855, nr. 3).
5.4.3.
Uit het voorgaande leidt de voorzieningenrechter af dat de regels over relatieve bevoegdheid in verzoekschriftprocedures niet van regelend recht zijn en dat de ratio van het voorschrift van artikel 270 lid 1 Rv de bescherming van partijen is. Daarbij moet worden aangenomen dat de wetgever heeft willen voorkomen dat partijen zich reeds vóór het ontstaan van een geschil kunnen binden aan een bij overeenkomst bepaalde bevoegde rechter, omdat partijen bij het aangaan van de overeenkomst de gevolgen van die overeenkomst niet goed hebben kunnen overzien.
5.4.4.
Het voorgaande leidt ertoe dat de door partijen gemaakte forumkeuze in de akte niet tot gevolg heeft dat de rechtbank Den Haag bij uitsluiting bevoegd is om kennis te nemen van ieder geschil dat uit de akte voortvloeit. De forumkeuze geldt niet ten aanzien van verzoekschriftprocedures, waaronder het onderhavige. Dat geldt te meer nu partijen de voorzieningenrechter niet gezamenlijk hebben verzocht het verzoek voort te zetten (een zogenaamde stilzwijgende forumkeuze). [verweerder sub 2 in de zaak KG RK 17-358] c.s. en [verweerder sub 2 in de zaak KG RK 17-357] c.s. hebben nu juist een bevoegdheidsincident opgeworpen. Daarentegen heeft [A] zich tegen de stellingen van [verweerder sub 2 in de zaak KG RK 17-358] c.s. en [verweerder sub 2 in de zaak KG RK 17-357] c.s. verweerd en ter zitting verzocht de verzoeken inhoudelijk te behandelen.
5.5.
De voorzieningenrechter zal, met in achtneming van hetgeen hiervoor is overwogen, zich bevoegd verklaren om van het verzoek gericht tegen [verweerder sub 2 in de zaak KG RK 17-358] c.s. kennis te nemen.
Procedure tegen [verweerder sub 2 in de zaak KG RK 17-357] c.s.
5.6.
Hiervoor is overwogen dat de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland bevoegd is van het verzoek gericht tegen [verweerder sub 2 in de zaak KG RK 17-357] c.s. kennis te nemen. De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat tussen de onderwerpen van beide verzoeken een zodanige samenhang bestaat dat de verzoeken om redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling door één en dezelfde rechter rechtvaardigt. Nu de voorzieningenrechter van deze rechtbank bevoegd is kennis te nemen van het verzoek gericht tegen [verweerder sub 2 in de zaak KG RK 17-358] c.s., zal de voorzieningenrechter, op grond van artikel 285 lid 2 Rv, voeging van het verzoek gericht tegen [verweerder sub 2 in de zaak KG RK 17-357] c.s. bevelen met het verzoek tegen [verweerder sub 2 in de zaak KG RK 17-358] c.s.
Inhoudelijke behandeling van de verzoeken
5.7.
Ter terechtzitting op 31 oktober 2017 is besproken dat [verzoekster (in beide zaken)] in de gelegenheid zal worden gesteld om bij akte nader toe te lichten of, en zo niet waarom niet, de blokkeringsregeling in onderhavig verzoek dient te worden gevolgd. [verweerder sub 2 in de zaak KG RK 17-358] c.s. en [verweerder sub 2 in de zaak KG RK 17-357] c.s. zullen vervolgens in de gelegenheid worden gesteld daarop een antwoordakte te nemen.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
in de zaak met nummer C/16/436924 / KG RK 17-357 (verzoek gericht tegen [verweerder sub 2 in de zaak KG RK 17-357] c.s.)
6.1.
beveelt de voeging van deze procedure met de zaak met nummer C/16/436929 / KG RK 17-358 (verzoek gericht tegen [verweerder sub 2 in de zaak KG RK 17-358] c.s.);
in de zaak met nummers C/16/436924 / KG RK 17-357 en C/16/436929 / KG RK 17-358 ( [verweerder sub 2 in de zaak KG RK 17-358] )
6.2.
verklaart zich bevoegd van het verzoek kennis te nemen;
6.3.
bepaalt dat de behandeling van het verzoek zal worden voortgezet op woensdag
20 december 2017 van 9.00 uur tot 12.00 uur, in het gebouw van deze rechtbank aan het Vrouwe Justitiaplein 1 te Utrecht;
6.4.
biedt [verzoekster (in beide zaken)] de gelegenheid
uiterlijk op 4 december 2017bij akte te reageren op de vraag zoals gesteld in rechtsoverweging 5.7. [verweerder sub 2 in de zaak KG RK 17-357] c.s. en [verweerder sub 2 in de zaak KG RK 17-358] c.s. krijgen vervolgens de gelegenheid
uiterlijk 18 december 2017daarop bij akte te reageren;
6.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.P.H. van Driel van Wageningen en in het openbaar uitgesproken op 22 november 2017. [1]

Voetnoten

1.type: