In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 6 december 2017 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen twee besloten vennootschappen. De eiseres, een B.V., had een partij bevroren heekfilet verkocht aan de gedaagde B.V. in maart 2014. De gedaagde heeft de partij echter afgekeurd en niet afgenomen, waarna de eiseres de overeenkomst heeft ontbonden en de heekfilet aan anderen heeft verkocht. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat de gedaagde geen recht had om de overeenkomst te ontbinden, omdat zij de eiseres niet in gebreke had gesteld. De zaak betreft nu de omvang van de schade die de eiseres heeft geleden door de ontbinding van de overeenkomst.
De eiseres vorderde aanvankelijk een verwijzing naar de schadestaatprocedure, maar wijzigde haar eis naar een concreet bedrag van € 21.096,06. De rechtbank heeft de schade berekend op basis van de verkoopprijs aan de gedaagde en de gerealiseerde opbrengst bij doorverkoop aan derden. De rechtbank concludeert dat de eiseres een verlies van € 13.972,14 heeft geleden op de verkoopprijs, en daarnaast opslagkosten van € 3.136,50 en transportkosten van € 2.956,23 heeft gemaakt. Dit leidt tot een totaal te vergoeden bedrag van € 20.064,87.
De rechtbank heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van dit bedrag, met wettelijke rente vanaf de datum van ontbinding van de overeenkomst. Ook zijn de proceskosten aan de zijde van de eiseres toegewezen, die in totaal € 4.896,52 bedragen. De vorderingen van de gedaagde in reconventie zijn afgewezen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.