ECLI:NL:RBMNE:2017:5962

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 november 2017
Publicatiedatum
29 november 2017
Zaaknummer
16/653090-17
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot diefstal en opzetheling van goederen in Utrecht

Op 29 november 2017 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 5 september 2017 in Utrecht een poging tot diefstal heeft gedaan van een tablet uit de Mediamarkt. De verdachte heeft geprobeerd de beveiliging van de tablet, een zogenaamde saver, te knippen met een schaar. Tijdens de rechtszitting op 15 november 2017 heeft de officier van justitie, mr. F.M. van Lenthe, de verdachte beschuldigd van het wettig en overtuigend bewijs van de tenlastelegging. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. C. van Aken, pleitte voor vrijspraak, stellende dat er geen bewijs was voor het opzet op wederrechtelijke toe-eigening en dat er geen sprake was van een strafbare poging. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte met zijn handelingen een begin van uitvoering van het misdrijf heeft gemaakt en dat er voldoende bewijs was voor de poging tot diefstal en de opzetheling van een trainingsbroek, waarvan de verdachte wist dat deze door misdrijf was verkregen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 18 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoonlijke situatie van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en deelname aan een behandeltraject.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/653090-17 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 29 november 2017
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1993] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
( [woonplaats] ) [woonplaats] , [adres] ,
verblijvende te [woonplaats] , [verblijfadres] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 november 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. F.M. van Lenthe en van hetgeen verdachte en mr. C. van Aken, advocaat te Geertruidenberg, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenkingen komen er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 primair: op 5 september 2017 in Utrecht heeft geprobeerd om een tablet van Mediamarkt te stelen door de beveiliging (saver) met een schaar te verbreken;
feit 1 subsidiair: op 5 september 2017 in Utrecht een saver van Mediamarkt heeft vernield/ beschadigd/onbruikbaar gemaakt;
feit 2: op 5 september 2017 in Utrecht een trainingsbroek bij zich had, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze door misdrijf verkregen was.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter zake van het onder feit 1 primair ten laste gelegde vrijspraak bepleit. Volgens de raadsman is er primair geen bewijs voor het oogmerk op wederrechtelijke toe-eigening. Subsidiair is er geen sprake van een strafbare poging, omdat i) er geen begin van uitvoering is, ii) verdachte vrijwillig is teruggetreden, iii) sprake is van een ondeugdelijke poging.
Ter zake van het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman eveneens vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte de saverbox heeft beschadigd. Bovendien is het niet ongewoon dat saverboxen beschadigingen hebben.
De raadsman heeft ter zake van het onder 2 ten laste gelegde eveneens vrijspraak bepleit. Daartoe heeft hij aangevoerd dat het gegeven dat verdachte niet wist hoeveel de trainingsbroek kostte en waar hij deze had gekocht, niet betekent dat verdachte wist of kon vermoeden dat de trainingsbroek van misdrijf afkomstig was.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen feit 1 primair en feit 2
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte de aan hem onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Het proces-verbaal van aangifte van [aangever] namens Mediamarkt d.d. 5 september 2017:
“Ik ben werkzaam als beveiliger te Mediamarkt in Utrecht. Tijdens mijn dienst op 05-09-2017 bevond ik me in de cp van ons. In deze ruimte kan ik middels het camerasysteem de gehele winkel zien. Op 5 september 2017 (…) zag ik een voor mij onbekende man de winkel binnen komen. (…). Ik zag dat de man richting de computer afdeling liep. Ik zag dat de man (…) 1 product uit het schap pakte. (…). Ik zag dat de man vervolgens op de kopse kant van een stelling ging staan. Ik zag dat de man vervolgens bukte (…). Ik zag dat de man weer opstond en achter dat schap bleef staan. Op de camerabeelden is te zien dat hij enige tijd bezig is met zijn handen. (….) Ik zag dat er twee klanten vlak bij de man kwamen staan en naar de man keken. Ik zag vervolgens dat de man opstond en zonder de saver wegliep. Mijn collega [collega aangever] heeft de (….) saver aangetroffen op de plek waar ik de man heb zien staan. Ik zag dat de man vervolgens richting de uitgang liep. Ik ben vervolgens snel naar de uitgang gelopen. Ik heb de man (….) meegenomen naar onze ophoudruimte. (…)” [2]
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] d.d. 5 september 2017:
“Op 5 september 2017 (…) waren wij (…) verzocht te gaan naar de Mediamarkt (…) te Utrecht, (…). Wij hoorden dat [aangever] verklaarde dat de verdachte de saverbox vernield had in zijn poging de daarin opgeborgen tablet weg te nemen. (….) Wij zagen dat [aangever] ons de (…) Saverbox liet zien. Wij zagen aan een korte zijde van de Saverbox beschadigingen. Wij zagen bij deze beschadigingen een klein beetje bloed zitten. (…).
Ik, [verbalisant 2] , deelde de verdachte mede dat hij was aangehouden (…) Voor zijn insluiting hebben wij de verachte gefouilleerd. Wij zagen dat er een metalen blik in het schoudertasje van de verdachte zat. Wij zagen dat het metalen blik vol zat met stof. (….) Ik, [verbalisant 2] , haalde vervolgens het stuk stof uit het blik. Wij zagen dat het een trainingsbroek van het merk Adidas betrof. Wij zagen dat het prijskaartje nog aan de broek vastzat. Wij zagen dat de prijs op het kaartje EURO 49,99 betrof. Wij zagen tevens dat er nog een alarmlabel aan de broek zat. (…). [3]
Korte tijd na het overbrengen van de verdachten hoorden wij dat de centralist van het Operationeel Centrum ons vertelde dat de beveiliging van de Mediamarkt en schaar hadden aangetroffen (…) Ik, [verbalisant 1] , heb (…) telefonisch contact gehad met [aangever] . Ik, [verbalisant 1] , hoorde dat [aangever] verklaarde dat hij en zijn collega [collega aangever] , in de ophoudruimte waar verdachte in had gezeten een schaar hadden aangetroffen. Ik, [verbalisant 1] , hoorde [aangever] zeggen dat ze de schaar hadden aangetroffen op het rek dat als plafond fungeert in de ophoudruimte. Ik, [verbalisant 1] , hoorde [aangever] tevens zeggen dat de ophoudruimte na iedere verdachte opnieuw gecontroleerd werd en dat ze dat nu ook deden toen ze hem vonden. Wij hebben de schaar opgehaald bij de Mediamarkt (…). Wij zagen dat er bloed op de schaar zat. [4]
Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 15 november 2017:
Verdachte heeft ter terechtzitting -zakelijk weergegeven- het volgende verklaard:
Op 5 september 2017 had ik in de Mediamarkt in Utrecht een tablet vast die in een box zat. Ik zag dat mijn hand bloedde. Ik heb deze teruggelegd in de winkel. [5]
De bewijsmiddelen worden, ook gedeeltelijk, alleen gebruikt als bewijs van het feit waarop zij betrekking hebben.
Bewijsoverwegingen feit 1
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij een tablet in een box in zijn handen heeft gehad, omdat hij aanvankelijk van plan was de tablet te kopen. Het bloed dat op de saverbox zat, is volgens verdachte van hem en is veroorzaakt doordat een eerder ontstane wond opnieuw ging bloeden. Er waren al beschadigingen aanwezig op de saverbox, voordat hij deze vasthield, en de in de ophoudruimte aangetroffen schaar is niet van hem, aldus de verdachte.
De rechtbank acht dit alternatieve scenario niet aannemelijk en overweegt daartoe als volgt. Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte met een tablet in een saverbox achter een stelling bukte en vervolgens achter een schap bleef staan en daar enige tijd bezig was met zijn handen. Op het moment dat twee klanten vervolgens naar hem keken, beëindigde hij zijn handelingen. Op die plek werd daarna de saverbox aangetroffen met daarop beschadigingen en bloed. Later werd in de ophoudruimte waar verdachte na betrapping door de beveiliging van Mediamarkt is geplaatst een schaar aangetroffen met daarop eveneens bloed.
Het aantreffen van een beschadigde en bebloede saverbox en een bebloede schaar past niet bij de verklaring van verdachte dat hij de saverbox alleen heeft vastgehouden. Op grond van de bewijsmiddelen gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte de saverbox met een schaar heeft getracht te openen. Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van deze gedragingen is de rechtbank van oordeel dat deze gedragingen gericht waren op de voltooiing van het misdrijf diefstal en is sprake van een begin van uitvoering.
Voorts verwerpt de rechtbank het beroep op vrijwillige terugtred. Er zijn geen aanwijzingen dat verdachte zelf heeft besloten niet verder te gaan met zijn handelingen. Integendeel, pas op het moment dat twee klanten naar verdachte keken, is hij gestopt met zijn handelingen.
Verder is niet aannemelijk geworden dat de aangetroffen schaar ongeschikt was om de saverbox te openen. Van een ondeugdelijke poging is derhalve geen sprake.
Bewijsoverweging feit 2
Door verbalisanten is in de tas van verdachte een trainingsbroek in een blik aangetroffen. Aan deze trainingsroek zat nog een alarmlabel en een prijskaartje.
Verdachte heeft wisselende verklaringen afgelegd over het moment van waarop hij deze trainingsbroek zou hebben gekocht. Hij kan voorts niet verklaren in welke winkel hij de trainingsbroek heeft gekocht en daarnaast komt de prijs die hij zou hebben betaald voor de trainingsbroek niet overeen met het prijskaartje. Verder heeft hij geen kassabon kunnen overleggen. Gelet op deze omstandigheden gaat de rechtbank er, evenals de politie, vanuit dat het blik, waarin de trainingsbroek is aangetroffen, bestemd was om te voorkomen dat een alarm zou afgaan. Op grond van deze omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, kan het niet anders dan dat verdachte wist dat de trainingsbroek van misdrijf afkomstig was.
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben betrekking op alle feiten, maar op een of meerdere feiten.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
ten aanzien van feit 1 primair:
op 5 september 2017 te Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen een tablet, toebehorende aan de MediaMarkt, een tablet uit het schap heeft gepakt en vervolgens met die tablet is weggelopen en achter een stelling is gaan staan en vervolgens met een schaar de beveiliging (saver) heeft geprobeerd te verbreken, zijnde de uitvoering van dat misdrijf niet voltooid;
ten aanzien van feit 2:
op 5 september 2017 te Utrecht, een goed te weten een trainingsbroek, heeft voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
ten aanzien van feit 1 primair:
poging tot diefstal;
ten aanzien van feit 2:
opzetheling.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 71 dagen, met aftrek van het voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en een straf conform de Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht-oriëntatiepunten (hierna: LOVS-oriëntatiepunten) op te leggen, waarbij verdachte volgens de raadsman valt in de categorie recidive en niet in de categorie frequente recidive. Primair heeft de raadsman oplegging van een straf conform het ondergane voorarrest bepleit. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte zich bereid heeft verklaard medewerking te verlenen aan de door de reclassering geformuleerde bijzondere voorwaarden op te leggen in het kader van een voorwaardelijke straf, eventueel in de vorm van een voorwaardelijke ISD-maatregel.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot een winkeldiefstal van een tablet. Winkeldiefstallen zijn ergerlijke feiten die voor de winkelier overlast en schade meebrengen. Ook heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan heling van een trainingsbroek. Verdachte heeft op deze wijze bijgedragen aan de instandhouding van vermogenscriminaliteit. Gelet op de feiten waarvoor hij wordt veroordeeld, heeft verdachte geen enkele blijk gegeven andermans eigendommen te respecteren. De rechtbank neemt dit alles verdachte zeer kwalijk.
De rechtbank heeft de LOVS-oriëntatiepunten met betrekking tot winkeldiefstal voor zowel de poging winkeldiefstal, als de heling, tot uitgangpunt genomen. Strafverzwarend weegt de rechtbank mee dat de trainingsbroek en met name de tablet goederen zijn met een aanzienlijke waarde. Ook weegt de rechtbank als strafverzwarend mee dat de traingingsbroek bij verdachte is aangetroffen in een blik, kennelijk om de beveiliging te omzeilen, hetgeen duidt op een hoge mate van professionaliteit. Ook de ontkennende proceshouding van verdachte weegt de rechtbank als strafverzwarend mee.
De rechtbank heeft eveneens ten nadele van verdachte rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie, gedateerd 6 september 2017. Daaruit volgt dat de verdachte voorafgaand aan het begaan van het bewezen verklaarde herhaaldelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten, onder meer tot forse onvoorwaardelijke gevangenisstraffen. Ten tijde van het plegen van de strafbare feiten liep verdachte bovendien in een proeftijd wegens een veroordeling tot een voorwaardelijke gevangenisstraf ter zake van een soortgelijk feit. De rechtbank rekent het verdachte aan dat deze omstandigheden hem er kennelijk niet van hebben weerhouden het onderhavige feit te plegen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het reclasseringsadvies van 13 november 2017. Hieruit volgt dat verdachte in 2013 in Nederland is komen wonen en sindsdien in aanraking is gekomen met politie en justitie. De reclassering heeft geconstateerd dat het verdachte ontbreekt aan een vaste woonplek, inkomen en dagbesteding. Bovendien zijn er volgens de reclassering mogelijk sprake van problemen ten aanzien van middelengebruik. Daarnaast lijkt er volgens de reclassering sprake te zijn van een matig probleembesef bij verdachte en een (enigszins) pro-criminele houding. De reclassering acht het van belang dat verdachte gaat werken aan het teweeg brengen van een gedragsverandering, in de zin dat hij zijn oude gedragspatronen leert te veranderen en zich bewust wordt van denkfouten. Bovendien is het van belang dat hij afstand neemt van zijn pro-criminele houding en dat hij handelt volgens algemeen geaccepteerde normen. Op die manier zal hij zich kunnen handhaven in zowel alledaagse situaties als risicovolle situaties. De reclassering schat in dat een intensief begeleidings- /behandeltraject nodig is om genoemde gedragsverandering te kunnen realiseren. De reclassering acht het recidiverisico gemiddeld tot hoog. Bij een veroordeling van verdachte acht de reclassering een plan van aanpak geïndiceerd, onder oplegging van bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht, ambulante behandelverplichting, opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang en meewerken aan maatschappelijke dienstverlening, zoals schuldhulpverlening. Verdachte heeft zich ter terechtzitting bereid verklaard om zich aan die voorwaarden te houden.
Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden acht de rechtbank een gevangenisstraf van 90 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 18 dagen voorwaardelijk en met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden. Een voorwaardelijke straf acht de rechtbank passend nu verdachte volgens de reclassering een intensief begeleidings-/ en behandelingstraject nodig heeft om een gedragsverandering te realiseren en nu tevens oplegging van een ISD-maatregel in zicht komt. De rechtbank zal aan de voorwaardelijke straf de bijzondere voorwaarden verbinden als geadviseerd door de reclassering.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 45, 57, 310 en 416 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;

Strafoplegging

- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
90 (negentig) dagen;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte, groot
18 (achttien) dagen, van deze gevangenisstraf
niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat de verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast;
- stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde: * zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit; * ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; * medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde: * zich binnen twee dagen na het onherroepelijk worden van het vonnis moet melden bij Reclassering Nederland. Hierna moet hij zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* wordt verplicht medewerking te verlenen aan diagnostiek en daaruit voortvloeiende ambulante behandeling bij de (forensische) psychiatrie/verslavingszorg, voor zolang de reclassering dat, in overleg met de behandelaar, noodzakelijk acht;
* wordt verplicht medewerking te verlenen aan woonbegeleiding (begeleid of beschermd wonen) bij een nader door de reclassering te bepalen zorginstelling, voor zolang de reclassering dat, in overleg met de zorginstelling, noodzakelijk acht;
* wordt verplicht om medewerking te verlenen aan maatschappelijke dienstverlening (zoals schuldhulpverlening) indien en voor zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- geeft aan genoemde instelling opdracht veroordeelde toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C.A. van Kuijeren, voorzitter, mrs. G.A. Bos en J.W.B. Snijders Blok, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C. van Twillert, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 november 2017.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
primair
hij op of omstreeks 05 september 2017 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen een tablet, geheel of ten dele toebehorende aan de MediaMarkt, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, een tablet uit het schap heeft gepakt en/of (vervolgens) met die tablet is weggelopen en/of achter een stelling is gaan staan en/of (vervolgens) met een schaar, althans een scherp voorwerp, de beveiliging (Saver) heeft geprobeerd te verbreken, zijnde de uitvoering van dat misdrijf niet voltooid;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
subsidiair
hij op of omstreeks 05 september 2017 te Utrecht opzettelijk en wederrechtelijk een saver, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan MediaMarkt, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en / of beschadigd en / of onbruikbaar gemaakt;
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 05 september 2017 te Utrecht, een goed te weten een trainingsbroek heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Artikel 416/417bis Wetboek van Strafrecht
art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 6 september 2017, genummerd PL0900-2017274060, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 46. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het proces-verbaal van aangifte voor winkeliers door [aangever] namens Mediamarkt Utrecht d.d.
3.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] d.d. 5 september 2017, p. 20.
4.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] d.d. 5 september 2017, p. 21.
5.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 15 november 2017.