ECLI:NL:RBMNE:2017:5964

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 november 2017
Publicatiedatum
30 november 2017
Zaaknummer
C/16/425549 / HA ZA 16-798
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van een aannemer voor waterschade door een niet goed geïnstalleerde sprinklerkoppeling

In deze zaak vorderde Achmea Schadeverzekeringen N.V. schadevergoeding van [gedaagde] B.V. naar aanleiding van waterschade die was ontstaan door een lekkage in een sprinklerkoppeling op 24 november 2012. De rechtbank Midden-Nederland oordeelde dat [gedaagde] B.V. niet onrechtmatig had gehandeld jegens [naam advocatenkantoor], de huurder van het pand waar de waterschade zich voordeed. De rechtbank stelde vast dat [gedaagde] B.V. de werkzaamheden in opdracht van de eigenaar van het pand had uitgevoerd en dat [naam advocatenkantoor] op het moment van de werkzaamheden nog niet betrokken was. Hierdoor kon [gedaagde] B.V. niet specifiek rekening houden met de belangen van [naam advocatenkantoor]. De rechtbank concludeerde dat de aansprakelijkheid van [gedaagde] B.V. zich niet uitstrekte tot toekomstige derden zoals [naam advocatenkantoor]. Achmea had de schade aan [naam advocatenkantoor] vergoed, maar de rechtbank oordeelde dat [gedaagde] B.V. niet aansprakelijk was voor deze schade. Achmea werd veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde] B.V. De rechtbank benadrukte dat de aansprakelijkheid van een aannemer in principe beperkt is tot de directe opdrachtgever en dat er geen sprake was van opzet of ernstige verwijtbaarheid van [gedaagde] B.V. bij de uitvoering van de werkzaamheden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/425549 / HA ZA 16-798
Vonnis van 29 november 2017
in de zaak van
naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
eiseres,
advocaat mr. S. de Zwart te Zwolle,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. P. van den Broek te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Achmea en [gedaagde] B.V. genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 1 februari 2017,
  • de faxen van Achmea van 5 en 6 oktober 2017 met bijgevoegde producties 10 en 11,
  • het proces-verbaal van comparitie van 12 oktober 2017,
  • de brieven van 24 oktober 2017 van zowel Achmea als [gedaagde] B.V. met opmerkingen naar aanleiding van het proces-verbaal van 12 oktober 2017.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 25 november 2012 is door een lek in een koppeling in de ringleiding die was aangelegd ten behoeve van het sprinklersysteem, waterschade ontstaan op de tiende verdieping van de [naam] , een kantoorgebouw in de Amsterdamse […] .
2.2.
De tiende verdieping werd ten tijde van de waterschade gehuurd door het advocatenkantoor [naam advocatenkantoor] B.V. (hierna [naam advocatenkantoor] ). [naam advocatenkantoor] had de verdieping op zaterdag 17 en zondag 18 november 2012 betrokken en heeft deze vanaf maandag 19 november 2012 tot en met vrijdag 24 november 2012 in gebruik gehad.
2.3.
[gedaagde] B.V. heeft het sprinklersysteem, inclusief ringleiding, in twee fasen aangelegd.
2.4.
De eerste fase was gedurende de periode november 2011 tot en met februari 2012. De opdracht voor deze werkzaamheden is verstrekt door de eigenaar van het pand, [bedrijfsnaam 1] GmbH (hierna [bedrijfsnaam 1] ), en was onderdeel van een grootscheepse renovatie. [gedaagde] B.V. heeft een ringleiding, sprinklerleidingen en sprinklers aangebracht. De ringleiding, sprinklerleidingen en sprinklers zijn aangesloten op de al aanwezige standleiding.
2.5.
Op 8 maart 2012 is het systeem op de tiende verdieping afgeperst. Op 19 maart 2012 daarna zijn de werkzaamheden van fase 1 afgerond.
2.6.
De werkzaamheden in de tweede fase heeft [gedaagde] B.V. op verzoek van [naam advocatenkantoor] uitgevoerd. Deze werkzaamheden vonden plaats in de periode van 17 september 2012 tot en met 4 oktober 2012, na de oplevering van de tiende verdieping op 31 augustus 2012. In verband met wijzigingen die [naam advocatenkantoor] aan de inrichting wilde aanbrengen diende het sprinklersysteem uitgebreid te worden.
2.7.
Op de tussen [naam advocatenkantoor] en [gedaagde] B.V. gesloten overeenkomst voor fase 2 zijn door [gedaagde] B.V. de Algemene leveringsvoorwaarden installerende bedrijven 2007 (Alib 2007) van toepassing verklaard.
2.8.
Op 6 november 2012 heeft een afpersing van in het gebouw aanwezige installaties plaatsgevonden.
2.9.
Op 24 november 2012 heeft het automatische alarmsysteem (OMS-systeem) in de [naam] de brandweer geïnformeerd over de waterschade. De brandweer heeft geconstateerd dat het gelekte water afkomstig was uit de leiding die behoorde bij de sprinklerinstallatie. Er spoot water uit een koppeling in de ringleiding ter hoogte van twee pijpstukken waarmee een verticale versleping was gemaakt. De brandweer heeft verder geconstateerd dat de leiding niet uit de sluiting was geschoten. Op de plek waar de waterschade optrad, was een boutverbinding los geraakt. Met behulp van een verstelbare moersleutel (bahco) heeft de brandweer de boutverbinding van de koppeling aangedraaid waarmee de vrije uitstroom van water werd gestopt.
2.10.
De koppeling die is gaan lekken is in deze eerste fase aangebracht. Het is een groefkoppeling van het merk Quikcoup. De koppeling bestaat uit twee schaaldelen, een inwendig rubberen afdichting, een scharnierpunt en een sluitmechanisme voorzien van een bout en een moer. De schaaldelen sluiten in de groeven van twee te verbinden buisstukken, in dit geval een elleboog van het merk Quikcoup aan de ene kant en een elleboog van het merk Victaulic aan de andere kant. Op drie andere plekken op de tiende verdieping is exact dezelfde koppeling geïnstalleerd.
2.11.
De heer [A] van de [bedrijfsnaam 2] B.V. (hierna [A] ) heeft in opdracht van Achmea een onderzoek verricht naar de toedracht van het schadeveroorzakende feit. In opdracht van [A] heeft [naam onderzoeksbureau] (hierna [naam onderzoeksbureau] ) nader onderzoek verricht naar de gefaalde koppeling. [naam onderzoeksbureau] heeft op 22 augustus 2014 gerapporteerd, [A] op 10 september 2014.
2.12.
[naam onderzoeksbureau] heeft in haar rapport het volgende vermeld:
“Het doel van het onderzoek is het beantwoorden van de onderzoeksvragen:
1. De koppeling lijkt niet correct te zijn geïnstalleerd gezien de maanvormige indrukkingen in het rubber erop wijzen dat het rubber heeft kunnen uitpuilen tot aan het schroefdraad. Dit is niet mogelijk als de koppeling gesloten is geweest.
2. De koppeling is gemonteerd met een aanhaalmoment van 23 Nm wat het verwachte moment is voor een elektrische schroeftol. De spleet tussen de 2 koppelingshelften is 11.7 mm waarbij het rubber kon uitpuilen. Op termijn kan dit leiden tot uitdroging en falen van het rubber.
3. De gemeten spleet van het uitgepuilde rubber is 7.6 mm. Bij deze spleet is er geen lekkage waargenomen bij 20 bar.
4. De maanvormige schade zichtbaar aan de afdichtingring kan enkel zijn gecreëerd doordat het rubber uitpuilde tegen het schroefdraad. Dit wijst erop dat het rubber de plek had om uit te puilen en er een spleet aanwezig was tussen de 2 koppelingshelften. Het is onbekend maar wel aannemelijk dat de reparatie achteraf door de brandweer geleid heeft tot andere permanente schade zoals de scheur aan de buitenzijde van de rubber ring. Dit is gebaseerd op de schade die ontstaan is bij test 5 bij het aandraaien van de bout.
5. Door het niet sluiten van de koppeling heeft de druk in de sprinklerleiding het rubber door de spleet naar buiten kunnen drukken waarbij de vervorming blijvende schade aan de afdichtingring heeft gecreëerd. Het is onbekend bij welke druk dit gebeurd is.
6. Het uitrekken van het rubber kan op langere termijn tot uitdroging van het rubber leiden. Bij het uitrekken van rubberachtige materialen ontstaan kleine scheurtjes. Als de scheurtjes een tijdje open staan kan het materiaal uitdrogen. Het uitgedroogde materiaal is niet elastisch en scheurt na verloop van tijd bros verder. Het is aannemelijk dat dit de oorzaak van de lekkage is geweest.
7. Er is geen lekkage waargenomen door het openen van de koppeling. De koppeling moest 9.4 mm openstaan voordat het rubber direct uitpuilde. Hierbij moet wel de kanttekening worden geplaatst dat het rubber bij een kleinere spleet maar een langere periode ook zou kunnen uitpuilen. Een correct gemonteerde koppeling heeft geen spleet.
8. Er zijn corrosieproducten zichtbaar aan de buitenzijde van de koppeling die wijzen op een
lekkage.
9. De bout heeft sporen van kleine beschadigingen. Het is onbekend of de schade aan de bout bij de installatie of reparatie is ontstaan.
10. De koppeling waar de lekkage heeft plaatsgevonden is niet correct gemonteerd op de 2 ellebogen,
11. In het materiaal is geen fout gevonden waardoor het lek kan zijn ontstaan. Daarnaast is het niet mogelijk dat de ontstane schade (lekkende koppeling) zou zijn ontstaan indien de installatie instructie juist gevolgd is.
12. Bij de installatie is de koppeling niet voldoende dicht gedraaid waardoor er een spleet tussen de koppelingshelften bleef. De afdichtingring puilde uit in de spleet door de druk in de sprinklerleiding. Bij het uitrekken van het rubberachtige materiaal ontstaan kleine scheurtjes. Als de scheurtjes een tijdje open staan kan het materiaal uitdrogen. Het uitgedroogde materiaal is niet elastisch en scheurt bros verder. Dit kan verklaren dat de koppeling pas later is gaan lekken.
13. Door de grotere diameter van de Victaulic elleboog was er een groter moment nodig om de koppeling te sluiten. Als er door een elektrische schroeflol niet het benodigd moment kon worden aangebracht kan dit er toe hebben geleid dat de koppeling bij de Victaulic elleboog niet sloot en bij de Quikcoup elleboog wel. De spleet die hierdoor ontstond was bij de test te klein om de uitpuiling van het rubber mogelijk te maken.
5 CONCLUSIE
Op basis van de resultaten van het onderzoek en de discussie wordt de volgende conclusie getrokken:
De koppeling is niet volledig gesloten bij de installatie waardoor de afdichtingring kon uitpuiten en na verloop van tijd gefaald is.”
2.13.
Bij brief van 30 april 2014 heeft [naam onderzoeksbureau] aan [A] het volgende laten weten:
“Als bijlage is een foto toegevoegd waarin de “Quikcoup style 007” sprinklerkoppeling zichtbaar is zoals ter plaatse van de lekkage gefotografeerd. De blauwe pijl wijst op een foutief geklemde zwarte afdichtring tussen de 2 koppelingshelften. Bij een goed geplaatste koppeling hoort de afdichtring niet zichtbaar te zijn en moeten de 2 metalenkoppelingshelften elkaar raken.
Het geknelde rubber kan door uitdroging na verloop van tijd kleine scheurtjes vertonen die onder de hevige druk tussen de 2 koppelingshelften kunnen groeien. De kans is aannemelijk dat de rubberen afdichtingsring langzaam gaat inscheuren waarna uiteindelijk lekkage kan optreden. De snelheid van inscheuren is niet in te schatten omdat dat van teveel factoren afhangt. Ik raad u aan de koppeling te vervangen om het risico op lekkage bij verder gebruik van de sprinklerleiding te verminderen.”
2.14.
In het rapport van [A] staan de volgende samenvatting en conclusie:
“Gezien het vorenstaande kan als resultaat van de ingestelde technisch expertise en
daarbij gelet op de inhoud van de afgelegde verklaringen, de gedane mededelingen, de
overgelegde stukken, en het rapport opgesteld door [naam onderzoeksbureau] , worden gesteld dat:
- het ontstaan van de onderhavige waterschade het gevolg is geweest van een
niet juist bevestigde koppeling in de ringleiding van de sprinklerinstallatie.
Door het gebruik van een onderdeel (elleboog) van een ander merk met een
andere maatvoering in combinatie met boutbevestiging met een (vrijwel
zeker) onjuist aanhaalmoment (gebruik accutol in plaats van momentsleutel),
werd de koppeling tijdens installatie door [gedaagde] niet geheel
gesloten (foto 22) en kon de rubber afdichtingring zich, na verloop van tijd,
via de sparing naar buiten persen (foto 23). Volgens [naam onderzoeksbureau] kon het rubber
van deze ring hierdoor uitdrogen en had dit op enig moment de lekkage tot
gevolg;
- van een andere oorzaak niet is gebleken. De lekkende koppeling en leiding
zijn na het ontstaan van de schade in gebruik gebleven, slechts de bout is
aangedraaid. Eerst op 8 mei 2014 is deze koppeling uit de leiding verwijderd en aan [naam onderzoeksbureau] voor onderzoek ter beschikking gesteld;
- op voormelde 10 etage uitsluitend door medewerkers van [gedaagde]
zogenaamde waterzijdige werkzaamheden zijn uitgevoerd. Derhalve ook
slechts door medewerkers van [gedaagde] aan voormelde ringleiding was
gewerkt. Deze leiding met de daarin opgenomen koppelingen bovendien was
geleverd en aangebracht door [gedaagde] . Tijdens de expertise bovendien niet is
gebleken dat andere dan medewerkers van [gedaagde] aan de sprinklerinstallatie
gewerkt zouden hebben c.q. handelingen hadden verricht;
- tijdens het ontstaan van de schade de werkzaamheden van [gedaagde] (fase 2),
ook aan de sprinklerinstallatie, nog niet waren opgeleverd;
- op 8 maart 2012 de sprinklerinstallatie op de 10e etage was doorgespoeld
en afgeperst. Na het afpersen door [gedaagde] aan de ringleiding werkzaamheden
zijn uitgevoerd en men voor het ontstaan van de waterschade er nog niet aan
toe was gekomen deze installatie nogmaals op de verdieping af te persen.
Wel zou de installatie centraal in het pomphuis zijn afgeperst en wel op
6 november 2012 en
- van sabotage niet is gebleken. Bovendien is het systeemplafond tijdens het
constateren van de lekkage, geheel gesloten aangetroffen. Voor het bereiken
van de sprinklerleiding diende het plafond te wordt geopend, waarbij al een
trap/ladder nodig zou zijn om het plafond en de onderhavige koppeling te
kunnen bereiken. Indien de koppeling zodanig wordt losgedraaid dat een
lekkage ontstaat, zal de dader het plafond niet meer kunnen sluiten c.q. de
trap niet meer kunnen verwijderen zonder doornat te worden.
Resumerend wordt dan ook gesteld, dat de onderhavige waterschade op de 10e
verdieping van de [naam] , in gebruik bij verzekerde, het directe gevolg is van de
vrije uitstroom van water uit de boven het systeemplafond door [gedaagde]
geïnstalleerde sprinklerinstallatie.
De uitstroom van water werd veroorzaakt doordat een door [gedaagde] aangebrachte
koppeling in de ringleiding van deze installatie niet volledig is gesloten, zodat de
afdichtingring kon uitpuilen en na verloop van tijd heeft gefaald. Door medewerkers
van [gedaagde] wordt aangegeven dat tijdens het monteren van dergelijke
koppelingen geen momentsleutel wordt gebruikt maar een accutol. Onderzoek door
[naam onderzoeksbureau] leerde dat bij het gebruik van dergelijk accutollen, bij lange na niet het voor
dergelijke koppelingen voorgeschreven aanhaal moment wordt gehaald. Bovendien
heeft [gedaagde] bij het samenstellen van deze koppeling een onderdeel gebruikt
van een ander merk en een afwijkende maatvoering.
Gelet op het vorenstaande, heeft [gedaagde] de installatie-instructie van de fabrikant
niet opgevolgd en de ontstane waterlekkage (in casu waterschade) staat daarmee in
causaal verband.”
2.15.
Naar aanleiding van het advies van [naam onderzoeksbureau] is de koppeling vervangen.
2.16.
[naam advocatenkantoor] was verzekerd bij Achmea. Achmea heeft in verband met de lekkage in de sprinklerkoppeling aan [naam advocatenkantoor] een bedrag van in totaal € 235.839,33 uitgekeerd. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
Gebouw € 103.541,32
Inventaris € 59.903,01
Extra kosten € 72.395,00
2.17.
Achmea heeft [gedaagde] B.V. op 16 mei 2013 aansprakelijk gesteld. [gedaagde] B.V. heeft aansprakelijkheid van de hand gewezen.
2.18.
Op 29 januari 2015 heeft Achmea tevens de naamloze vennootschap Nationale Nederlanden N.V. die als CAR-verzekeraar betrokken was bij de werkzaamheden, aangesproken.

3.Het geschil

3.1.
Achmea vordert samengevat - veroordeling van [gedaagde] B.V. tot betaling van € 235.839,33 (uitgekeerde schade) en € 15.421,75 (expertisekosten), vermeerderd met rente en (na)kosten.
3.2.
Achmea heeft ter onderbouwing van deze vordering aangevoerd dat [gedaagde] B.V. in strijd met de in het maatschappelijk verkeer betamende zorgvuldigheid heeft gehandeld doordat zij gebruik heeft gemaakt van pijpstukken die niet bij het koppelstuk passen en/of dat zij het koppelstuk niet goed heeft aangedraaid. Achmea is van mening dat deze onjuiste toepassing van de pijpstukken en/of het niet goed aandraaien van de koppeling aan [gedaagde] B.V. kan worden toegerekend. Achmea heeft verder gesteld dat [gedaagde] B.V. veiligheidsnormen (deugdelijke montage) heeft geschonden wat maakt dat het causaal verband tussen het overschrijden van deze normen en de ontstane schade aangenomen dient te worden. Het feit dat [naam advocatenkantoor] op het moment dat de werkzaamheden werden uitgevoerd nog geen huurder, was doet volgens Achmea aan het voorgaande niet af. [gedaagde] B.V. had ook bedacht moeten zijn op de belangen van de toekomstige gebruikers van het pand. Volgens Achmea waren de aard van de benadeelde (niet alleen de eigenaar maar ook de gebruiker van pand) en de aard van de schade (lekkage) voor [gedaagde] B.V. goed voorzienbaar, althans hadden dat moeten zijn.
3.3.
[gedaagde] B.V. heeft bestreden dat zij onrechtmatig jegens [naam advocatenkantoor] heeft gehandeld. Ook de (omvang van de) schade heeft zij betwist.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In deze zaak gaat het om de waterschade naar aanleiding van een lekkage in een sprinklerkoppeling op 24 november 2012. De vraag is of [gedaagde] B.V. bij de uitvoering van haar werkzaamheden in fase 1, meer in het bijzonder bij de aanleg van de koppeling, onrechtmatig heeft gehandeld jegens [naam advocatenkantoor] en om die reden gehouden is de schade die Achmea aan [naam advocatenkantoor] heeft vergoed, te betalen.
4.2.
De rechtbank overweegt hierover het volgende. In de eerste plaats is relevant dat [gedaagde] B.V. de werkzaamheden in fase 1 heeft uitgevoerd in opdracht van [bedrijfsnaam 1] . Als er van uitgegaan kan worden dat er bij de installatie van de onderhavige koppeling iets niet goed is gegaan, dan leidt dit dus tot een tekortkoming van [gedaagde] B.V. jegens [bedrijfsnaam 1] , haar opdrachtgever. In de regel is de tekortschietende contractspartij alleen tegenover haar wederpartij aansprakelijk. Zij handelt daarmee niet zonder meer tevens onrechtmatig jegens een derde die daardoor schade lijdt, in dit geval dus [naam advocatenkantoor] . Het enkele feit dat voorzienbaar is dat de tekortkoming de derde zal schaden, is niet genoeg om aansprakelijkheid tegen de derde aan te nemen. Aansprakelijkheid kan wel worden aangenomen als de belangen van de derde zo nauw bij de overeenkomst waren betrokken, dat de wanpresterende partij die belangen had behoren te ontzien.
4.3.
De Hoge Raad heeft in het arrest [naam vennootschap onder firma] / [naam besloten vennootschap] (HR 24 september 2004, nr. C03/101) een aantal omstandigheden genoemd die van belang zijn bij het beantwoorden van de vraag wanneer een contractspartij bij de uitvoering van haar overeenkomst haar gedrag mede door de belangen van een nauw betrokken derde moet laten bepalen. Die omstandigheden zijn:
  • de hoedanigheid van alle betrokken partijen;
  • de aard en strekking van de desbetreffende overeenkomst;
  • de wijze waarop de belangen van de derde daarbij zijn betrokken;
  • de vraag of deze betrokkenheid voor de contractant kenbaar was;
  • de vraag of de derde erop mocht vertrouwen dat zijn belangen zouden worden ontzien;
  • de vraag in hoeverre het voor de contractant bezwaarlijk was met de belangen van de derde rekening te houden;
  • de aard en omvang van het nadeel dat voor de derde dreigt; en
  • de vraag of van hem kon worden gevergd dat hij zich daartegen had ingedekt; alsmede
  • de redelijkheid van een eventueel aan de derde aangeboden schadeloosstelling.
In zijn oordeel van 14 juli 2017 heeft de Hoge Raad daaraan toegevoegd dat niet (tevens) vereist is dat sprake is van een tekortkoming in de overeenkomst. Bepalend is of de aangesproken partij haar verklaringen en gedragingen mede dient te laten bepalen door de betrokken derde.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat [naam advocatenkantoor] niet aangemerkt kan worden als een zo nauw betrokken derde dat aangenomen kan worden dat [gedaagde] B.V. jegens haar onrechtmatig gehandeld heeft. Op het moment dat [gedaagde] B.V. in opdracht van [bedrijfsnaam 1] de werkzaamheden uitvoerde was [naam advocatenkantoor] nog niet in beeld. Het gaat om schade die verband houdt met de werkzaamheden die zijn uitgevoerd in verband met de overeenkomst tussen [gedaagde] B.V. en [bedrijfsnaam 1] . [gedaagde] B.V. heeft zich daardoor niet specifiek rekenschap kunnen geven van de belangen van [naam advocatenkantoor] en de mogelijke risico’s van haar bedrijfsvoering. Dat maakt dat specifieke voorzorgsmaatregelen voor de bescherming van die belang niet verlangd kunnen worden. Waar [naam advocatenkantoor] zelf niet in beeld was, kan het ook niet zijn dat [gedaagde] B.V. bij [naam advocatenkantoor] verwachtingen heeft kunnen wekken over de aard van de werkzaamheden of de wijze van uitvoering. [naam advocatenkantoor] heeft het pand bovendien niet betrokken direct na afronding van de werkzaamheden, maar pas maanden later toen het aangelegde systeem al geruime tijd probleemloos functioneerde. Alleen al dit tijdsverloop maakt dat [naam advocatenkantoor] ten tijde van de uitvoering van de overeenkomst niet snel als een nauw betrokken derde gezien kan worden. Zij kan hooguit gekwalificeerd worden als een derde, die in de toekomst te maken kon krijgen met de (kwaliteit van de) uitgevoerde werkzaamheden. Door toekomstige derden als nauw betrokken derden te beschouwen ontstaat grote onzekerheid over de omvang van de verplichtingen van, in dit geval, [gedaagde] B.V. Die onzekerheid bestaat dan bijvoorbeeld voor wat betreft de duur waarop door een toekomstige derde geclaimd zou kunnen worden en de vraag of een eventuele opvolgende huurder ook nog als een nauw betrokken derde aangemerkt moet worden. Daarbij past dus grote terughoudendheid.
4.5.
De rechtbank acht bij het beantwoorden van de vraag of [gedaagde] B.V. bij de uitvoering van de overeenkomst haar gedrag mede door de belangen van [naam advocatenkantoor] moest laten bepalen mede van belang dat [naam advocatenkantoor] zich heeft kunnen verzekeren tegen de waterschade en zich zo tegen het door haar geleden nadeel heeft kunnen indekken. Indien de opdrachtgever van [gedaagde] B.V. had gewild dat zij ook zou instaan voor toekomstige schade van een derde partij, was er mogelijk overleg geweest om dit risico in de aanneemsom te verdisconteren. Nergens blijkt dat daarmee rekening is gehouden. Ook om die reden past grote terughoudendheid als het gaat om het kunnen aannemen van aansprakelijkheid tegenover een toekomstige derde.
4.6.
Achmea heeft er weliswaar op gewezen dat [gedaagde] B.V. kon weten dat de ruimte op enig moment verhuurd zou worden, maar de rechtbank acht deze wetenschap onvoldoende om onrechtmatigheid jegens [naam advocatenkantoor] als toekomstige derde aan te nemen. Daaraan staat de hiervoor genoemde in acht te nemen terughoudendheid in de weg. Dat zou anders zijn als [gedaagde] B.V. opzettelijk fouten zou hebben gemaakt of gekozen had voor materialen en/of een werkwijze waarbij schade op enig moment onvermijdelijk was. Die situatie doet zich niet voor.
4.7.
In dit geval is mogelijk sprake van een fout bij de uitvoering van de werkzaamheden maar er is geen enkele indicatie voor opzettelijk handelen of een handelen waar de kwalificatie ernstig verwijtbaar past. Uit de rapporten van [naam onderzoeksbureau] en [A] blijkt dat bij het onderzoek aandacht is besteed aan de gebruikte materialen en de vraag of de koppeling en het buisstuk passend zijn. Op basis daarvan kan echter niet worden vastgesteld dat een afwijkende maatvoering een mogelijke oorzaak is van de lekkage en evenmin dat [gedaagde] B.V. er van op de hoogte was dat de materialen mogelijk niet pasten. Ook overigens zijn daarvoor geen aanwijzingen. In tegendeel, onweersproken is dat de koppeling geruime tijd zonder problemen heeft gefunctioneerd en dat exact dezelfde koppeling op verschillende andere plekken ook gebruikt is en zich daar geen problemen hebben voorgedaan. Uit de rapporten valt wel af te leiden dat de koppeling mogelijk niet goed is aangedraaid. Dat was in ieder geval de feitelijke situatie toen de schade ontstond. Gebleken is echter dat [gedaagde] B.V. twee keer heeft getest of de sprinklerinstallatie goed geïnstalleerd was, zowel op 8 maart 2012 als op 6 november 2012 heeft een afpersing met water plaatsgevonden, en dat met een dergelijke afpersing zwakke plekken aan het licht hadden moeten komen wat in dit geval niet is gebeurd. Naar het oordeel van de rechtbank maakt dit dat niet kan worden aangenomen dat [gedaagde] B.V. zich er van bewust was dat de koppeling goed was vastgedraaid of dit had kunnen weten. Het omgekeerde is het geval. Door af te persen zijn de gebruikelijke maatregelen bij oplevering gevolgd. Op basis daarvan mocht [gedaagde] B.V. er van uitgaan dat de installatie probleemloos zou functioneren, zoals ook geruime tijd gebeurd is. Achmea heeft nog gesuggereerd dat de tiende verdieping tijdens de afpersing van 6 november 2012 mogelijk was afgesloten door middel van een afsluitklep en dat dat maakt dat niet is gebleken dat de koppeling niet goed aangedraaid was, maar daaraan gaat de rechtbank voorbij. [gedaagde] B.V. heeft voldoende gemotiveerd gesteld dat een dergelijke afsluiting gesignaleerd zou zijn door de sprinklermeldinstallatie. Als vast zou komen te staan dat de koppeling daadwerkelijk door medewerkers van [gedaagde] B.V. niet goed was aangedraaid, dan gaat het dus niet om opzet of onzorgvuldige keuzes, maar lijkt het te gaan om een moment van onachtzaamheid van een individuele medewerker.
4.8.
Dit alles leidt tot de volgende conclusie. Beide overeenkomsten moeten op zichzelf staand beoordeeld worden. [naam advocatenkantoor] heeft een directe band met de verhuurder, maar staat te ver af van de overeenkomst tussen [gedaagde] B.V. en de verhuurder. [naam advocatenkantoor] heeft zich bovendien voor de schade verzekerd. Blijft staan dat er mogelijk bij de installatie van de koppelstukken een fout is gemaakt. Er is dan mogelijk sprake van een tekortkoming jegens de eigen opdrachtgever, maar de aansprakelijkheid van [gedaagde] B.V. reikt hier niet verder dan dat, omdat niet vastgesteld is dat sprake is van opzet of zodanige onzorgvuldigheid dat het ontstaan van schade onvermijdelijk was. Wellicht is sprake van een moment van onachtzaamheid, maar dat is niet voldoende om aansprakelijkheid jegens een toekomstige derde aan te nemen. Eventuele schade van [naam advocatenkantoor] zal zij dus moeten regelen met haar verhuurder.
4.9.
Achmea zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] B.V. worden begroot op:
- griffierecht € 3.903,00
- salaris advocaat
4.000,00(2 punten × tarief € 2.000,00)
Totaal € 7.903,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt Achmea in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] B.V. tot op heden begroot op € 3.903,00,
5.3.
veroordeelt Achmea in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Achmea niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.O. Zuurmond en in het openbaar uitgesproken op 29 november 2017. [1]

Voetnoten

1.type: HH (4182)