ECLI:NL:RBMNE:2017:5922

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 november 2017
Publicatiedatum
28 november 2017
Zaaknummer
16/705487-17 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting met dodelijke afloop in woning van verdachte's familie

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 28 november 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 28-jarige vrouw uit Amersfoort, die op 14 januari 2017 brandstichting heeft gepleegd in de woning van haar familie. De brand resulteerde in de tragische dood van haar 11-jarige halfzusje. De verdachte heeft de deurmat besprenkeld met terpentine en deze in brand gestoken met een aansteker en een spuitbus, waardoor het vuur zich snel verspreidde in de woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet met voorbedachten rade heeft gehandeld, waardoor zij is vrijgesproken van moord. Wel is zij veroordeeld voor brandstichting met dodelijke afloop en vernieling van de auto van haar moeder. De rechtbank heeft haar een gevangenisstraf van zeven jaar opgelegd, met tbs met dwangverpleging, gezien de ernstige gevolgen van haar daden en het risico op recidive. De verdachte heeft geen spijt getoond en er zijn aanwijzingen van een psychiatrische stoornis, wat de beslissing tot tbs heeft beïnvloed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/705487-17 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 28 november 2017
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1989] te [geboorteplaats] (Vietnam),
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zuid-Oost, locatie Ter Peel te Evertsoord.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 31 oktober 2017 en 14 november 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. N.M. van Collenburg en van hetgeen verdachte en mr. J.G. Wiebes, advocaat te Lelystad, alsmede de benadeelde partijen en de nabestaanden van [slachtoffer] naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting van 31 oktober 2017 nader omschreven. De nadere omschrijving van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1
Op 15 juni 2015 te [woonplaats] opzettelijk brand heeft gesticht in een bedrijfspand/woning (gelegen aan de [adres] ) door de voorgevel/deur in aanraking te brengen met vuur, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was.
Feit 2 primair
In de periode van 25 tot en met 26 april 2016 te Amersfoort opzettelijk brand heeft gesticht aan een personenauto (Citroën Saxo) door deze in aanraking te brengen met vuur, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
Feit 2 subsidiair
In de periode van 25 tot en met 26 april 2016 te Amersfoort heeft geprobeerd opzettelijk brand te stichten aan een personenauto (Citroën Saxo) door deze in aanraking te brengen met vuur, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
Feit 2 meer subsidiair
In de periode van 18 tot en met 26 april 2016 te Amersfoort, ter voorbereiding van het misdrijf brandstichting, een hoeveelheid benzine, een jerrycan en een spuitbus verf bestemd tot het begaan van dat misdrijf heeft verworven.
Feit 2 meest subsidiair
In de periode van 25 tot en met 26 april 2016 te Amersfoort een personenauto (Citroën Saxo) heeft vernield/beschadigd/onbruikbaar gemaakt.
Feit 3
In de periode van 16 tot en met 18 november 2016 te Amersfoort een personenauto (Citroën Saxo) heeft vernield/beschadigd/onbruikbaar gemaakt.
Feit 4 primair
Op 14 januari 2017 te Amersfoort opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd.
Feit 4 subsidiair
Op 14 januari 2017 te [woonplaats] opzettelijk brand heeft gesticht in een woning (gelegen aan de [adres] ) door de brievenbus/voordeur in aanraking te brengen met vuur, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was en ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden.
Feit 4 meer subsidiair
Op 14 januari 2017 te Amersfoort opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd.
Feit 5
Op 14 januari 2017 te [woonplaats] opzettelijk brand heeft gesticht in een woning (gelegen aan de [adres] ) door de brievenbus/voordeur in aanraking te brengen met vuur, ten gevolge waarvan de belendende woningen aan de [adres] en [adres] (gedeeltelijk) zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was.

3.VOORVRAGEN

3.1
De geldigheid van de dagvaarding en de bevoegdheid van de rechtbank.
De dagvaarding is geldig en deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde.
3.2
De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
3.2.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk is in haar vervolging. De inzet van de Stelselmatige Informatie-Inwinster (hierna: SI) voldoet volgens de verdediging niet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit en bovendien is door de SI inbreuk gemaakt op de verklaringsvrijheid van de verdachte. Het Openbaar Ministerie heeft het onderzoeksbelang laten prevaleren ten koste van de belangen van de verdachte en heeft reeds vóór haar aanhouding besloten tot de inzet van dit – verstrekkende – middel. Er is gebruik gemaakt van de toegenomen kwetsbaarheid van de verdachte door haar voor, tussen en na haar politieverhoren te confronteren met de SI. Omdat de verdachte de SI niet kon ontlopen nu zij samen op de luchtplaats waren opgesloten, kan niet gezegd worden dat de verdachte keuzevrijheid had om al dan niet te verklaren. Zij kwam te verkeren in een verhoorsituatie waarbij de waarborgen van een formeel verhoor ontbraken waardoor sprake is van strijd met artikel 29 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Bovendien had het Openbaar Ministerie af moeten zien van de inzet van de SI nu de verdachte een kwetsbare verdachte betreft en zij reeds bij haar inverzekeringstelling kenbaar had gemaakt dat zij zich wenste te beroepen op haar zwijgrecht. Gelet op het voorgaande is de verdediging van mening dat gehandeld is in strijd met artikel 6 van het EVRM hetgeen een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) oplevert.
3.2.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de inzet van de SI rechtmatig is geweest. In de Nederlandse jurisprudentie is uitgemaakt dat de inzet van een SI moet worden getoetst aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. In deze zaak rechtvaardigen de aard van de verdenking – brandstichting waarbij een elfjarig meisje om het leven is gekomen – en het gevaar voor recidive de inzet van dit middel. Bovendien is voldaan aan de eis van subsidiariteit. Het onderzoek naar de brandstichting in de woning gaf weinig aanknopingspunten. Er was nauwelijks forensisch bewijs dat richting kon geven aan het onderzoek. Het middel is om een aantal redenen in een vroeg stadium ingezet. Er was een reële mogelijkheid dat de verdachte zich bij de politie op haar zwijgrecht zou beroepen, waarna de inzet van een SI niets meer op zou leveren. Bovendien leefde de verdachte een zeer geïsoleerd bestaan en haar contacten bestonden vooral uit gesprekken met geheimhouders. Het inzetten van een SI buiten haar gevangenschap zou om die reden al niet slagen. Ook was bekend dat er bij de verdachte sprake was van een psychiatrische stoornis. Om die reden werd zij op het politiebureau dagelijks bezocht door een psychiater en was er goed zicht op haar gesteldheid. Als de SI in een later stadium zou zijn ingezet, dan had men de omstandigheden waaronder de verdachte een verklaring had afgelegd niet kunnen toetsen en was de bewijswaarde van een eventuele bekentenis geringer.
Uit de dagelijkse consultatie van de verdachte door de psychiater, bleek dat verdachte detentiegeschikt was en dat er geen aanwijzingen waren voor een psychose. Zij was in staat te kiezen of ze wilde praten of wilde zwijgen en juist vanwege de heimelijkheid van de informant hoefde zij niet op haar zwijgrecht te worden gewezen. Uit de gesprekken die de verdachte vervolgens met de SI voerde, bleek dat zij zich bewust was van die keuzemogelijkheid en dat de verklaring over de wijze van brandstichten in de woning spontaan door haar is afgelegd. Er is geen sprake geweest van sturing of (ongeoorloofde) druk en de verklaring van de verdachte is niet afgelegd in strijd met haar verklaringsvrijheid.
Gelet op bovenstaande is de officier van justitie van oordeel dat er geen vormen zijn verzuimd en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte.
3.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de
vervolging, als een in artikel 359a Sv voorzien rechtsgevolg, in aanmerking komt indien sprake is van een vormverzuim dat daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste
ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde
waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan
diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan. Met inachtneming van die maatstaf, overweegt de rechtbank ten aanzien van het door de raadsman aangevoerde verweer als volgt.
De inzet van een bijzondere opsporingsbevoegdheid ten behoeve van het stelselmatig inwinnen van informatie door een politieambtenaar op grond van het bepaalde in artikel 126j Sv, impliceert dat sprake is van het maken van inbreuken op de persoonlijke levenssfeer van een verdachte. Inherent aan deze inzet is dat vragen worden gesteld door de niet als
opsporingsambtenaar kenbare informant aan een verdachte in een situatie die niet voldoet aan de vereisten die artikel 29 Sv aan een verhoorsituatie stelt. De Hoge Raad [1] heeft geoordeeld dat het stelselmatig inwinnen van informatie waarbij een opsporingsambtenaar onder een andere identiteit in de omgeving van de (al dan niet in voorlopige hechtenis bevindende) verdachte verkeert en met de verdachte in contact komt, niet in strijd is met het EVRM, zolang de inzet voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Vervolgens moet de rechter beoordelen of niet in strijd met de verklaringsvrijheid van de verdachte is gehandeld. Bezien in dat kader overweegt de rechtbank het volgende.
Het middel is ingezet in het kader van een brandstichting in een woning ten gevolge waarvan een jong meisje om het leven is gekomen. De inzet van de SI was erop gericht informatie in te winnen omtrent de betrokkenheid van de verdachte bij het feit en het achterhalen van de daadwerkelijke toedracht. Het Openbaar Ministerie is in een vroeg stadium overgegaan tot de inzet van het middel, nu er weinig aanknopingspunten voor verder onderzoek waren en bekend was dat de verdachte een geïsoleerd bestaan leefde en dat haar contacten vooral bestonden uit gesprekken met hulpverleners en geheimhouders. Voorts waren er aanwijzingen dat er bij de verdachte sprake zou zijn van een stoornis van de geestvermogens. In de periode van haar verblijf op het politiecellencomplex werd de verdachte om die reden dagelijks geconsulteerd door een psychiater die geen aanwijzingen heeft gezien voor detentieongeschiktheid of het bestaan van een psychose bij de verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat de inzet van de SI onder de gegeven omstandigheden voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De ernst van de verdenking, de stand van het onderzoek en de persoon van de verdachte maakten het noodzakelijk dat al in een vroeg stadium van het onderzoek naar de betrokkenheid van de verdachte werd overgegaan tot de inzet van een SI. Bovendien werd zodoende gewaarborgd dat de verklaringen van de verdachte tegenover de SI werden afgelegd in een periode waarin de psychiater geen aanwijzingen zag voor het bestaan van een psychose bij de verdachte. De rechtbank is voorts van oordeel dat het Openbaar Ministerie met de wijze waarop zij het middel heeft ingezet voldoende acht heeft geslagen op de kwetsbare persoon van de verdachte.
Met de inzet van de SI is de verdachte weliswaar misleid, maar niet aannemelijk is
geworden dat daarmee de verklaringsvrijheid van de verdachte onder druk is komen te staan,
noch dat sprake is van schending van het ‘nemo tenetur-beginsel’. Uit de processen-verbaal van de SI leidt de rechtbank af dat er tijdens het contact tussen de SI en de verdachte sprake was van het wederzijds stellen van vragen. Daaruit blijkt ook dat de verdachte in staat was te kiezen of zij zou zwijgen of dat zij zou praten en dat zij zich bewust was van deze keuzevrijheid. In die context heeft de verdachte aan de SI bepaalde informatie verschaft. De vragen van de SI aan de verdachte over hoe zij de brandstichting heeft gepleegd waren weliswaar gericht op het verkrijgen van een verklaring, maar niet gezegd kan worden dat deze (belastende) uitlatingen van de verdachte daarmee zijn verkregen in strijd met haar verklaringsvrijheid.
De rechtbank stelt gelet op het voorgaande vast dat de inzet van de SI rechtmatig heeft plaatsgevonden en dat in overeenstemming met het bepaalde in artikel 29 Sv is gehandeld, zodat geen sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman. Het Openbaar Ministerie kan worden ontvangen in de strafvervolging van de verdachte.
3.3
Schorsing van de vervolging
Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.VRIJSPRAAK

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 primair, 2 subsidiair en 2 meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van al hetgeen aan de verdachte ten laste is gelegd.
Ten aanzien van het eerste feit heeft de raadsman aangevoerd dat er na de brand in de dönerzaak op 14 juni 2015 geen onderzoek is gedaan en dat er vrijwel niets bekend is over de omvang, de schade en de precieze oorzaak van de brand. De (de auditu)verklaringen van de getuigen [getuige 7] en [getuige 8] bevatten voorts veel onduidelijkheden en zijn innerlijk tegenstrijdig. Niet duidelijk is of van [getuige 8] spreekt over het incident op 14 juni 2015 dan wel een ander voorval. Nu er naast deze verklaringen geen steunbewijs in het dossier te vinden is, kan het tenlastegelegde niet worden bewezen.
Ten aanzien van het tweede feit heeft de raadsman aangevoerd dat er geen concreet bewijs is dat de verdachte de ten laste gelegde handelingen heeft verricht. Hiertoe voert hij aan dat de getuige [getuige 6] moeite heeft met haar herinnering en heeft verklaard dat hetgeen verdachte tegen haar zou hebben gezegd als grap was bedoeld. Volgens de raadsman is bovendien geen sprake van brandstichting. Er kan geen verband worden gelegd met de brandbare stof waarover aangeefster spreekt in haar aangifte en de roetveeg die door haar op de auto is gezien. De situatie waarin de auto op 26 april 2016 door aangeefster is aangetroffen is voorts niet onderzocht en ook is er geen sporenonderzoek verricht. De raadsman betwist dat de roetveeg een verfstreep betreft, zodat de aankoop van de spuitbus door de verdachte in het verhaal niet van belang is. Het bewijs dat de auto met een brandbare stof is overgoten ontbreekt zodat ook van een poging tot brandstichting geen sprake kan zijn. Evenmin kan uit het enkele aantreffen van de artikelen genoemd in het onder feit 2 meer subsidiair ten laste gelegde worden afgeleid dat deze opzettelijk zijn verworven ter voorbereiding van een misdrijf. Tot slot heeft de raadsman aangevoerd dat er ook geen sprake kan zijn van vernieling, beschadiging dan wel het onbruikbaar maken van de auto, nu de auto niet definitief is aangetast en nog bruikbaar is gebleken.
Ten aanzien van het derde feit is door de raadsman aangevoerd dat er geen concreet bewijs is dat de verdachte de ten laste gelegde handelingen heeft verricht. Bovendien ontbreekt het bewijs dat de zwarte verkleuringen op de auto in verband staan met de gebeurtenissen tussen 16 en 18 november 2016 nu een deel van de op de auto aangetroffen substantie pas vijf maanden na de constatering van het feit is onderzocht.
Ten aanzien van het vierde en vijfde feit op de tenlastelegging van de verdachte heeft de raadsman het volgende aangevoerd. Vanwege de onrechtmatige inzet van de SI in de opsporingsfase dient al hetgeen is voortgekomen uit de inzet van de SI van het bewijs te worden uitgesloten. Subsidiair heeft de raadsman de nauwkeurigheid van de verslaglegging van de processen-verbaal van de SI bestreden. Vanwege de warrige, onjuiste en wisselende verklaringen en gelet op de toestand van de verdachte kan daaraan geen doorslaggevende bewijskracht worden toegekend. Ook heeft de raadsman aangevoerd dat het onderzoek zich slechts richtte op zijn cliënt en er zodoende vanuit de politie en het Openbaar Ministerie geen belangstelling meer was voor alternatieven en onduidelijkheden. Zo staat niet vast dat de streep verf op de woning op hetzelfde moment is aangebracht als het moment dat de brand is ontstaan. Ook geldt dat de kans op brandwonden bij het door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) onderzochte scenario aanzienlijk is, terwijl van enig spoor daarvan bij de verdachte niet is gebleken. De bevestiging van het NFI dat de gestelde hypothese een verklaring voor het ontstaan van de brand kan zijn, impliceert volgens de raadsman niet dat zulks daadwerkelijk het geval is geweest en dat de verdachte de dader is. Voor haar betrokkenheid bij de brand is geen concreet bewijs voorhanden. In aanvulling op bovenstaande heeft de raadsman (subsidiair) nog aangevoerd dat van moord geen sprake kan zijn nu een motief tot opzettelijke levensberoving met voorbedachte rade ontbreekt en de verdachte bovendien niet wist dat het slachtoffer de zolder als slaapkamer gebruikte.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 primair, 2 subsidiair en 2 meer subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
De rechtbank acht eveneens niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 3 en 4 primair ten laste gelegde heeft begaan en zal de verdachte hiervan vrijspreken. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
4.3.1
Feit 1 – brandstichting bedrijfspand
De rechtbank constateert dat er op de dag van de brand summier (forensisch) onderzoek is verricht naar de oorzaak en het ontstaan van de brand in het bedrijfspand aan de [adres] in [woonplaats] . Hoewel de rechtbank aan de hand van het dossier wel kan vaststellen dat er een brand is geweest, ontbreekt het aan voldoende wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte degene is geweest die de brand heeft gesticht. Getuige [getuige 8] verklaart weliswaar dat de verdachte haar heeft gezegd dat zij de gevel van het desbetreffende pand in de fik heeft gestoken, maar zij weet niet meer wanneer de verdachte dit haar zou hebben verteld. Bovendien betreft deze verklaring, evenals de verklaring van getuige [getuige 7] , een de auditu-verklaring en bevat zij te weinig specifieke kenmerken zodat – in combinatie met het summiere onderzoek naar de oorzaak van de brand – niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte de brand op 14 juni 2015 heeft gesticht. De rechtbank spreekt de verdachte derhalve vrij van het onder 1 ten laste gelegde feit.
4.3.2
Feit 3 – vernieling personenauto (Citroën Saxo)
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat bewijskracht kan worden toegekend aan de conclusie van het NFI in haar vergelijkend verfonderzoek [2] dat de resultaten van het uitgevoerde onderzoek waarschijnlijker zijn als de sporen vanaf de woning (aan de [adres] ) en de Citroën Saxo afkomstig zijn uit dezelfde spuitbus dan als zij afkomstig zijn uit willekeurige verschillende spuitbussen met zwarte verf. Deze conclusie geldt – in het licht van het onder feit 3 ten laste gelegde - naar het oordeel van de rechtbank overigens alleen voor het spoor op de vooruit dat op 18 november 2016 is bemonsterd (SIN-nummer AAKE5442NL) en niet voor de twee sporen die vijf maanden later – op 13 april 2017 – zijn bemonsterd. Gezien de uitkomsten van het NFI-rapport, concludeert de officier van justitie dat bij de feiten 2 (meest subsidiair), 3 en 4 op de tenlastelegging eenzelfde modus operandi is gehanteerd: het gebruik van een spuitbus met zwarte verf, al dan niet gebruikt om brand mee te stichten. Nu de officier van justitie bewezen acht dat de verdachte de onder 4 ten laste gelegde brandstichting heeft begaan, acht zij, gelet op het gebruik van zwarte spuitverf, ook de onder 3 ten laste gelegde vernieling wettig en overtuigend bewezen.
Van eenzelfde modus operandi is naar het oordeel van de rechtbank in het geval van feit 3 geen sprake, nu in het dossier geen aanwijzingen worden gevonden die wijzen in de richting van (een poging tot) brandstichting aan de auto van aangeefster ten gevolge waarvan deze auto is vernield/beschadigd. De enkele overeenkomst in het gebruik van eenzelfde soort spuitverf is onvoldoende voor het aannemen van eenzelfde modus operandi. Nu voorts concreet bewijs ontbreekt dat de verdachte degene is geweest die de sporen in de periode tussen 16 en 18 november 2016 op de auto heeft aangebracht, spreekt de rechtbank de verdachte vrij van het onder 3 ten laste gelegde.
4.3.3
Feit 4 primair – moord op [slachtoffer]
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het slachtoffer [slachtoffer] met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd.
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad. Voor bewezenverklaring daarvan is nodig dat komt vast te staan dat het handelen van de verdachte het gevolg is geweest van een tevoren genomen besluit en dat de verdachte tussen het nemen van het besluit en de uitvoering ervan gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Daarbij gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van de voorbedachte raad pleiten.
Over de aanloop naar de brandstichting en de beweegredenen van de verdachte is niets bekend geworden nu zij zich daarover nimmer heeft uitgelaten. Ook anderszins is niet gebleken dat de verdachte met een vooropgezet plan heeft gehandeld. Op basis daarvan is er naar het oordeel van de rechtbank geen bewijs aanwezig voor de stelling dat het handelen van de verdachte het gevolg is geweest van een vooraf door haar genomen besluit en evenmin voor het oordeel dat zij tussen het nemen van het besluit en de uitvoering daarvan de gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. De rechtbank spreekt de verdachte derhalve vrij van het onder 4 primair ten laste gelegde.

5.WAARDERING VAN HET BEWIJS

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier heeft specifiek met betrekking tot de feiten 4 en 5 aangevoerd dat de verklaringen van de verdachte afgelegd tegenover de SI op de luchtplaats voor het bewijs gebezigd kunnen worden. De verklaring van de verdachte die ziet op de toedracht van de brandstichting is door het NFI onderzocht en kan het ontstaan van de brand verklaren. Deze bevindingen zijn volgens de officier van justitie van groot belang voor de vraag of de verdachte de brandstichting in de woning heeft gepleegd. Deze bevindingen in samenhang bezien met de overige onderzoeksbevindingen, zoals de aanschaf van de spuitbus met zwarte verf en terpentine door de verdachte, rechtvaardigen naar het oordeel van de officier van justitie de stelling dat de verdachte de dader is.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van al hetgeen aan de verdachte ten laste is gelegd. De (uitgewerkte) standpunten van de verdediging zijn reeds hiervoor weergegeven in rubriek 4.2.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
5.3.1
Verklaringen afgelegd tegenover de stelselmatige informatie-inwinster
Door de verdediging is aangevoerd dat vanwege de onrechtmatige inzet van de SI in de opsporingsfase, al hetgeen dat is voortgekomen uit de inzet van de SI van het bewijs dient te worden uitgesloten.
De rechtbank heeft zoals uiteengezet in rubriek 3.2.3 van dit vonnis geconstateerd dat de inzet van de SI op rechtmatige wijze heeft plaatsgevonden en dat in overeenstemming met het bepaalde in artikel 29 Sv is gehandeld, zodat geen sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv. Uitsluiting van de verklaringen van de verdachte afgelegd tegenover de SI is om die reden niet aan de orde. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en gebruikt de verklaringen van de verdachte voor het bewijs. Het subsidiaire standpunt van de raadsman dat geen bewijskracht kan worden toegekend aan de verklaringen van de verdachte nu zij warrig en wisselend verklaart, verwerpt de rechtbank eveneens. De rechtbank ziet in de inhoud van de verklaringen van de verdachte geen redenen om deze terzijde te schuiven. Voor zover de raadsman heeft bedoeld dat mede gelet op de geestelijke toestand van zijn cliënt geen bewijskracht aan haar verklaringen kan worden toegekend, merkt de rechtbank op dat de psychiater die de verdachte dagelijks consulteerde geen aanleiding zag de inzet van de SI te staken of anderszins in te grijpen, zodat de rechtbank ook daarin geen reden ziet om de verklaringen van het bewijs uit te sluiten.
5.3.2
Bewijsmiddelen [3]
5.3.2.1 Bewijsmiddelen feit 4 subsidiair en feit 5
In de nacht van 13 op 14 januari 2017 vindt er een woningbrand plaats in de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] . De politie schrijft hierover het volgende op [4] :
Op (…) 14 januari 2017 te 11:55 uur werd (…) een brandonderzoek ingesteld naar aanleiding van een woningbrand aan de [adres] op 14 januari 2017 te 03:40 uur. (…) Op (…) 14 januari 2017 omstreeks 03:40 uur werd er melding gedaan van een woningbrand op de [adres] te [woonplaats] . De melding werd gedaan door een van de bewoners welke zichzelf via haar slaapkamerraam in veiligheid had weten te brengen. De melder gaf aan dat er nog een persoon in de woning aanwezig zou zijn en dat deze lag te slapen op de zolder. (…) De brandweer trof de voordeur slotvast afgesloten aan waarna een van de brandweermannen de deur (…) openbrak. (…) Hierop zijn vier brandweermannen en de brandweercommandant naar binnen gegaan waarbij ze op zolder een vrouw aantroffen. De vrouw werd direct naar buiten gedragen en overgedragen aan het ter plaatse gekomen ambulancepersoneel. Het slachtoffer werd uiteindelijk overgebracht naar het brandwondencentrum te Beverwijk alwaar ze een dag later (…) aan haar verwondingen kwam te overlijden. [5] (…) Slachtoffer: [slachtoffer] . [6] (…) Gelet op het aangetroffen beeld van het brandverloop is de brand ontstaan in de hal achter de voordeur waarna deze zich heeft uitgebreid verder de hal in. Gezien onze bevindingen is het zeer aannemelijk dat de brand is ontstaan ten gevolge van het al dan niet opzettelijk bijbrengen van een ontbrandbare vloeistof en het achterlaten van vuur in enigerlei vorm. Een technische oorzaak kan worden uitgesloten. (…) Tijdens de brand bevonden zich een tweetal vrouwen van respectievelijk 25 en 11 jaar oud in de woning. (…) Tijdens en na de brand waren de bewoners van perceel [adres] en [adres] thuis. Zij gaven aan veel rookoverlast in hun woning te ondervinden. Gezien voornoemde wordt er gesteld dat er door de brand gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen was te duchten en het feit iemands dood ten gevolge had. [7]
Nadat de brand was geblust, is het pand bemonsterd en zijn onder andere monsters veiliggesteld achter de voordeur van de woning (SIN: AKHK9166NL en AAHK9167) [8] en aan de linkerzijde van de dorpel van de woonkamer (SIN: AAKI4912NL). [9]
Op 17 februari 2017 is het pand aanvullend onderzocht door het Nederlands Forensisch Instituut. [10] Daarbij zijn nog eens drie sporen veiliggesteld, te weten op de begane grond aan de linkerzijde van de trap (SIN AAHK9169NL), aan de rechterzijde van het kozijn van de woonkamerdeur (SIN: AAHK9168NL) en op de begane grond aan de linkerzijde van de trap (SIN: AAHK9170NL). [11]
In totaal werden derhalve zes brandmonsters veiliggesteld.
Ook werd de voordeur van de woning [adres] in beslag genomen en veiliggesteld onder het SIN-nummer AAKI4911NL. [12]
Tijdens een forensisch sporenonderzoek aan de woning aan de [adres] heeft de politie het volgende geconstateerd [13] :
Op verzoek van TGO coördinator (…) werd door mij een onderzoek uitgevoerd naar een zwartkleurige verkleuring. Deze verkleuring bevindt zich op de gemetselde stenen buitenmuur aan de voorzijde van de woning, rechts van de woonkamererker ter hoogte van de onderzijde van een openslaand raampje. Ik zag dat de vorm een verticaal geplaatste lijn betrof met halverwege een haaks daarop geplaatste kortere horizontale lijn. [14] (…) Op het witkleurige raamkozijn van de woonkamererker zag ik eveneens een zwartkleurige vreemde stof in de vorm van een verneveld spetterpatroon. Ik zag dat deze vreemde stof zich op gelijke hoogte als de vreemde stof op de muur bevond. (…) Op de manier waarop de lijnen op de muur geplaatst zijn waarbij de verf eveneens op het raamkozijn terecht is gekomen is het zeer waarschijnlijk geplaatst door middel van een spuitbus. Een deel van het witkleurige hout van het raamkozijn, met daarop de vreemde zwartkleurige stof werd door mij veiliggesteld, gewaarmerkt en voorzien van SIN:AAFU0501NL (…). Van de zwartkleurige vreemde stof op de muur werd door mij eveneens een monster veilig gesteld, gewaarmerkt en voorzien van SIN:AAKI4908NL. [15]
Over de aanwezigheid van deze zwartkleurige stof op het kozijn en de muur van de woning aan de [adres] verklaren de voormalige bewoonsters als volgt.
Moeder [getuige 1] verklaart bij de politie hierover als volgt [16] :
V: Bij de voordeur stond een streep op de gevel, een soort markering op de muur vlak naast de deur. We laten je even een foto zien. Wat kun je ons hierover vertellen?A: Nee, ik heb geen idee wat het is. Ik heb zo vaak schoongemaakt, maar dit heb ik nooit eerder gezien, het is mij niet opgevallen. [17]
En dochter [getuige 2] verklaart hierover: [18]
V: Kan je voor ons naar een foto van de voorzijde van de woning kijken? (…) Getuige kijkt naar de foto van de woning aan de [adres] in [woonplaats] . (…) Wat valt je op?
A: (…) Ik zie ook een zwarte streep bij het raam. (…) Ik weet niet of het roet is of graffiti.(…)
V: Heb je het ooit eerder gezien?
A: Nee nog nooit. [19]
In het voorlopig sectierapport opgemaakt door dr. V. Soerdjbalie-Maikoe blijkt dat [slachtoffer] is overleden ten gevolge van de woningbrand [20] :
Bij sectie op het lichaam van [slachtoffer] , oud 11 jaren, wordt het intreden van de dood verklaard door verwikkelingen van thermische geweldinwerking, namelijk een brand. Dat heeft bij [slachtoffer] geleid tot een hoog koolmonoxide gehalte, thermische schade aan de luchtwegen/longen (en secundair aan de hersenen), een infauste prognose en noodzaak tot staken van medisch handelen met de dood tot gevolg. [21]
Een dag na de brandstichting heeft de verdachte met de politie gebeld. De politie heeft over dit gesprek het volgende opgeschreven: [22]
Zij wil niets met de familie te maken hebben. (…) Ze heeft vaak aangifte gedaan tegen de familie. (…) Het interesseert haar niet en het boeit haar helemaal niet wat er met ‘hun’ gebeurd. Het liefst wil zij ze ook dood hebben, dus het doet haar niks. [23]
Op 7 maart 2017 maakt de politiële informatie inwinster A-4024 op de luchtplaats van het arrestantencomplex in Almere contact met de verdachte. Zij maakt hiervan na afloop proces-verbaal op. Hierin is het volgende gerelateerd [24] :
Ik vroeg [verdachte] waarvoor ze hier was. Ze zei dat ze hier zat voor vernieling en brandstichting. [25] (…) Ze zei (…) dat haar zusje hierbij om het leven gekomen is. Ik vroeg haar hoe dat dan gegaan was. Ze vertelde mij letterlijk: gewoon, in brand gestoken. Ze maakte met haar hand een gebaar van het aandoen van een aansteker en met de andere hand alsof ze iets in haar hand had. Ze maakte hierbij ook het geluid tsssh. Ik vroeg haar om verduidelijking omdat ik niet begreep wat ze bedoelde. Ze zei nogmaals, gewoon in brand steken en maakte er dezelfde gebaren bij en hetzelfde sisgeluid. (…) Ik vroeg haar nogmaals hoe het gegaan was. Ze zei dat ze met een graffitibus gespoten had en er vervolgens de vlam bijgehouden had en dat zo de woning in de brand gegaan was. (…) Ze zei dat ze aan de voorzijde[de rechtbank leest: van de woning]
stond. [26]
Een dag later, op 8 maart 2017, maakt de politiële informatie inwinster A-4024 opnieuw contact met de verdachte. In het proces-verbaal van dit gesprek staat het volgende [27] :
Ik zei dat ze eerder tegen me gezegd had dat je een aansteker en een spuitbus nodig had. Ik vroeg haar of ik daarmee het huisje af kon laten branden. [28] [verdachte] zei tegen me dat dit niet genoeg was. Ze zei dat er nog een brandbare stof voor nodig was. (…) Ik vroeg haar nogmaals welke andere brandbare stof ze gebruikt had toen ze de woning in brand stak. [verdachte] zei dat de politieagente zei dat ze spiritus, wasbenzine of terpentine had gebruikt. (…) Ze zei dat het veel heftiger en groter was geworden als ze had verwacht. [29]
In het relaasproces-verbaal staat het volgende [30] :
[verdachte] verklaarde (…) dat een politieagente in het verhoor had gezegd dat ze spiritus, wasbenzine of terpentine had gebruikt. Dit was opmerkelijk omdat [verdachte] tijdens het verhoor niet met het woord terpentine was geconfronteerd. (…) [verdachte] kwam uit zichzelf met bovengenoemde uitspraken en was toen nog niet geconfronteerd met het feit dat er brand versnellende middelen waren gebruikt bij de woningbrand. [31]
Uit opgevraagde bankrekening gegevens van verdachte blijkt de volgende pintransactie [32] :
Uit een afschrift is gebleken dat er op 18 april 2016 te 15.00 uur een pintransactie heeft plaatsgevonden bij de Hema (…) te Amersfoort. (…) Op (…) 4 april 2017 (…) bevonden wij ons in de Hema te Amersfoort (…). De filiaalmanager heeft (…) een kassaban uitgedraaid van voornoemd bankafschrift. Wij zagen op betreffende kassabon dat er (…) spuitverf zwart (…) was aangekocht. (…) Wij (…) hebben hierop aan de filiaalmanager gevraagd of de aangekochte spuitverf in de kleur zwart nog steeds in de winkel werd verkocht en of de leverancier en het product (spuitverf zwart) ongewijzigd was gebleven. De filiaalmanager deelde ons mede dat het product ongewijzigd was gebleven. Hierop is door ons (…) een soort gelijke spuitverf zwart aangekocht in de Hema. [33]
Voorts blijkt uit opgevraagde bankrekening gegevens van verdachte de volgende aankoop [34] :
Uit een afschrift is gebleken dat er op 20 oktober 2016 te 15.19 uur een pintransactie heeft plaatsgevonden bij de Gamma (…) te Amersfoort. (…) Op (…) 4 april 2017 (…) bevonden wij ons in de Gamma winkel te Amersfoort (…). De plaatsvervangend filiaalmanager heeft (…) een kassabon uitgedraaid van voornoemd bankafschrift. Wij zagen op betreffende kassabon dat er 5 liter terpentine was aangekocht. (…) De plaatsvervangend filiaalmanager deelde ons mede dat het product ongewijzigd was gebleven. [35]
De zwarte verf veiliggesteld vanaf het kozijn, de muur en de voordeur van de woning aan de [adres] is bemonsterd en vergeleken met de verf uit de referentiespuitbus die politie op 4 april 2017 bij Hema aanschafte. Het Nederlands Forensisch Instituut heeft een vergelijkend verfonderzoek uitgevoerd en komt in haar rapport tot de volgende conclusies [36] :
Te onderzoeken materiaal:
AAFU0501NL: Monster Verf (zwartkleurig op houtkozijn) Kozijn rechterzijde erker
AAKI4908NL: Monster Verf (verf in steengruis) Steen gemetselde muur rechts van erker
(…)
AAKF4550NL: Referentie spuitbus
(…)
AAKI4911NL: Deur [37]
(…)
De zwarte verf uit de spuitbus betreft een alkydverf (bevat alkydhars als bindmiddel). Dergelijke verf is ook aangetroffen op de woning (…). [38]
De sporen [AAFU0501NL en AAKI4908NL] en vanaf posities 1 en 5 op de deur [AAKI4911NL], alle veiliggesteld vanaf de woning, komen qua bindmiddel samenstelling overeen met de verf uit de HEMA spuitbus. (…) De resultaten voor de sporen vanaf de woning zijn (…) vergelijkbaar met de resultaten vanaf de sporen vanaf het voertuig (…). [39]
[resultaten sporen vanaf het voertuig:]
De globale chemische structuur komt overeen. Dit impliceert dat het mogelijk is dat de verven uit eenzelfde product komen of, meer specifiek, dat de sporen vanaf het voertuig[de rechtbank leest in dit verband: de woning]
uit een Hema spuitbus komen. [40]
Het Nederlands Forensisch Instituut heeft brandtechnisch onderzoek verricht naar de woningbrand en een rapport opgemaakt waarin het volgende staat gerelateerd [41] :
Alle zes brandmonsters zijn op het NFI onderzocht op de aanwezigheid van vluchtige ontbrandbare stoffen. Uit de resultaten van dat onderzoek bleek dat in deze brandmonsters vluchtige stoffen zijn aangetoond die van een aardoliedestilaat afkomstig zijn en dat de aangetoonde combinatie van deze stoffen wijst op een product van de subklasse terpentine. [42] (…) Dit betreft een klassieke terpentine (…). De aangetroffen sporen kunnen daarmee (…) afkomstig zijn van de klassieke terpentine van het huismerk Gamma, of van het OK-merk van de Gamma (…). [43]
Gezien het brandbeeld, bevond het ontstaansgebied van de brand zich in de gang van de woning. Gegeven de aangetroffen sporen van terpentine en aanwezige materialen in de gang, is de brand nabij de voordeur en/of de kapstok ontstaan. Een technische oorzaak van de brand kon worden uitgesloten. Door de brandeigenschappen van terpentine (…) moet deze brand op enigerlei wijze door een open vlam zijn ontstoken. [44] Brandende kaarsen op de TV-kast in de woonkamer kunnen niet van invloed zijn geweest op het ontstaan en/of de ontwikkeling van deze brand (…). [45]
Een spuitbus met verf kan als vlammenwerper worden gebruikt en het is daarmee mogelijk om via de brievenbus een brand in de woning te veroorzaken. Afhankelijk van hoe de spuitbus wordt bewogen, kan daarbij ook onverbrande verf op en rondom de brievenbus terechtkomen (…). [46]
De bewoners van [adres] en [adres] doen aangifte van brandstichting. Bewoner [getuige 3] heeft verklaard [47] :
Wij zijn woonachtig in een rijtjeswoning (…) aan de [adres] te [woonplaats] .(…) De brand is (…) begonnen in de woning naast ons, [adres] . Op (…) 14 februari 2017 tussen 03:30 en 03:45 uur werd ik wakker. Ik lag te slapen op de 1e verdieping van onze woning. [48] Ik werd wakker omdat ik een benauwde lucht op de luchtwegen kreeg (…). Ik rook een brandlucht (…). Wel zag ik overal rook. Toen heb ik iedereen in onze woning wakker gemaakt. Ook mijn broertje die op zolder lag. Daar was de meeste rook, ik kon niets meer zien. (…) Over onze eigen woning kan ik vertellen dat er rook in onze woning was gekomen (…). Ik zag dat er in onze woning roetschade was ontstaan door de brand bij de buren. Verder zijn door de brand de volgende goederen beschadigd: 2 tapijten, 7 dekens, 5 gordijnen, zolder laminaten, 4 bedden, muren moeten geverfd worden, kleding: alles is weggegooid, lampen, armklink van de trap, 2-zitsbank, 1 laptop, 1 televisie en Playstation, telefoonscherm, schoenen.(…) De elektronische goederen op de lijst zijn ook beschadigd door de roet en de rook. Ik wilde ze namelijk allemaal aanzetten en ze begonnen vreemd te doen. [49] (…) Al deze elektronische apparaten stonden boven op zolder. [50]
De bewoner van de [adres] , [getuige 4] , heeft verklaard [51] :
Ik ben woonachtig op de [adres] te [woonplaats] . Ik ben hier woonachtig met mijn vrouw en mijn drie kinderen. (…) De brand is (…) begonnen in de woning naast ons, [adres] . (…) In onze woning sliepen op dat moment (…) vijf personen. [52] Op (…) 14 januari 2017 omstreeks 03:40 uur werd ik zelf wakker van een rooklucht op mijn slaapkamer. (…) Door de brandstichting is er roetschade ontstaan op onze zolder. (…) De wanden zijn helemaal zwart geworden. (…) Voor zover ik nu weet betreft de schade aan de inboedel voornamelijk rookschade. [53]
5.3.2.2 Bewijsmiddelen feit 2 meest subsidiair
Op 26 april 2016 heeft [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ) aangifte gedaan van een (poging tot) brandstichting aan haar auto [54] :
Op (…) 25 april 2016 (…) parkeerde ik mijn voertuig op de [straat] (…) in [woonplaats] . Mijn voertuig is voorzien van kenteken [kenteken] en het betreft een blauwe Citroen Saxo. Ik (…) liet mijn auto in goede staat achter. Op (…) 26 april (…) stapte ik in mijn auto en rook direct een benzinelucht. (…) Ik (…) zag bij het uitstappen dat er een zwarte veeg op de ruit aan de bestuurderskant zat. (…) Ik rook (…) nog steeds de benzinelucht. (…) Ik zag (…) bij de plek waar ik mijn auto gisterenavond had neergezet, dat de grond eromheen zwart was en ook naar benzine rook. Ik zag door de regen die gister en vandaag gevallen was, dat de benzine verspreid op de straat lag. Ik kon zien dat dit benzine was, omdat ik de geur herkende en in de glinstering van het water op het wegdek verschillende kleuren zag. Ik raakte de motorkap aan met mijn hand en rook hierna ook de geur van benzine aan mijn handen. [55]
Een vriendin van [getuige 1] , getuige [getuige 5] verklaart hierover [56] :
Er was iets met haar auto gebeurd. Ik werd die dag vroeg in de morgen gebeld door [getuige 1] . Ze vroeg mij om langs te komen. Ik kwam bij haar de straat in en ik rook toen al benzine in de straat. Ik zag een gedeelte zwart op haar auto, dit was op haar voorportier. [57]
In de telefoon van verdachte wordt het volgende sms-bericht aangetroffen [58] :
incoming – 28-4-2016 – from (…) [getuige 6]
Opdonderen, jij bent psychopaat mevrouw, jij koopt benzine en gooit het over een auto heen (…). [59]
De politie heeft de afzender van dit bericht, [getuige 6] , verhoord en zij heeft als volgt verklaard [60] :
Ze zei wel eens aan de telefoon dat ze naar de benzinepomp wilde gaan om, ja, om gewoon benzine te halen. En ze wilde dan de auto van haar moeder in de fik steken. [61] (…) Ze zei vaak dat ze de auto van haar moeder in de fik wilde steken. (…) ze zou een jerrycan met benzine halen. En ze heeft wel een keer gezegd dat ze het echt gehaald had. [62]
[getuige 6] heeft bij de politie verklaard dat ze haar vriend [getuige 9] hierover destijds heeft verteld. [getuige 9] is door de politie gehoord en heeft hierover verklaard [63] :
V: Wat weet je van berichten waarin over brand gesproken wordt?
A: Ja, [getuige 6] vertelde daar wel over. Dat ze met dingen kwam zoals die auto in de brand steken. (…) Dat ze naar het benzinestation wilde gaan en benzine wilde kopen. [64]
Uit opgevraagde bankrekening gegevens van verdachte blijken de volgende pintransacties [65] :
Op maandag 18 april 2016 om 15.00 uur werd een betaling gedaan van 14,25 euro bij de Hema (…) te Amersfoort. Uit de aankoopbon blijkt dat er toen drie goederen waren gekocht, waaronder een bus zwarte spuitverf. (…). [66] (…) op maandag 18 april 2016 om 15.27 uur en 15.32 uur werden bij Shell (…) te Amersfoort twee aankopen gedaan. Bij de aankoop van 15.27 uur werd onder andere een lege jerrycan met een inhoud van 10 liter gekocht. (…) Diezelfde dag omstreeks 15.32 uur werd vervolgens 5,29 liter benzine gekocht. Dit betrof (…) Shellina benzine (2-takt). [67]
5.3.3
Bewijsoverweging feiten 2 meest subsidiair, 4 subsidiair en 5
Gelet op de redengevende feiten en omstandigheden die in voornoemde bewijsmiddelen zijn vervat, kan wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte de onder 2 meest subsidiair, 4 subsidiair en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan. Nu de feiten naar het oordeel van de rechtbank een onderlinge samenhang vertonen en in elkaars bewijs bijdragen, is omwille van de begrijpelijkheid gekozen voor een gezamenlijke bespreking, uitgesplist in onderdelen.
Brandstichting
Vastgesteld kan worden dat de woning aan de [adres] op 14 januari 2017 in brand is gestoken. De brand is ontstaan in de hal achter de voordeur van de woning. Bij onderzoek aan de uit de hal van de woning veiliggestelde brandmonsters wordt klassieke terpentine aangetroffen. Gegeven de aangetroffen sporen van terpentine heeft het NFI geconcludeerd dat de brand met een open vlam is ontstoken.
Met betrekking tot feit 2 is komen vast te staan dat (de plek rondom) de auto van aangeefster [getuige 1] met benzine is besprenkeld en dat de ruit van het bestuurdersportier is bevuild met een zwarte substantie. Dit laat zich juridisch kwalificeren als een beschadiging van de auto. Dat de verdachte in juridische zin heeft gepoogd de auto in brand te steken kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden bewezen, maar aanwijzingen dat zulks de bedoeling was vindt de rechtbank in de aanschaf van goederen door de verdachte op 18 april 2016 en de verklaring van de getuige [getuige 6] . De verdachte heeft haar verteld dat ze de auto van haar moeder in de fik wilde steken en dat zij hiertoe een jerrycan met benzine had gehaald. Deze getuige stuurt bovendien op 28 april 2017 een sms naar de verdachte met de tekst: “Opdonderen, jij bent psychopaat mevrouw, jij koopt benzine en gooit het over een auto heen.”
De rechtbank stelt vast dat de brandstichting in de woning en de beschadiging van de auto beschouwd kunnen worden als te zijn gericht tegen een zelfde persoon, namelijk de moeder van aangeefster: [getuige 1] . Over haar familie – en in het bijzonder haar moeder – heeft de verdachte verklaard dat zij niets met hen te maken wil hebben en dat zij hen haat voor wat zij haar hebben aangedaan.
Zwarte verkleuringen op de woning en de Citroën Saxo
Na de woningbrand worden op de stenen buitenmuur en het kozijn aan de voorzijde van de woning een zwarte streep en een verneveld spetterpatroon waargenomen. De politie heeft geconstateerd dat de zwarte verkleuringen zeer waarschijnlijk zijn geplaatst door middel van een spuitbus. De voormalige bewoners van de woning, moeder [getuige 1] en dochter [getuige 2] , verklaren dat zij de zwarte verkleuring niet eerder op de woning hebben gezien. Een dergelijke zwarte streep wordt ook waargenomen op de auto van aangeefster [getuige 1] op 26 april 2016. Bij haar aangifte zijn foto’s van de Citroën Saxo gevoegd. Op deze foto’s ziet de rechtbank dat op de ruit in het portier aan de bestuurderszijde een dikke zwarte, deels vernevelde, streep zichtbaar is (pagina 60).
Verklaringen verdachte tegenover informatie-inwinster
Op de luchtplaats van het politiecellencomplex heeft de verdachte tegenover de informatie-inwinster verklaard dat zij de woningbrand heeft gepleegd. Zij heeft daarbij met haar hand een gebaar gemaakt van het aandoen van een aansteker en met haar andere hand alsof ze iets in haar hand heeft. Ze heeft daarbij het geluid “tssh” gemaakt. De verdachte heeft verklaard dat ze met een graffiti-spuitbus gespoten heeft en dat ze er een vlam bij heeft gehouden. Ze heeft ook gezegd dat er nog een brandbare stof voor nodig was. De verdachte heeft verklaard dat ze aan de voorzijde van de woning stond.
Brandtechnisch onderzoek NFI
Gelet op de verklaring van de verdachte dat de brand in de woning is ontstoken met een spuitbus en een vlam en gelet op de bevindingen van het vergelijkend verfonderzoek, is aan deskundigen van het NFI de vraag gesteld of het mogelijk is dat de brand met behulp van een graffiti-spuitbus is aangestoken. De deskundigen concluderen dat een spuitbus met verf als vlammenwerper kan worden gebruikt en dat het daarmee mogelijk is om via de brievenbus een brand in de woning te veroorzaken.
Door de raadsman is in dat kader aangevoerd dat de kans op brandwonden (op de handen) bij de dader bij het door het NFI onderzochte scenario aanzienlijk is, terwijl op de handen van de verdachte geen brandwonden zijn geconstateerd. Hoewel zulks het geval is, merkt de rechtbank daarover op dat de handen van de verdachte pas drie maanden na de brand, op 14 april 2017, op thermische schade zijn onderzocht. De uitkomst van dat onderzoek zegt derhalve niets over de af- of aanwezigheid van brandwonden op de handen van de verdachte kort na de brand.
Aankopen met bankpas verdachte
Naar aanleiding van de verklaring van de verdachte over de wijze van brandstichten zijn haar bankafschriften onderzocht. Op 18 april 2016 is er met de bankpas van de verdachte bij Hema een spuitbus met zwarte verf aangeschaft. Op diezelfde dag, ongeveer een half uur na de aankoop van de spuitbus, is er met diezelfde bankpas bij de Shell om 15.27 uur een lege jerrycan aangeschaft, en om 15.32 uur 5,29 liter benzine. Op 20 oktober 2016 wordt er bij Gamma met de bankpas van de verdachte 5 liter terpentine afgerekend. De verdachte heeft geen verklaring willen geven voor de aanschaf van bovengenoemde goederen. Bij de doorzoeking in haar woning heeft de politie geen van deze goederen aangetroffen.
Vergelijkend verfonderzoek NFI
De politie heeft bij Hema een spuitbus met zwarte verf gekocht, gelijk aan de spuitbus die de verdachte op 18 april 2016 heeft aangeschaft. Deze verf is door het NFI onderzocht en vergeleken met de bemonsteringen van de zwarte verkleuringen op de muur en het kozijn van de woning aan de [adres] . Ook de voordeur van de woning is door het NFI onderzocht. Het NFI heeft geconstateerd dat de zwarte verf uit de spuitbus een zwarte alkydverf betreft en dat dergelijke verf ook is aangetroffen op de muur, het kozijn en de brievenbus in de voordeur van de woning.
De raadsman heeft gesteld dat niet vaststaat dat de streep verf op de woning op hetzelfde moment is aangebracht als het moment dat de brand is ontstaan. Dit verweer wordt door de rechtbank verworpen. De voormalige bewoners [getuige 1] en [getuige 2] hebben ná de brand verklaard dat zij de streep niet eerder hebben gezien. De zwarte streep op de muur is bemonsterd en deze blijkt na onderzoek te zijn gezet met een spuitbus met zwarte alkydverf. Dergelijke verf is ook aangetroffen op de deur en de brievenbus van de woning: de plek waar de brand met behulp van een spuitbus is aangestoken. Gelet op deze bevindingen gaat de rechtbank ervan uit dat de streep op de muur op hetzelfde moment is aangebracht als het moment dat de brand is ontstaan.
Overeenkomsten tussen de feiten 2 en 4 – modus operandi
De rechtbank concludeert dat beide feiten overeenkomsten vertonen die zodanig specifiek zijn, dat gesproken kan worden van een gelijke modus operandi. In beide gevallen is de moeder van de verdachte het beoogde slachtoffer en beide feiten kunnen in verband worden gebracht met het misdrijf brandstichting. Kenmerkend is dat in beide gevallen gebruik wordt gemaakt van zwarte (spuitbus)verf – die in ieder geval bij de woningbrand als vlammenwerper heeft gefungeerd – en van een brandbare stof: benzine dan wel terpentine.
Conclusie rechtbank
Tezamen leveren bovenstaande bevindingen het volgende op. Enkele dagen voor de beschadiging van de auto koopt de verdachte binnen een tijdsbestek van een half uur een spuitbus zwarte verf, een jerrycan en een hoeveelheid benzine. Een paar dagen later wordt op de auto van aangeefster [getuige 1] een dikke zwarte streep waargenomen en constateert aangeefster een spoor van benzine rondom en op haar auto. Vervolgens ontvangt de verdachte twee dagen later een sms-bericht van een vriendin waarin zij aangeeft dat de verdachte benzine over een auto gooit. Deze vriendin verklaart bij de politie dat de verdachte de auto van haar moeder in de fik wilde steken en dat ze een jerrycan met benzine zou halen, hetgeen de verdachte blijkens haar bankafschriften ook daadwerkelijk heeft gedaan.
Gelet hierop meent de rechtbank dat de verdachte de goederen op 18 april 2016 heeft aangeschaft met de bedoeling deze te gebruiken bij de (mislukte) brandstichting in de auto van haar moeder. De door de verdachte aangeschafte zwarte Hema spuitbusverf biedt naar het oordeel van de rechtbank een verklaring voor de aanwezigheid van de zwarte streep op de ruit aan de bestuurderszijde van de auto en legt tevens een link met de brandstichting in de woning aan de [adres] . Tegenover de informatie-inwinster verklaart de verdachte dat zij de brand in die woning heeft gesticht met behulp van een graffiti-spuitbus, een aansteker en een brandbare stof. De verdachte was op dat moment nog niet geconfronteerd met het feit dat er bij de woningbrand brandversnellende middelen waren gebruikt. Op de woning – en specifiek op de deur en de brievenbus – wordt zwarte alkydverf aangetroffen. Dit type verf zit ook in de zwarte spuitbus die verdachte bij Hema heeft gekocht. Uit onderzoek door het NFI blijkt dat de omschreven werkwijze van de verdachte (spuitbus, vlam, brandbare stof) de woningbrand heeft kunnen veroorzaken. De rechtbank beschouwt deze elementen in de verklaring van de verdachte als daderkennis. Bovendien wordt in de brandmonsters van de woning klassieke terpentine aangetroffen: eenzelfde soort terpentine als de vijfliterfles terpentine die met de bankpas van de verdachte is aangeschaft bij Gamma. Een verklaring voor deze aanschaf heeft de verdachte niet gegeven en in haar woning wordt geen soortgelijke fles aangetroffen.
Gelet op bovenstaande bevindingen acht de rechtbank bewezen dat de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht in de woning aan de [adres] , waarbij gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor zich in die woning bevindende personen te duchten was, en ten gevolge waarvan het (half)zusje van de verdachte is overleden (feit 4 subsidiair). Dit gevaar was er ook voor de goederen in en de bewoners van de belendende woningen (feit 5). Voorts acht de rechtbank bewezen dat de verdachte de Citroën Saxo opzettelijk heeft beschadigd door deze met zwarte verf te bekladden en met benzine te overgieten (feit 2 meest subsidiair).
Voor zover de rechtbank de verweren van de verdediging niet heeft besproken, vinden deze hun weerlegging in de bewijsmiddelen.

6.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:

2.meest subsidiair

in de periode van 25 april 2016 tot en met 26 april 2016 te Amersfoort, opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (merk Citroën Saxo), toebehorende aan [getuige 1] , heeft beschadigd, door toen aldaar opzettelijk en wederrechtelijk zwarte verf op voornoemde auto te spuiten en benzine op/over voornoemde auto heen te gieten;

4.subsidiair

op 14 januari 2017 te [woonplaats] , opzettelijk brand heeft gesticht in een woning aan de [adres] , immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk
- terpentine in de hal van voornoemde woning gebracht/gegoten/gesproeid en
- ( vervolgens) het ventiel van een bus spuitverf ingedrukt en ingedrukt gehouden en (vervolgens) bij de hierdoor verspoten damp/verf een vlam gehouden en (vervolgens) de hierdoor ontstane (steek)vlam gericht op/door de in de voordeur van voornoemde woning geplaatste (geopende) brievenbus en/of de goederen en/of stoffering in de zich daarachter bevindende hal,
ten gevolge waarvan die woning en de inboedel van die woning geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de inboedel van die woning en levensgevaar en zwaar lichamelijk letsel voor zich in die woning bevindende personen te duchten was, welk feit de dood van [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
5.
op 14 januari 2017 te [woonplaats] , opzettelijk brand heeft gesticht in een woning gelegen aan de [adres] , immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk
- terpentine in de hal van voornoemde woning gebracht/gegoten/gesproeid en
- ( vervolgens) het ventiel van een bus spuitverf ingedrukt en ingedrukt gehouden en (vervolgens) bij de hierdoor verspoten damp/verf een vlam gehouden en (vervolgens) de hierdoor ontstane (steek)vlam gericht op/door de in de voordeur van voornoemde woning geplaatste (geopende) brievenbus en/of de goederen en/of stoffering in de zich daarachter bevindende hal,
ten gevolge waarvan de inboedel van de belendende woningen gelegen aan de [adres] en [adres] geheel of gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de inboedel van overige belendende woningen, en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor in die belendende woningen aanwezige personen te duchten was.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

7.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van feit 2 meest subsidiair:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Ten aanzien van feit 4 subsidiair en 5:
De eendaadse samenloop van:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is
en
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is en het feit iemands dood ten gevolge heeft
(feit 4)
en
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is
(feit 5).

8.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Door de verdediging is aangevoerd dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging nu zij als ontoerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
De verdachte is in de periode van 20 juli 2017 tot en met 7 september 2017 onderzocht in het Pieter Baan Centrum. Ten aanzien van de medewerking van de verdachte, het bestaan van een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte rapporteren psycholoog Van de Kant en psychiater Kuijpers het volgende [68] : “
Door de beperkte deelname van betrokkene, en het ontbreken van hetero-anamnestische informatie van naasten en specifieke symptoombeschrijvingen vanuit de ggz, is het niet mogelijk gebleken om tot uitgekristalliseerde diagnostische conclusies te komen. [69] Volgens de psycholoog en psychiater is het echter wel mogelijk om “
op basis van betrokkenes voorgeschiedenis, getuigenverklaringen over het gedrag van betrokkene en op basis van de verrichtte deelonderzoeken en gedragsobservaties in het PBC een algemeen beeld te schetsen van betrokkene en haar beperkingen aangezien die (…) prominent aanwezig zijn en haar dagelijks functioneren beïnvloeden. [70] Samenvattend stellen zij dat er gedurende het onderzoek diverse uiteenlopende functiebeperkingen zijn waargenomen, waaronder “
een verstoorde contactname en zwak sociaal aanpassingsvermogen, verhoogde prikkelgevoeligheid met daarbij een inadequate gedragsregulatie met ontremming, ook is er sprake van stemmingsinstabiliteit en emotieregulatie problemen. Impulsregulatiestoornissen blijven beperkt tot verbale ontregeling die zich zowel in contact [71] met anderen alsook zonder dit directe contact manifesteert. Problemen ten aanzien van cognitieve functies fluctueren gedurende de observatieperiode maar zijn ook evident aanwezig. Tevens wordt gedacht aan een psychotische kwetsbaarheid. Het is mogelijk dat deze samenhangt met schizofrenie; maar het ontbreekt aan voldoende inzicht in de exacte symptomatologie en onderlinge verbanden hiertussen om tot diagnostische conclusies te komen. Bovendien kan de psychotische kwetsbaarheid ook samenhangen met de persoonlijkheidsproblematiek en/of de getraumatiseerde ontwikkeling van betrokkene. [72]
De onderzoekers stellen vervolgens “
dat het bij betrokkene op dit moment niet mogelijk is om een stoornis in engere zin vast te stellen, maar dat het, gelet op betrokkenes voorgeschiedenis en het brede scala aan symptomen en functiebeperkingen wel evident is dat in brede zin sprake is van een ziekelijke stoornis en/of een gebrekkige ontwikkeling.” Deze was volgens de onderzoekers
“zeer waarschijnlijk ook ten tijde van de ten laste gelegde feiten aanwezig, maar op welke manier en in welke mate precies valt niet aan te geven. [73] De rapporteurs constateren dat er al lange tijd sprake is van boosheid van de verdachte jegens haar familie. [74] Met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte wordt als volgt gerapporteerd: “
Het wordt (…) op basis van de beschikbare informatie en vanwege de aanwezigheid van een reële component voor betrokkenes boosheid (…) niet waarschijnlijk geacht dat de pathologie volledig heeft doorgewerkt in het ten laste gelegde. Echter, gezien de ernst en omvang van de genoemde functiebeperkingen en het effect daarvan op het gedrag van betrokkene is het evenmin aannemelijk dat de pathologie in het geheel niet heeft doorgewerkt in het ten laste gelegde. Gelet op de ernst van beschreven functiebeperkingen en de talrijkheid hiervan is het meest waarschijnlijk dat er wel sprake is geweest van enige mate van doorwerking, maar blijft het vooralsnog onduidelijk op welke manier en in hoeverre deze beperkingen de keuze- en handelingsvrijheid hebben ondermijnd.” [75] De deskundigen kunnen
“een gericht advies ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid niet voldoende (…) onderbouwen vanwege ontbrekende informatie en het feit dat betrokkene slechts zeer beperkt medewerking heeft verleend aan het onderzoek.” [76]
De stelling van de verdediging dat sprake zou zijn van een volledig ontoerekeningsvatbare verdachte vindt geen steun in het over de verdachte opgemaakte rapport. Hoewel er weliswaar aanwijzingen in het dossier te vinden zijn dat de verdachte in de periode rondom – en voorafgaand aan – het ten laste gelegde, kampte met psychiatrische problematiek, ziet de rechtbank hierin geen aanleiding de verdachte als volledig ontoerekeningsvatbaar te beschouwen en te dien aanzien te ontslaan van alle rechtsvervolging.
De rechtbank is gelet op de conclusie van de deskundigen van oordeel dat het hiervoor bewezen verklaarde verminderd aan verdachte kan worden toegerekend. Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid geheel uitsluit.

9.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 12 jaren, met aftrek van het voorarrest, en te gelasten dat verdachte ter beschikking wordt gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en heeft geen (subsidiair) standpunt ingenomen ten aanzien van de strafmaat.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de sanctie en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting in de woning van haar familie, waarbij haar elfjarige halfzusje [slachtoffer] op afschuwelijke wijze om het leven is gekomen. In de nacht van 14 januari 2017 heeft zij zich begeven naar de woning aan de [adres] in [woonplaats] waar haar moeder [getuige 1] , haar zusje [getuige 2] , haar halfzusje [slachtoffer] en haar broer [A] woonachtig waren. Zij heeft vanaf de buitenkant van de woning via de brievenbusopening de deurmat besprenkeld met terpentine, waarna zij met een aansteker en een spuitbus met verf die als vlammenwerper fungeerde de doordrenkte deurmat vlam heeft laten vatten. Als gevolg hiervan heeft het vuur zich in de woning verspreid en is de brand ontstaan. Tijdens de brand sliep [getuige 2] in een slaapkamer aan de achterzijde van de woning en lag [slachtoffer] in haar bed op de zolderkamer. Haar moeder en broer waren op het moment van de brand niet in de woning aanwezig. [getuige 2] werd op tijd wakker en wist aan de brand te ontkomen, maar voor [slachtoffer] was het te laat. Zij is ten gevolge van de brandstichting overleden.
Door haar handelen heeft de verdachte blijk gegeven van een volstrekt gebrek aan respect voor het leven van haar medemens. Zij heeft de brand gesticht op een voor de nachtrust bestemde tijd in een woning: een plek waar personen zich bij uitstek veilig dienen te kunnen voelen. Verdachte heeft geen openheid en inzicht gegeven in haar handelen en heeft op geen enkele wijze spijt, emotie en invoelingsvermogen getoond ten aanzien van het overlijden van haar halfzusje.
Verdachte heeft met haar daad onherstelbaar leed en verdriet toegebracht aan de nabestaanden van [slachtoffer] , zoals de verklaringen die namens de nabestaanden ter terechtzitting zijn afgelegd daarvan getuigen. Feiten als de onderhavige veroorzaken bovendien ernstige gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving in het algemeen en bij de personen die in de nabijheid van de slachtoffers leefden en/of woonden in het bijzonder. De buren aan beide zijden van de woning aan de [adres] hebben als gevolg van de brand aanzienlijke (roet)schade opgelopen en bovendien was de woningbrand ook voor hen niet zonder gevaar.
Ook heeft de verdachte acht maanden voor de woningbrand de auto van haar moeder beschadigd door deze met verf te bekladden. Met het plegen van dit feit heeft de verdachte eveneens getoond geen respect te hebben voor de eigendommen van een ander.
Uit een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 1 juni 2017 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de aard van de bewezen verklaarde feiten en de ernst van de gevolgen vanuit het oogpunt van vergelding enkel een langdurige gevangenisstraf als passend kan worden beschouwd. Bij het bepalen van de straf zal de rechtbank voorts in het bijzonder rekening houden met de omstandigheid dat verdachte – zoals geconcludeerd in rubriek 8 – verminderd toerekeningsvatbaar is. De rechtbank acht een gevangenisstraf van zeven jaar met aftrek van voorarrest, passend en geboden. De rechtbank komt tot een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist nu de rechtbank de verdachte vrijspreekt van een aantal van de tenlastegelegde feiten en de rechtbank voorts van oordeel is dat een gevangenisstraf van zeven jaar recht doet aan de ernst van de bewezenverklaarde feiten.
Over de vraag of naast de opgelegde straf een tbs-maatregel moet worden opgelegd overweegt de rechtbank als volgt.
Artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) vereist voor een last tot terbeschikkingstelling dat bij de verdachte tijdens het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Voorts dient het bewezen verklaarde een misdrijf te zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, dan wel te behoren tot een der misdrijven omschreven in artikel 37a lid 1 onder 1 en dient de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel te eisen.
Voor wat betreft de vaststelling van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens verwijst de rechtbank naar het hiervoor in rubriek 8 overwogene. Hoewel verdachte haar medewerking grotendeels heeft geweigerd kan worden vastgesteld dat zij lijdende is aan een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van artikel 37a, eerste lid, Sr.
Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake van een aanzienlijk recidivegevaar. De inschatting van dat gevaar ontleent de rechtbank uit de aard van de feiten en het gegeven dat verdachte een langdurige haat jegens haar familie – in het bijzonder haar moeder – ervaart. In dit kader kent de rechtbank tevens gewicht toe aan de (psychiatrische) voorgeschiedenis van de verdachte, in het bijzonder de door de rechtbank Midden Nederland afgegeven (voorlopige) machtigingen voor opname van verdachte in psychiatrische ziekenhuizen. De laatste beschikking van 16 november 2016 werd afgegeven vanwege dreigend (levensgevaar) voor personen.
De rechtbank acht het, gelet op de aard en de ernst van de onder 4 subsidiair en 5 bewezen verklaarde feiten en hetgeen is gebleken omtrent de persoon van de verdachte, niet verantwoord de verdachte, zonder dat dit gevaar is weggenomen of in belangrijke mate is gereduceerd, in de maatschappij te laten terugkeren. De verdachte heeft door te volharden in haar weigering medewerking te verlenen aan met het oog op rapportage door gedragsdeskundigen te verrichten onderzoek, iedere opening naar een onderzoek naar het bestaan van alternatieve, minder vergaande modaliteiten van beteugeling van het herhalingsgevaar onmogelijk gemaakt.
Verdachte dient op grond van het voorgaande te worden ter beschikking gesteld en van overheidswege te worden verpleegd. De onder 4 subsidiair en 5 bewezen verklaarde feiten zijn misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Verder eist de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel. De rechtbank overweegt dat de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betreft het onder 4 bewezen verklaarde feit. De maatregel kan daarom langer duren dan vier jaren.

10.BENADEELDE PARTIJEN

[getuige 4] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 700,-. Dit bedrag bestaat uit € 400,- materiële schade en € 300,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 5 ten laste gelegde feit.
[getuige 3] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 2.384,55. Dit bedrag bestaat uit € 1.634,55 materiële schade en € 750,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 5 ten laste gelegde feit.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van [getuige 4] en [getuige 3] met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, maar zonder oplegging van vervangende hechtenis.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partijen in de vorderingen bepleit vanwege de bepleite vrijspraak voor het tenlastegelegde.
Subsidiair heeft de verdediging bepleit de vordering van [getuige 4] af te wijzen wegens onvoldoende onderbouwing van zowel de materiële als immateriële schade.
Ten aanzien van de vordering van [getuige 3] heeft de verdediging subsidiair bepleit deze vordering niet-ontvankelijk te verklaren omdat de gevorderde schadeposten zich niet goed lenen voor behandeling in het strafgeding.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de vordering van [getuige 4]
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde rechtstreekse schade heeft geleden. De gevorderde materiële schade ter hoogte van in totaal € 400,- komt voor vergoeding in aanmerking. De vordering is op dit punt voldoende onderbouwd.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank het volgende. Wanneer er geen sprake is van fysiek letsel, kan slechts in een beperkt aantal gevallen immateriële schade worden toegekend. Deze gevallen zijn limitatief in de wet opgesomd (artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek). Uit het voegingsformulier blijkt dat de benadeelde en zijn familie – kort gezegd – erg zijn geschrokken van wat zij hebben meegemaakt. Volgens de wet is het verhalen (op daders) van negatieve gevoelens alleen dan mogelijk als er sprake is van dusdanig geestelijk letsel dat dit kan worden aangemerkt als een aantasting van de persoon. Hiervan is slechts sprake indien het geestelijk letsel een voldoende ernstig karakter heeft. Gevoelens van angst, schrik, onzekerheid en nervositeit vallen niet onder het bereik van het wetsartikel. Van eventuele ernstigere psychische schade is op basis van de vordering niet gebleken. Hiertoe werden onvoldoende gegevens aangevoerd. De benadeelde partij kan daarom in dit deel van haar vordering niet worden ontvangen en deze slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij [getuige 4] toe tot het bedrag van € 400,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 14 januari 2017 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [getuige 4] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 400,- te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 14 januari 2017 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 1 dag hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [getuige 4] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Ten aanzien van de vordering van [getuige 3]
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde rechtstreekse schade heeft geleden. De gevorderde materiële schade ter hoogte van in totaal € 1.634,55 komt voor vergoeding in aanmerking. De vordering is op dit punt voldoende onderbouwd en leent zich voor behandeling in het strafgeding.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank het volgende.
Wanneer er geen sprake is van fysiek letsel, kan slechts in een beperkt aantal gevallen immateriële schade worden toegekend. Deze gevallen zijn limitatief in de wet opgesomd (artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek). Uit het voegingsformulier blijkt dat de benadeelde en haar familie – kort gezegd – gevoelens van angst en herbeleving ervaren. Volgens de wet is het verhalen (op daders) van negatieve gevoelens alleen dan mogelijk als er sprake is van dusdanig geestelijk letsel dat dit kan worden aangemerkt als een aantasting van de persoon. Hiervan is slechts sprake indien het geestelijk letsel een voldoende ernstig karakter heeft. Gevoelens van angst, schrik, onzekerheid en nervositeit vallen niet onder het bereik van het wetsartikel. Van eventuele ernstigere psychische schade is op basis van de vordering niet gebleken. Hiertoe werden onvoldoende gegevens aangevoerd. De benadeelde partij kan daarom in dit deel van haar vordering niet worden ontvangen en deze slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij [getuige 3] toe tot het bedrag van
€ 1.634,55, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 14 januari 2017 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [getuige 3] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.634,55, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 14 januari 2017 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 1 dag hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [getuige 4] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 37a, 37b, 38e, 55, 57, 157 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 1, 2 primair, subsidiair en meer subsidiair, 3 en 4 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 2 meest subsidiair, 4 subsidiair en 5 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Strafbaarheid
- verklaart het onder 2 meest subsidiair, 4 subsidiair en 5 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 7 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 7 jaren;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat zij van overheidswege wordt verpleegd;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [getuige 4] toe tot een bedrag van € 400,-;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [getuige 4] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 januari 2017 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [getuige 4] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [getuige 4] aan de Staat € 400,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 januari 2017 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 1 dag hechtenis;
  • bepaalt dat verdachte van haar verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als zij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
  • wijst de vordering van [getuige 3] toe tot een bedrag van € 1.634,55;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [getuige 3] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 januari 2017 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [getuige 3] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [getuige 3] aan de Staat € 1.634,55 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 januari 2017 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 1 dag hechtenis;
  • bepaalt dat verdachte van haar verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als zij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.P. Schotman, voorzitter, mrs. E.H.M. Druijf en J.W.B. Snijders Blok, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Pagano Mirani, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 november 2017.
Bijlage: de nadere omschrijving van de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:

1.

zij op of omstreeks 15 juni 2015 te [woonplaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een bedrijfspand en/of woning gelegen aan aan de [adres] , immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk wasbenzine, over de voorgevel en/of de voordeur van genoemd pand gebracht/gespoten/gegoten en/of (vervolgens) een vlam bij deze voorgevel en/of voordeur gehouden, althans een ontbrandbare (vloei)stof aangestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met de voorgevel en/of de voordeur van voornoemd pand, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan (de voorgevel van) voornoemd pand en/of een rolgordijn en/of (andere) inboedel geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor zich in dat pand bevindende (andere) goederen en/of (de inboedel van) belendende panden en/of woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zich in voornoemd pand aanwezige personen en/of voor in die belendende panden en/of woningen aanwezige perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
art. 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art. 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht

2.primair

zij in of omstreeks de periode van 25 april 2016 tot en met 26 april 2016 te Amersfoort, althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een personenauto (merk Citroën Saxo), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk (was)benzine, althans een ontbrandbare (vloei)stof, aangestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met één of meer onderde(e)l(en) van voornoemde personenauto, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die personenauto geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die personenauto en/of de goederen die zich in die personenauto bevonden en/of andere voertuigen die in de buurt van voornoemde personenauto geparkeerd stonden, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
art. 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
subsidiair:
zij in of omstreeks de periode van 25 april 2016 tot en met 26 april 2016 te Amersfoort, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door haar voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in/aan een personenauto (merk Citroën Saxo), terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was, met dat opzet een hoeveelheid (was)benzine over voornoemde auto heeft gegoten en/of (vervolgens) (open) vuur in aanraking heeft gebracht met (een) met (was)benzine overgoten onderde(e)l(en) van voornoemde auto, althans met (een) brandbare stof(fen),
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
art. 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art. 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
meer subsidiair:
zij in of omstreeks de periode van 18 april 2016 tot en met 26 april 2016 te Amersfoort, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenis van acht jaren of meer is gesteld, te weten brandstichting met gemeen gevaar voor goederen, opzettelijk een hoeveelheid van 5,29 liter (was)benzine en/of een jerrycan en/of een spuitbus verf bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
art. 46 lid 1 Wetboek van Strafrecht
meest subsidiair:
zij in of omstreeks de periode van 25 april 2016 tot en met 26 april 2016 te Amersfoort, althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (merk Citroën Saxo), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [getuige 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt, door toen aldaar opzettelijk en wederrechtelijk zwarte verf, althans een zwarte substantie op voornoemde auto te spuiten, althans aan te brengen en/of (was)benzine op/over voornoemde auto heen te gieten, althans aan te brengen;
art. 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht

3.

zij in of omstreeks de periode van 16 november 2016 tot en met 18 november 2016 te Amersfoort, althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (merk Citroën Saxo), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [getuige 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt, door toen aldaar opzettelijk en wederrechtelijk zwarte verf, althans een zwarte substantie te spuiten op / aan te brengen op één of meerdere ruit(en) en/of de kentekenpla(a)t(en) en/of de buitenspiegel(s) van voornoemde auto;
art. 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht

4.primair

zij op of omstreeks 14 januari 2017 te [woonplaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk en met voorbedachte rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, in de hal op de begane grond in een woning gelegen aan de [adres] brand gesticht terwijl die [slachtoffer] op de zolder van die woning lag te slapen;
art. 289 Wetboek van Strafrecht
subsidiair, voor zover de onder primair als moord ten laste gelegde levensberoving niet kan worden bewezen:
zij op of omstreeks 14 januari 2017 te [woonplaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een woning aan de [adres] , immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk
- ( een ruime hoeveelheid) terpentine in de hal van voornoemde woning gebracht/gegoten/gesproeid en/of
- ( vervolgens) het ventiel van een bus spuitverf ingedrukt en ingedrukt gehouden en/of (vervolgens) bij de hierdoor verspoten damp/verf een vlam gehouden en/of (vervolgens) de hierdoor ontstane (steek)vlam gericht op/door de in de voordeur van voornoemde woning geplaatste (geopende) brievenbus en/of de goederen en/of stoffering in de zich daarachter bevindende hal,
in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met de brievenbus en/of de voordeur en/of het interieur van voornoemde woning,
ten gevolge waarvan die woning en/of de inboedel van die woning geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de inboedel van die woning, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel voor zich in die woning bevindende perso(o)nen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was, welk feit de dood van [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
art. 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art. 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art. 157 ahf/sub 3 Wetboek van Strafrecht
meer subsidiair
zij op of omstreeks 14 januari 2017 te [woonplaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk, in de hal op de begane grond in een woning gelegen aan de [adres] brand gesticht terwijl die [slachtoffer] op de zolder van die woning lag te slapen;
art. 287 Wetboek van Strafrecht

5.

zij op of omstreeks 14 januari 2017 te [woonplaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een woning gelegen aan de [adres] , immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk
- ( een ruime hoeveelheid) terpentine in de hal van voornoemde woning gebracht/gegoten/gesproeid en/of
- ( vervolgens) het ventiel van een bus spuitverf ingedrukt en ingedrukt gehouden en/of (vervolgens) bij de hierdoor verspoten damp/verf een vlam gehouden en/of (vervolgens) de hierdoor ontstane (steek)vlam gericht op/door de in de voordeur van voornoemde woning geplaatste (geopende) brievenbus en/of de goederen en/of stoffering in de zich daarachter bevindende hal,
in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met de brievenbus en/of de voordeur en/of het interieur van voornoemde woning,
ten gevolge waarvan de (inboedel van de) belendende woningen gelegen aan de [adres] en [adres] geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de (inboedel van) overige belendende woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor in die belendende woningen aanwezige perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
art. 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art. 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.HR 9 maart 2004, NJ 2004, 263
2.een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 20 september 2017, pagina 1 t/m 14
3.Het strafdossier tegen de verdachte [verdachte] bestaat uit een aantal multomappen. Een deel van deze mappen beslaat het tactisch onderzoek en een deel beslaat het forensische onderzoek. Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 30 juni 2017, genummerd 2017010508004258, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 1493 (tactisch deel)
4.een proces-verbaal brandoorzaak- en sporenonderzoek, 23 februari 2017, pagina 30 t/m 38 met bijlagen (mappen forensisch onderzoek)
5.proces-verbaal brandoorzaak- en sporenonderzoek, 23 februari 2017, pagina 30
6.proces-verbaal brandoorzaak- en sporenonderzoek, 23 februari 2017, pagina 31
7.proces-verbaal brandoorzaak- en sporenonderzoek, 23 februari 2017, pagina 37
8.proces-verbaal brandoorzaak- en sporenonderzoek, 23 februari 2017, pagina 35
9.proces-verbaal brandoorzaak- en sporenonderzoek, 23 februari 2017, pagina 36
10.een proces-verbaal van assistentie onderzoek NFI, 23 februari 2017, pagina 208 t/m 213
11.een proces-verbaal van assistentie onderzoek NFI, 23 februari 2017, pagina 209
12.een proces-verbaal sporenonderzoek, 25 januari 2017, pagina 109 t/m 110 (mappen forensisch onderzoek)
13.een proces-verbaal sporenonderzoek, 9 maart 2017, pagina 252 t/m 253 met bijlagen (mappen forensisch onderzoek)
14.proces-verbaal sporenonderzoek, 9 maart 2017, pagina 252
15.proces-verbaal sporenonderzoek, 9 maart 2017, pagina 253
16.een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , 21 februari 2017, pagina 403 t/m 424 met bijlagen (mappen tactisch onderzoek)
17.proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , 21 februari 2017, pagina 409
18.een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , 21 februari 2017, pagina 335 t/m 349 met bijlagen (mappen tactisch onderzoek)
19.proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , 21 februari 2017, pagina 348
20.een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 16 januari 2017, pagina 121 t/m 124 (mappen forensisch onderzoek)
21.rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 16 januari 2017, pagina 123
22.een proces-verbaal van bevindingen, 15 januari 2017, pagina 800 t/m 803 (mappen tactisch onderzoek)
23.proces-verbaal van bevindingen, 15 januari 2017, pagina 800
24.een proces-verbaal van bevindingen, 7 maart 2017, pagina 1389 t/m 1391 (mappen tactisch onderzoek)
25.proces-verbaal van bevindingen, 7 maart 2017, pagina 1389
26.proces-verbaal van bevindingen, 7 maart 2017, pagina 1390
27.een proces-verbaal van bevindingen, 7 maart 2017, pagina 1402 t/m 1404 (mappen tactisch onderzoek)
28.proces-verbaal van bevindingen, 7 maart 2017, pagina 1402
29.proces-verbaal van bevindingen, 7 maart 2017, pagina 1403
30.een proces-verbaal zaaksdossier 4, 30 juni 2017, pagina 198 t/m 253 (mappen tactisch onderzoek)
31.proces-verbaal zaaksdossier 4, 30 juni 2017, pagina 253
32.een proces-verbaal van bevindingen, 11 april 2017, pagina 1135 t/m 1138 (mappen tactisch onderzoek)
33.proces-verbaal van bevindingen, 11 april 2017, pagina 1135
34.een proces-verbaal van bevindingen, 11 april 2017, pagina 1139 t/m 1141 (mappen tactisch onderzoek)
35.proces-verbaal van bevindingen, 11 april 2017, pagina 1139
36.een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 20 september 2017, pagina 1 t/m 14
37.rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 20 september 2017, pagina 3
38.rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 20 september 2017, pagina 9
39.rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 20 september 2017, pagina 12
40.rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 20 september 2017, pagina 11
41.een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 19 oktober 2017, pagina 1 t/m 55
42.rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 19 oktober 2017, pagina 23
43.rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 19 oktober 2017, pagina 45
44.rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 19 oktober 2017, pagina 51
45.rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 19 oktober 2017, pagina 52
46.rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 19 oktober 2017, pagina 54
47.een proces-verbaal van aangifte van [getuige 3] , 3 maart 2017, pagina 656 t/m 658 met bijlagen (mappen tactisch onderzoek)
48.proces-verbaal van aangifte van [getuige 3] , 3 maart 2017, pagina 656
49.proces-verbaal van aangifte van [getuige 3] , 3 maart 2017, pagina 657
50.proces-verbaal van aangifte van [getuige 3] , 3 maart 2017, pagina 658
51.een proces-verbaal van aangifte van [getuige 4] , 2 mei 2017, pagina 671 t/m 672 met bijlagen (mappen tactisch onderzoek)
52.proces-verbaal van aangifte van [getuige 4] , 2 mei 2017, pagina 671
53.proces-verbaal van aangifte van [getuige 4] , 2 mei 2017, pagina 672
54.een proces-verbaal van aangifte van [getuige 1] met fotobijlagen, 26 april 2016, pagina 58 t/m 63 (mappen tactisch onderzoek)
55.proces-verbaal van aangifte van [getuige 1] , 26 april 2016, pagina 58
56.een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 5] , 16 maart 2017, pagina 81 t/m 85 (mappen tactisch onderzoek)
57.proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 5] , 16 maart 2017, pagina 83
58.een proces-verbaal van bevindingen, 27 maart 2017, pagina 149 t/m 188 (mappen tactisch onderzoek)
59.proces-verbaal van bevindingen, 27 maart 2017, pagina 185
60.een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 6] , 31 maart 2017, pagina 88 t/m 98 (mappen tactisch onderzoek)
61.proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 6] , 31 maart 2017, pagina 94
62.proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 6] , 31 maart 2017, pagina 95
63.een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 10] , 4 april 2017, pagina 144 t/m 146 (mappen tactisch onderzoek)
64.proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 10] , 4 april 2017, pagina 146
65.een proces-verbaal van bevindingen, 7 april 2017, pagina 64 t/m 67 (mappen tactisch onderzoek)
66.proces-verbaal van bevindingen, 7 april 2017, pagina 65
67.proces-verbaal van bevindingen, 7 april 2017, pagina 66
68.NIFP rapportage Pro Justitia, locatie Pieter Baan Centrum, 19 oktober 2017.
69.NIFP rapportage Pro Justitia, locatie Pieter Baan Centrum, 19 oktober 2017, pagina 41
70.NIFP rapportage Pro Justitia, locatie Pieter Baan Centrum, 19 oktober 2017, pagina 41
71.NIFP rapportage Pro Justitia, locatie Pieter Baan Centrum, 19 oktober 2017, pagina 43
72.NIFP rapportage Pro Justitia, locatie Pieter Baan Centrum, 19 oktober 2017, pagina 44
73.NIFP rapportage Pro Justitia, locatie Pieter Baan Centrum, 19 oktober 2017, pagina 44
74.NIFP rapportage Pro Justitia, locatie Pieter Baan Centrum, 19 oktober 2017, pagina 44
75.NIFP rapportage Pro Justitia, locatie Pieter Baan Centrum, 19 oktober 2017, pagina 45
76.NIFP rapportage Pro Justitia, locatie Pieter Baan Centrum, 19 oktober 2017, pagina 45