ECLI:NL:RBMNE:2017:5969

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 december 2017
Publicatiedatum
30 november 2017
Zaaknummer
C/16/385711 / HA ZA 15-148
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding na ontbinding koopovereenkomst bevroren heekfilet

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 6 december 2017 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen twee besloten vennootschappen. De eiseres, een B.V., had een partij bevroren heekfilet verkocht aan de gedaagde B.V. in maart 2014. De gedaagde heeft de partij echter afgekeurd en niet afgenomen, waarna de eiseres de overeenkomst heeft ontbonden en de heekfilet aan anderen heeft verkocht. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat de gedaagde geen recht had om de overeenkomst te ontbinden, omdat zij de eiseres niet in gebreke had gesteld. De zaak betreft nu de omvang van de schade die de eiseres heeft geleden door de ontbinding van de overeenkomst.

De eiseres vorderde aanvankelijk een verwijzing naar de schadestaatprocedure, maar wijzigde haar eis naar een concreet bedrag van € 21.096,06. De rechtbank heeft de schade berekend op basis van de verkoopprijs aan de gedaagde en de gerealiseerde opbrengst bij doorverkoop aan derden. De rechtbank concludeert dat de eiseres een verlies van € 13.972,14 heeft geleden op de verkoopprijs, en daarnaast opslagkosten van € 3.136,50 en transportkosten van € 2.956,23 heeft gemaakt. Dit leidt tot een totaal te vergoeden bedrag van € 20.064,87.

De rechtbank heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van dit bedrag, met wettelijke rente vanaf de datum van ontbinding van de overeenkomst. Ook zijn de proceskosten aan de zijde van de eiseres toegewezen, die in totaal € 4.896,52 bedragen. De vorderingen van de gedaagde in reconventie zijn afgewezen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/385711 / HA ZA 15-148
Vonnis van 6 december 2017
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. R. Glas in Leeuwarden,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. A. Klaassen in Barneveld.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de tussenvonnissen van 29 april 2015, 9 september 2015 en 12 april 2017;
  • de akte na tussenvonnis van [eiseres] met vermeerdering van eis;
  • de antwoordakte van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is opnieuw vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie

2.1.
Deze procedure gaat over een partij bevroren vis uit China. [eiseres] heeft [gedaagde] in maart 2014 een container heekfilet verkocht. Een medewerker van [gedaagde] heeft de heek afgekeurd, en [gedaagde] heeft die container niet afgenomen. [eiseres] heeft de overeenkomst ontbonden en de heek aan anderen verkocht.
2.2.
In de eerdere tussenvonnissen is al geoordeeld, kort gezegd, dat [gedaagde] geen recht had om de overeenkomst te ontbinden, zelfs niet als de heek inderdaad niet aan de specificaties voldeed. Als dat zo was, had zij [eiseres] in gebreke moeten stellen en haar de gelegenheid moeten geven om alsnog een goede partij te leveren. Dat is niet gebeurd. Ook is ondanks bewijslevering niet komen vast te staan dat [eiseres] de annulering geaccepteerd heeft.
2.3.
Aan de orde is nu alleen nog de omvang van de schade die [eiseres] geleden heeft. [eiseres] vorderde oorspronkelijk verwijzing naar de schadestaatprocedure. Later heeft zij haar eis gewijzigd in een concreet bedrag aan schadevergoeding: € 19.437,66. In haar laatste processtuk heeft zij dat gewijzigd in € 21.096,06. Omdat [gedaagde] op de gewijzigde posten heeft kunnen reageren, is het dat laatste bedrag dat beoordeeld moet worden.
2.4.
[eiseres] heeft de schade als volgt gespecificeerd (alle bedragen zonder btw). De vis was verkocht aan [gedaagde] voor € 78.999,48 (24.012 kg x € 3,29). In de periode november 2015 tot juli 2016 is de vis aan anderen verkocht voor in totaal € 66.636 (23.958 kg). Daarbij zijn extra opslag- en transportkosten gemaakt, in totaal € 7.074,18. De schade is dan € 19.437,66: het verschil tussen de verkoopprijs voor [gedaagde] en de gerealiseerde opbrengst, plus de extra kosten. Bij de laatste eiswijziging is de opbrengst verminderd met € 1.755 tot € 64.881, omdat een afnemer niet tevreden was over de kwaliteit. Ook zijn de transportkosten verminderd met € 96,90, omdat die afnemer het transport voor eigen rekening genomen heeft. De schade wordt dan € 21.095,76. [eiseres] komt 30 cent hoger uit, maar dat komt kennelijk doordat zij gerekend heeft met € 96,60 in plaats van € 96,90.
2.5.
[eiseres] heeft de heek nu verkocht aan verschillende afnemers:
900 kg aan [bedrijfsnaam 1] in [vestigingsplaats] € 2.601
900 kg aan [bedrijfsnaam 2] SRL in [vestigingsplaats] € 2.601
7.020 kg aan [bedrijfsnaam 3] S.A. in [vestigingsplaats] , Spanje € 14.040
10.638 kg aan [bedrijfsnaam 4] S.A. in [vestigingsplaats] , […] € 31.914
4.500 kg aan [bedrijfsnaam 4] S.A. (via [plaatsnaam] ) € 13.725
totaal 23.958 kg € 64.881
De heek heeft dus gemiddeld € 2,71 per kilo opgebracht.
2.6.
[gedaagde] merkt terecht op dat [eiseres] 23.958 kilo heeft doorverkocht, terwijl het oorspronkelijk 24.012 kilo was. Daardoor zal de opbrengst minder zijn dan bij doorverkoop van 24.012 kilo. Volgens [eiseres] zit het verschil in monsters voor potentiële klanten en voor de douane. Dat is op zich een aannemelijke verklaring, maar dat daarvoor 54 kilo nodig was, spreekt niet vanzelf. [eiseres] heeft dat ook niet toegelicht. Omdat de rechtbank zonder verdere toelichting ook geen schatting kan maken van die monsters, moet dat voor rekening van [eiseres] blijven. Dat wil zeggen dat de opbrengst berekend wordt alsof [eiseres] ook die 54 kilo doorverkocht heeft voor € 2,71 per kilo. De totale opbrengst stijgt dan met € 146,34 tot € 65.027,34.
2.7.
Het verschil tussen oorspronkelijke en gerealiseerde verkoopprijs zit verder in de prijs per kilo. Zoals gezegd was de heek verkocht aan [gedaagde] voor € 3,29 per kilo, en is hij nu verkocht voor gemiddeld € 2,71 per kilo. Volgens [gedaagde] kan dit alleen worden verklaard uit het feit dat de kwaliteit van de heekfilet vanaf het begin onvoldoende was. Voor de berekening van de schade zou dat tot gevolg hebben dat niet kan worden uitgegaan van de gerealiseerde opbrengst. Dat argument gaat niet op, omdat een andere verklaring denkbaar is voor een prijsdaling. De partij vis was namelijk inmiddels anderhalf jaar oud, en het is een feit van algemene bekendheid dat levensmiddelen als vis ook in bevroren toestand niet onbeperkt houdbaar zijn. [eiseres] wijst daar ook op, en [gedaagde] reageert daar niet meer op. Daarom ziet de rechtbank geen reden voor een correctie op de prijzen.
2.8.
De conclusie is dat het verlies op de verkoopprijzen € 13.972,14 bedraagt: € 78.999,48 min € 65.027,34.
2.9.
[eiseres] heeft kosten gemaakt voor de opslag van de vis in het vrieshuis van [bedrijfsnaam 5] in [vestigingsplaats] :
inslagkosten 22/5/14 € 298,95
opslagkosten € 0,40 per ton per dag € 3.722,10
[gedaagde] betwist deze post. Zij beroept zich op een afspraak die partijen gemaakt hadden: [eiseres] zou twee containers leveren en deze, de eerste, voorlopig opslaan; [gedaagde] zou eerst de tweede container krijgen en daarna pas ook de eerste. Volgens [eiseres] gold die afspraak alleen voor het geval dat [gedaagde] die eerste container ook zou afnemen. Dat klopt in zoverre dat partijen er bij het maken van de afspraak van uitgingen dat [gedaagde] de vis zou afnemen. Daaruit volgt niet zonder meer welke consequenties het zou hebben als [gedaagde] dat niet zou doen. Het spreekt niet vanzelf dat de toezegging van [eiseres] om die opslagkosten te dragen in dat geval zou vervallen, en [eiseres] legt niet uit dat de afspraak dat inhield. Dat gaat dus niet op.
2.10.
Dat betekent dat de ‘inslagkosten’ niet als schade te beschouwen zijn. Ook als [gedaagde] de container had afgenomen, had [eiseres] die kosten moeten maken. Hetzelfde geldt voor de kosten van de eerste periode in het vrieshuis. Het is wel zo dat de vis veel langer moest worden opgeslagen dan oorspronkelijk voorzien was, doordat [gedaagde] weigerde die af te nemen. De opslagkosten na die eerste periode zijn dus wel als schade te beschouwen.
2.11.
[eiseres] heeft de opslagkosten gespecificeerd met een berekening. Volgens haar had zij meer voorraad bij [bedrijfsnaam 5] liggen, en stuurde [bedrijfsnaam 5] steeds facturen voor het geheel. Als dat klopt (en [gedaagde] heeft het niet concreet weersproken), dan is het begrijpelijk dat [eiseres] deze kosten niet met facturen kan onderbouwen. Dan kan bij de berekening worden uitgegaan van de hoeveelheid vis en van de data waarop delen daarvan weer verzonden zijn, zoals [eiseres] gedaan heeft. Die berekening moet wel gecorrigeerd worden voor de eerste periode, waarin de kosten voor rekening van [eiseres] moeten blijven. [eiseres] zelf kiest 22 juli 2014 als omslagpunt. Dat lijkt redelijk, en [gedaagde] weerspreekt het niet. De eerste periode duurt dus van 22 mei tot 22 juli 2014, dat is 61 dagen. Dat leidt tot een aftrek van 61 dagen x 24 ton x € 0,40 = € 585,60. [gedaagde] zal dus aan opslagkosten moeten vergoeden € 3.722,10 – € 585,60 = € 3.136,50.
2.12.
Dan zijn er de transportkosten, in totaal (na de laatste eiswijziging) € 2.956,23. Ook deze post wordt betwist, maar [eiseres] heeft daarop een aanvullende toelichting gegeven en daarop heeft [gedaagde] niet meer gereageerd. Daarom gaat de rechtbank uit van dit nieuwe totaalbedrag.
2.13.
De conclusie luidt als volgt. De primair gevorderde verklaring voor recht kan worden toegewezen (zie daarvoor de eerdere tussenvonnissen). [gedaagde] zal aan schadevergoeding de volgende bedragen moeten betalen: € 13.972,14 aan verlies op de opbrengst, € 3.136,50 aan opslagkosten en € 2.956,23 aan transportkosten. Totaal € 20.064,87.
2.14.
Over het beroep van [gedaagde] op eigen schuld is al geoordeeld in het tussenvonnis van 12 april 2017. De rechtbank hoeft daarop niet meer in te gaan. De gevorderde rente hoeft ook niet uitgebreid te worden besproken. Daartegen is geen verweer gevoerd, zodat die kan worden toegewezen.
2.15.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 77,52
- griffierecht 1.924,00
- salaris advocaat
2.895,00(5,0 punten × tarief € 579,00)
Totaal € 4.896,52.
De nakosten kunnen eveneens worden toegewezen.
in voorwaardelijke reconventie
2.16.
In het vonnis van 9 september 2015 is al inhoudelijk geoordeeld over de voorwaardelijke reconventionele vordering van [gedaagde] . Deze zal nu bij eindvonnis worden afgewezen.
2.17.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op € 579,00 aan salaris advocaat (2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 579,00).

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
verklaart voor recht dat de tussen partijen gesloten koopovereenkomst voor de container heekfilet met nummer [nummer] op 25 november 2014 buitengerechtelijk is ontbonden;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] € 20.064,87 te betalen, met de wettelijke rente daarover zoals bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek met ingang van 25 november 2014 tot de dag van volledige betaling;
3.3.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in voorwaardelijke reconventie
3.5.
wijst de vorderingen af;
in conventie en in reconventie
3.6.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] in conventie tot op heden begroot op € 4.896,52 en in reconventie op € 579,00, met de wettelijke rente over beide bedragen met ingang van de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
3.7.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 205,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met € 68,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en het vervolgens aan haar betekend is;
3.8.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Heinemann en in het openbaar uitgesproken op 6 december 2017. [1]

Voetnoten

1.type: nig (4123)