ECLI:NL:RBMNE:2017:5959

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 november 2017
Publicatiedatum
29 november 2017
Zaaknummer
C/16/449017 / JE RK 17-2253 en C/16/450265 / JE RK 17-2393
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarigen met een belaste voorgeschiedenis

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 30 november 2017 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming Midden-Nederland had verzocht om de ondertoezichtstelling van de kinderen voor de duur van zes maanden en om hun uithuisplaatsing in een pleeggezin. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een gezagsvacuüm, aangezien de moeder, die in Armenië verblijft, goed bereikbaar is en regelmatig contact onderhoudt met de betrokken instanties. De rechtbank stelde vast dat de kinderen een belaste voorgeschiedenis hebben en dat hun welzijn in het geding is door de onzekere situatie waarin zij zich bevinden. De rechtbank besloot de kinderen onder toezicht te stellen en verleende een machtiging tot uithuisplaatsing in een netwerkpleeggezin, waarbij de nadruk lag op het belang van de kinderen om in een vertrouwde omgeving te verblijven. De rechtbank oordeelde dat de uithuisplaatsing noodzakelijk was voor de verzorging en opvoeding van de kinderen, en dat de huidige situatie schadelijk voor hen was. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de rechtbank heeft het verzoek van Nidos om met de voogdij te worden belast afgewezen, omdat er geen gezagsvacuüm was. De rechtbank heeft de voorlopige voogdij over de kinderen ingetrokken en de machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor de duur van zes maanden.

Uitspraak

Beschikking
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Familierecht
Zittingsplaats: Utrecht
zaakgegevens: C/16/449017 / JE RK 17-2253 en C/16/450265 / JE RK 17-2393
datum uitspraak: 30 november 2017
beschikking ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing
In de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming Midden-Nederland,hierna te noemen de Raad,
gevestigd te Utrecht.
Betreffende
[minderjarige 1], geboren op [2005] te [geboorteplaats] , Rusland, hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [2006] te [geboorteplaats] , Rusland, hierna te noemen [minderjarige 2] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
NIDOS,gecertificeerde instelling (GI), hierna te noemen Nidos,
gevestigd te Utrecht,
[moeder] ,hierna te noemen de moeder,
verblijvende in Armenië,
advocaten mr. P. Scholtes en mr. M.M. Menheere.

1.Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 31 oktober 2017, ingekomen bij de griffie op 1 november 2017;
- het verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek van Nidos d.d. 7 november 2017, ingekomen op 8 november 2017;
- het verweerschrift met bijlage tevens houdende zelfstandig verzoek van de moeder, ingekomen op 8 november 2017;
- het e-mailbericht van de advocaten van de moeder van 8 november 2017 met als bijlage een
rapport van Defence for Children.
De minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben op 6 november 2017 met de voorzitter gesproken om hun mening te geven over de verzoeken.
Op 9 november 2017 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder (telefonisch gehoord),
- mr. P. Scholtes en mr. M.M. Menheere,
- mevrouw [A] en mevrouw [B] , namens de Raad,
- mevrouw [C] en mevrouw [D] , voogden van Nidos,
- mevrouw [E] , hoofd juridische afdeling van Nidos,
- mevrouw [F] , hoofd afdeling gedragswetenschappen van Nidos,
- mevrouw [G] , regiomanager van Nidos.

2.De feiten

In 2008 is de moeder met de kinderen naar Nederland gekomen en heeft zij asiel aangevraagd. Deze aanvraag is afgewezen. De moeder heeft vervolgens meerdere procedures gevoerd om rechtmatig in Nederland te kunnen verblijven. Op 14 augustus 2017 is de moeder, zonder [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , uitgezet naar Armenië. Bij beschikking van 14 augustus 2017 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder voorlopige voogdij gesteld van Nidos.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn op 25 augustus 2017 in een netwerkpleeggezin geplaatst en vervolgens op 22 september 2017 in een opvanggroep. Vanaf 2 oktober 2017 wonen de kinderen in een neutraal pleeggezin.

3.Het verzoek van de Raad

De Raad heeft de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verzocht voor de duur van zes maanden. Tevens wordt de uithuisplaatsing verzocht van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van drie maanden.
De Raad heeft het volgende aan het verzoek ten grondslag gelegd. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn kinderen met een belaste voorgeschiedenis die het op dit moment zonder de steun van hun moeder moeten doen. De Raad heeft zorgen over wat de jarenlange aanhoudende onzekerheid over hun verblijf in Nederland met de kinderen doet. Gelet op de sterke band tussen de moeder en de kinderen is het van belang om hen zo snel mogelijk te herenigen. De Raad twijfelt of de moeder in Armenië de kinderen voldoende zorg en veiligheid kan bieden. Er zijn zorgen over haar psychisch functioneren, ze heeft geen vaste woonruimte en voelt zich onveilig. De kinderen hebben vanuit hun verlieservaring door de uitzetting van hun moeder, hun voorgeschiedenis en eigen problematiek nog meer behoefte aan de steun van hun moeder dan voorheen. De Raad zou het zeer schadelijk voor de kinderen vinden als zij worden teruggeleid en dan niet bij de moeder geplaatst zouden worden. Dit zou de draag- en veerkracht van de kinderen overvragen. Voor de kinderen moet veiligheid en stabiliteit gecreëerd worden in de vorm van adequate huisvesting en zinvolle dagbesteding. Wanneer de hereniging in Armenië zal plaatsvinden dient er ook aandacht te zijn voor taalbeheersing en sociale contacten. Om te zorgen dat de moeder een goede invulling kan geven aan haar ouderrol is hulp nodig voor haar Posttraumatische Stressstoornis (PTSS), het vergroten van draagkracht en de acceptatie van hulp in Armenië. Bovendien zijn financiële middelen nodig om daar een bestaan op te bouwen.
Een gedwongen kader is nodig omdat de moeder door de fysieke afstand, de onzekere situatie en haar persoonlijke problematiek niet in staat is om de ontwikkelingsbedreiging onder eigen verantwoordelijkheid weg te nemen. Bovendien heeft de moeder laten zien niet alle hulpverlening te accepteren.
De Raad heeft ter zitting toegelicht dat er niet langer sprake is van een gezagsvacuüm. De moeder heeft altijd goed voor de kinderen gezorgd en zij is voldoende bereikbaar om te overleggen in gezagskwesties. De uithuisplaatsing wordt verzocht voor de duur van drie maanden, omdat de huidige situatie waarin de kinderen gescheiden zijn van hun moeder schadelijk is. Er moet binnen de ondertoezichtstelling dan ook met spoed gewerkt worden aan hereniging. De Raad gaat niet over de plek van hereniging, maar kijkt enkel naar wat de kinderen nodig hebben en dat is samen zijn met hun moeder. De Raad acht het wenselijk dat de kinderen binnen drie maanden worden herenigd met hun moeder. De laatste drie maanden van de ondertoezichtstelling zijn bedoeld voor nazorg om te monitoren hoe het gaat en zo nodig af te stemmen met hulpverleningsinstanties in Armenië.

4.Het verweer en verzoek van Nidos

Nidos heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de Raad en verzocht om met de (zogenoemde tijdelijke) voogdij over de kinderen te worden belast. Subsidiair verzoekt Nidos om, indien een ondertoezichtstelling wordt uitgesproken, een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling en daarnaast te bepalen dat het gezag inzake de aanmelding bij een onderwijsinstelling en het aanvragen van een verblijfsvergunning aan Nidos wordt toegekend. Nidos stelt zich op het standpunt dat er wel sprake is van een gezagsvacuüm. De moeder verblijft al ruim twee maanden in Armenië en zal daar - naar het lijkt - langdurig verblijven. Zij heeft nog geen voorzieningen getroffen voor de komst van haar kinderen. De moeder heeft geen vaste verblijfplaats, waardoor zij feitelijk niet tot uitoefening van het gezag kan overgaan. Fysieke nabijheid is wenselijk bij de uitoefening van het gezag. Contact via email of per telefoon wordt bemoeilijkt door technologische problemen. Telefonisch contact is bovendien enkel mogelijk als de moeder over voldoende financiële middelen beschikt. De gesprekken die Nidos moet voeren met de moeder lenen zich bovendien naar hun aard niet voor telefonische uitwisseling. Er is dan geen non-verbale communicatie waardoor het lastiger is om tot overeenstemming te komen. Het is Nidos bijvoorbeeld nog niet gelukt om de moeder te bewegen om identiteitspapieren en reisdocumenten voor de kinderen aan te vragen in Armenië. Daarnaast maakt Nidos zich zorgen over de geestelijke gesteldheid van de moeder. Omdat hereniging met en een legaal verblijf van de kinderen in Nederland niet haalbaar lijken, onderzoekt Nidos de mogelijkheid van hereniging met de moeder in Armenië. Nidos ziet zich hiermee tegenover de moeder geplaatst. Nidos verwacht dan ook niet dat de moeder zal meewerken aan de uitvoering van een ondertoezichtstelling. Bovendien kan Nidos de instrumenten die de maatregel biedt om medewerking af te dwingen niet inzetten, omdat de moeder niet in Nederland verblijft. Bij een ondertoezichtstelling zal Nidos voor elke formele handeling waar de toestemming van de moeder voor nodig is, de gang naar de rechtbank moeten maken. Nidos is daarom van mening dat er nog steeds sprake is van een gezagsvacuüm waarin moet worden voorzien door Nidos met de voogdij te belasten.
Nidos voert verder verweer tegen het verzoek van de moeder tot de benoeming van een bijzondere curator. Er is geen strijd tussen het belang van Nidos en de minderjarigen. Nidos stelt het belang van de minderjarigen voorop. Dat Nidos op sommige punten verschilt van mening met de moeder, is niet aan te merken als een belangenconflict tussen de kinderen en de voogd. Bovendien zorgt een extra gezicht voor de kinderen voor nog meer verwarring over wie wat beslist.
Ter zitting heeft Nidos toegelicht dat de komende periode wordt gebruikt om te onderzoeken of het perspectief van de kinderen in Nederland of in Armenië ligt. Nidos verwacht dat een nieuwe procedure omtrent het verblijf van de kinderen in Nederland op dit moment niet succesvol zal zijn. Direct inzetten op hereniging in Armenië is ook niet de insteek, omdat de moeder hiervoor eerst aan bepaalde voorwaarden moet voldoen waaronder een adequate opvang van de kinderen in Armenië. De Dienst Terugkeer en Vertrek doet hier ook onderzoek naar en onderhoudt contact met de Armeense autoriteiten. Pas als duidelijk is dat hereniging in Armenië niet haalbaar is, kan opnieuw een verblijfsvergunning voor de kinderen in Nederland worden aangevraagd. Tot dat moment moeten de kinderen op een neutrale plaats blijven. Nidos vreest dat wanneer wordt ingezet op een hereniging in Armenië, de moeder dit zal proberen tegen te houden door de kinderen te laten onderduiken met behulp van haar netwerk. Nidos vreest dat het netwerk hieraan zal meewerken vanuit hun loyaliteit naar de moeder. Nidos verwijst hierbij naar de reden van de beëindiging van de eerdere netwerkplaatsing van de kinderen.

5.Het verweer en verzoek van de moeder

De moeder is het eens met de ondertoezichtstelling en om daarbij Nidos aan te wijzen als de GI die de ondertoezichtstelling uitvoert. De moeder verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen tenzij de kinderen worden geplaatst bij mevrouw [H] , vriendin van de moeder. De moeder concludeert verder tot afwijzing van het verzoek om Nidos te belasten met de voogdij. Indien de rechtbank wel meent dat er sprake is van een gezagsvacuüm, verzoekt de moeder om mevrouw [H] te belasten met de voogdij. De moeder verzoekt voorts om een bijzondere curator te benoemen om de belangen van de kinderen te behartigen, indien de rechtbank Nidos belast met de voogdij. De moeder meent dat er sprake is van een wezenlijk conflict tussen Nidos en de belangen van de kinderen. De moeder verwijst onder meer naar de conclusie uit het rapport van Defence for Children en naar artikel 12 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) waarin is vastgelegd dat de kinderen het recht hebben om hun mening vrijelijk te uiten in alle aangelegenheden die hen treffen.
Ter zitting is door en namens de moeder verklaard dat er geen sprake is van een gezagsvacuüm. De moeder is telefonisch goed bereikbaar. Het klopt wel dat de moeder nog geen documenten heeft aangevraagd in Armenië, maar zij stelt zich op het standpunt dat zij deze documenten niet kan aanvragen omdat haar werkelijke identiteit verschilt van die op papier. De moeder wil graag zelf de beslissingen over de kinderen nemen en wil de samenwerking met Nidos verbeteren. De kinderen hebben belang bij plaatsing binnen het netwerk. Nidos, zo stelt de moeder, handelt in strijd met het belang van de kinderen door niet in te zetten op een netwerkplaatsing. De kinderen moeten op een voor hen bekende en vertrouwde plek worden geplaatst, zodat zij hun gewone leven kunnen voortzetten. Het netwerk is beschikbaar en bereid om de kinderen op te vangen. Er zijn onvoldoende aanwijzingen dat de moeder de kinderen aan het zicht zal onttrekken door hen onder te laten duiken. De vrees van Nidos is nergens op gebaseerd. Mevrouw [H] heeft schriftelijk verklaard niets met de eerdere zogenoemde onderduiking te maken te hebben en hier ook niet aan mee te zullen gaan werken. Overigens wijst de moeder erop dat er geen sprake was van onderduiking. De kinderen waren gewoon uit logeren. Het onderzoek naar de haalbaarheid van hereniging in Armenië dan wel het starten van een nieuwe procedure voor een verblijf in Nederland, zal dusdanig veel tijd in beslagnemen dat dit de draagkracht van de kinderen te boven gaat als zij al die tijd in het neutrale pleeggezin moeten blijven.

6.De beoordeling

6.1.
Bevoegdheid
Absolute bevoegdheid
De rechtbank dient eerst (ook ambtshalve) te beslissen over haar absolute bevoegdheid.
Ingevolge artikel 8 van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 (hierna: Brussel II-bis) zijn bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt, dat wil zeggen op het tijdstip waarop het stuk waarmee het geding wordt ingeleid bij het gerecht wordt ingediend (artikel 8 lid 1 jo artikel 16 lid 1, sub a, Brussel II-bis). Het begrip ‘gewone verblijfplaats’ in artikel 8 lid 1 Brussel II-bis moet volgens het Hof van Justitie van de EU aldus worden uitgelegd dat het de plaats is die een zekere integratie van het kind in een sociale en familiale omgeving tot uitdrukking brengt. Die plaats moet worden bepaald aan de hand van alle feiten en omstandigheden van het concrete geval. Daartoe moet onder meer rekening worden gehouden met de duur, de regelmatigheid, de omstandigheden en de redenen van het verblijf op het grondgebied van een lidstaat en van de verhuizing van het gezin naar die staat, de nationaliteit van het kind, de plaats waar en de omstandigheden waaronder het naar school gaat, de talenkennis en de familiale en sociale banden van het kind in die staat.
De rechtbank is van oordeel dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hun gewone verblijfplaats hebben in Nederland, nu zij al vanaf zeer jonge leeftijd in Nederland wonen, hier naar school gaan, de taal spreken en in Nederland hun sociale netwerk hebben.
Relatieve bevoegdheid
Ingevolge artikel 265 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering juncto 1:12 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bevoegd de rechtbank van de woonplaats van de minderjarige en volgt de minderjarige de woonplaats van de gezaghebbende ouder. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] staan onder voorlopige voogdij van Nidos. Nidos is statutair gezeteld in Utrecht. Utrecht valt binnen de arrondissementsgrenzen van de rechtbank Midden-Nederland. Dit betekent dat de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, bevoegd is om het verzoek inhoudelijk te behandelen.
Daarmee komt de rechtbank toe aan de inhoudelijke beoordeling van de verzoeken en zal daarbij eerst beoordelen of er sprake is van een gezagsvacuüm.
6.2.
Uitoefening van het gezag
Overeenkomstig de artikelen 1:253r en 1:253q BW, voor zover hier van belang, kan de kinderrechter in een geval waarin slechts één ouder het gezag over een minderjarig kind heeft en deze ouder al dan niet tijdelijk in de onmogelijkheid verkeert om dat gezag uit te oefenen, dan wel zijn of haar bestaan of verblijfplaats onbekend is, een voogd benoemen over de minderjarige.
De vraag ligt voor of de moeder, als enige gezaghebbende ouder, al dan niet tijdelijk in de onmogelijkheid verkeert om het gezag uit te oefenen.
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een gezagsvacuüm en overweegt hiertoe als volgt. De moeder is goed bereikbaar in Armenië. Zij onderhoudt zeer regelmatig contact met Nidos en met de kinderen. Fysieke nabijheid maakt het weliswaar eenvoudiger om invulling te geven aan het gezag, maar is hiervoor geen vereiste. De vrees van Nidos dat de moeder niet met Nidos zal samenwerken wanneer Nidos zal inzetten op hereniging in Armenië in plaats van een voortgezet verblijf van de kinderen in Nederland, maakt dat oordeel niet anders. Dat een ouder niet zonder meer meewerkt aan de uitvoering van een ondertoezichtstelling komt vaker voor. Dit leidt dan nog niet zonder meer tot de conclusie dat er op dit moment al sprake is van een gezagsvacuüm. De rechtbank zal het verzoek van Nidos om haar met de voogdij te belasten dan ook afwijzen.
6.3.
Ondertoezichtstelling
De rechtbank overweegt als volgt. De ontwikkelingsbedreiging van de kinderen bestaat uit een belaste voorgeschiedenis, een onzeker opgroeiperspectief en de langdurige afwezigheid van hun moeder. De kinderen hebben gedurende hun leven al op veel verschillende plekken verbleven en verschillende scholen bezocht. Ook na de uitzetting van hun moeder zijn de kinderen op meerdere plekken ondergebracht. Voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is niet duidelijk waar en bij wie zij zullen opgroeien en hoe hun toekomst eruit zal zien. Deze bestaansonzekerheid heeft grote invloed op het welzijn van de kinderen en hun gevoel van veiligheid. Bij [minderjarige 1] is er sprake van een dysthyme stoornis die hem belemmert in zijn dagelijks functioneren. Bij [minderjarige 2] is sprake van een langdurig slaapprobleem, herbelevingen, gevoelens van hulpeloosheid en somberheid. Ze zit emotioneel klem door de heftige gebeurtenissen en de huidige onzekerheid over haar perspectief. Er is een vermoeden van PTSS.
Er zijn daarnaast ook zorgen over de situatie van de moeder in Armenië. Zij heeft geen vaste woonplek en ze krijgt geen medische hulp en medicatie voor haar PTSS. De moeder heeft jarenlang psychische behandeling nodig gehad. Deze is door haar uitzetting plotseling gestopt, mede omdat de moeder geen vertrouwen heeft in de behandelaars in Armenië.
De moeder is onvoldoende in staat en bereid om de bedreiging van de ontwikkeling van de kinderen weg te nemen. Zij wil niet meewerken aan het overbrengen van de kinderen naar Armenië en accepteert geen hulpverlening in Armenië.
Uit voorgaande volgt dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel
1:255 BW. De rechtbank zal daarom [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht stellen voor de duur van zes maanden.
6.4.
Uithuisplaatsing
De rechtbank is van oordeel dat de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en de opvoeding, zoals genoemd in artikel 1:265b BW, omdat de kinderen momenteel niet bij hun moeder kunnen verblijven. De belanghebbenden zijn het niet eens over waar de kinderen geplaatst moeten worden en voor welke duur de machtiging verleend moet worden.
De rechtbank overweegt als volgt. Het voornaamste doel van de invoering van de Jeugdwet en de daarmee gepaard gaande wettelijke herziening van de kinderbeschermingsmaatregelen per 1 januari 2015 is geweest het versterken van de eigen kracht van de jongere en van het zorgend en probleemoplossend vermogen van diens gezin en anderen in de sociale omgeving. De wetgever beoogt daarmee te voorkomen dat de overheidsbemoeienis leidt tot zorgafhankelijkheid maar juist tot versterking van de ‘eigen kracht’ van de jeugdige en diens omgeving, overigens mede omdat daardoor minder een beroep op publieke middelen hoeft te worden gedaan. De wetgever heeft daarmee dus impliciet de voorkeur uitgesproken voor een netwerkplaatsing wanneer de belangen van het kind zich daartegen niet verzetten. Daarnaast is een uithuisplaatsing een maatregel die ingrijpt in het door artikel 8 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) beschermde gezinsleven, waarbij gezocht moet worden naar een wijze van uitvoering die zo min mogelijk dat gezinsleven verstoort.
De rechtbank acht een plaatsing in een netwerkpleeggezin, zoals verzocht door de moeder, in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en overweegt daartoe als volgt.
Uit de stukken en het gesprek met de kinderen is gebleken dat het niet goed gaat met de kinderen. Zij zijn vrij snel na de uitzetting van hun moeder uit hun vertrouwde omgeving gehaald en in een voor hen onbekende omgeving geplaatst. De kinderen voelen zich hier niet fijn. Zij hebben tijdens hun gesprek heel duidelijk aangeven dat zij veel behoefte hebben aan bekende gezichten, aan volwassenen en vrienden om hen heen die zij vertrouwen en waar zij zich prettig bij voelen.
De rechtbank acht het voor deze kwetsbare kinderen, ook gelet op de ingewikkelde en heftige situatie waarbij zij zijn gescheiden van hun moeder, niet wenselijk om hen uit hun vertrouwde omgeving te halen als dat niet strikt noodzakelijk is. De vrees van Nidos dat de moeder de kinderen met behulp van haar netwerk zal laten onderduiken, is op dit moment onvoldoende concreet en onvoldoende onderbouwd, afgezet tegen het belang van de kinderen. De rechtbank weegt daarnaast mee dat de beoogd pleegmoeder mevrouw
[H] schriftelijk heeft verklaard niet aan een eventuele onderduiking mee te zullen werken.
De rechtbank zal daarom een trajectmachtiging tot uithuisplaatsing verlenen, inhoudende dat de kinderen in het netwerkpleeggezin zullen worden geplaatst met ingang van een week na de datum van deze beschikking, zodat Nidos voldoende tijd heeft om de overplaatsing van de kinderen voor te bereiden en vorm te geven.
De rechtbank zal de machtiging tot uithuisplaatsing verlenen voor de duur van zes maanden, omdat zij de inschatting van Nidos volgt dat een hereniging met de moeder, ongeacht waar deze hereniging zal plaatsvinden, zeer waarschijnlijk niet binnen drie maanden tot stand zal komen.
6.5.
Gedeeltelijke belasting met het gezag
Nidos heeft verzocht om bij een toewijzing van het verzoek tot ondertoezichtstelling, Nidos gedeeltelijk met het gezag te belasten, namelijk inzake de aanmelding op een onderwijsinstelling en het aanvragen van een verblijfsvergunning.
De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank gaat er vanuit dat de moeder, wanneer de kinderen in het netwerkpleegezin verblijven, alle medewerking zal verlenen aan de inschrijving op de scholen voor beide kinderen, als die nodig is. Nidos heeft verder ter zitting verklaard dat nog niet zeker is of een verblijfsvergunning voor de kinderen in Nederland zal worden aangevraagd. Daarnaast is niet onderbouwd dat de moeder aan een dergelijke aanvraag niet zal meewerken. De rechtbank zal daarom dit verzoek afwijzen.
6.6.
Bijzondere curator
De moeder heeft een voorwaardelijk verzoek gedaan om een bijzondere curator te benoemen voor het geval de rechtbank Nidos zou belasten met de voogdij over de kinderen.
Nu de rechtbank Nidos niet zal belasten met de voogdij, komt de rechtbank niet toe aan beoordeling van dit verzoek.
De beslissing
De rechtbank:
trekt de voorlopige voogdij in over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , met ingang van 30 november 2017;
stelt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht van Nidos, Utrecht, met ingang van 30 november 2017 tot 30 mei 2018;
verleent machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een neutraal pleeggezin met ingang van 30 november 2017 tot 7 december 2017 en aansluitend in het netwerkpleeggezin (bij mevrouw [H] ), met ingang van 7 december 2017 tot 30 mei 2018;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.P. de Beij, voorzitter en tevens kinderrechter, mr. I.L. Rijnbout, kinderrechter, en mr. H. den Haan, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Cox-Weber als griffier en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2017.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden