ECLI:NL:RBMNE:2017:5898

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 november 2017
Publicatiedatum
24 november 2017
Zaaknummer
16/700103-17 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting en doodslag door 14-jarige jongen op Romy

Op 24 november 2017 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 14-jarige jongen, die werd beschuldigd van het verkrachten en doden van de 14-jarige Romy op 2 juni 2017 in Achterveld. De rechtbank heeft de jongen veroordeeld tot één jaar jeugddetentie en een PIJ-maatregel. De feiten zijn als volgt: de jongen heeft Romy na school opgewacht, haar meermalen verkracht en haar vervolgens gewurgd toen zij dreigde aangifte te doen. De rechtbank kwalificeert dit als gekwalificeerde doodslag, omdat de jongen opzettelijk Romy om het leven heeft gebracht om te voorkomen dat de verkrachting ontdekt zou worden. Deskundigen hebben de jongen onderzocht en een zorgelijk beeld geschetst van zijn psychische toestand, met problemen op antisociaal en seksueel gebied. De kans op recidive zonder behandeling is hoog, wat de rechtbank heeft doen besluiten tot het opleggen van een PIJ-maatregel, die kan duren tot maximaal zeven jaar. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de impact van de feiten op de nabestaanden van Romy en de samenleving, en heeft geoordeeld dat de maximale jeugddetentie van één jaar recht doet aan de ernst van de feiten. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, de vader van Romy, tot schadevergoeding van € 31.659,83 toegewezen, die verband houdt met de kosten van de begrafenis en andere gerelateerde uitgaven.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/700103-17 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 24 november 2017
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [2002] te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de Rijks Justitiële Jeugdinrichting
(RJJI) [naam] te [vestigingsplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen achter gesloten deuren op 18 augustus 2017 en 10 november 2017.
In artikel 495b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering is bepaald dat de behandeling van strafzaken van jeugdigen in beslotenheid plaatsvindt.
In de loop van de parlementaire behandeling van het ontwerp van wet tot de laatste algehele herziening van het sanctierecht en het strafprocesrecht voor jeugdigen is uiteindelijk gekozen voor beslotenheid als uitgangspunt en openbaarheid slechts dan als naar het oordeel van de voorzitter van de rechtbank het belang daarvan zwaarder moet wegen dan het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de verdachte, diens medeverdachte, ouders of voogd. Op deze wijze heeft de wetgever gemeend twee niet met elkaar overeenstemmende verdragsrechtelijke voorschriften te verenigen: enerzijds dat van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en anderzijds dat van artikel 40, tweede lid, onderdeel vii van het Verdrag inzake de rechten van het kind, voorschrijvend dat in een strafproces de persoonlijke levenssfeer van het kind in alle fasen van dat proces volledig wordt ontzien.
In het onderhavige geval heeft de rechtbank geoordeeld dat het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de verdachte zwaarder moet wegen dan het belang van openbaarheid en heeft de rechtbank de zaak achter gesloten deuren behandeld, waarbij aan verschillende betrokkenen bijzondere toegang is verleend.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.M. Tromp en van hetgeen verdachte en mr. M.G.M. Frerix, advocaat te Ede, namens verdachte, alsmede hetgeen de ouders van [slachtoffer] en mr. B.A.A. Postma, advocaat te Amersfoort, namens de benadeelde partij, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting nader omschreven. De nadere omschrijving van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1.
primair: op 2 juni 2017 in Achterveld, gemeente Leusden, [slachtoffer] heeft gedood (doodslag) met het oogmerk om aan zichzelf straffeloosheid te verzekeren ter zake van de verkrachting die aan de doodslag is voorafgegaan;
subsidiair: op 2 juni 2017 in Achterveld, gemeente Leusden, [slachtoffer] heeft gedood (doodslag);
2. op 2 juni 2017 in Achterveld, gemeente Leusden, [slachtoffer] heeft verkracht.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 primair en het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair ten laste gelegde. Het onder 1 subsidiair en het onder 2 ten laste gelegde kan naar de mening van de raadsvrouw wettig en overtuigend worden bewezen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van de wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. De weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben.
Bewijsoverwegingen
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank het volgende af.
Op 2 juni 2017, omstreeks 16.57 uur, werd in de Barneveldse Beek in Achterveld, gemeente Leusden het deels ontklede lichaam aangetroffen van een meisje. Geconstateerd werd dat zij was overleden. Het bleek te gaan om [slachtoffer] (hierna ook: [slachtoffer] ). [slachtoffer] was die dag om 15.00 uur van school vertrokken naar huis.
Uit onderzoek aan de telefoon van een getuige en uit een verhoor van die getuige is gebleken dat [slachtoffer] op 2 juni 2017 een WhatsApp groep heeft aangemaakt en dat zij die dag tussen 15.25 uur en 15.26 uur in die WhatsApp groep de volgende berichten heeft gestuurd:
“Omgg guys ik ben nu onderweg en [verdachte] wachtte op mij toen ging die een stukje mee fietsen maar dat wilde ik niet”
en
“Nu is ie vooruit aan het fietsen”
en
“Omg ik vind hem echt eng”.
Bij onderzoek van het gebied tussen het fietspad en de plek waar [slachtoffer] was aangetroffen is sporenonderzoek verricht. Daarbij is kauwgom aangetroffen. Uit DNA-onderzoek is gebleken dat er een match was met het DNA-profiel van verdachte. De matchkans was kleiner dan 1 op 1 miljard.
Het lichaam van [slachtoffer] is onderzocht en bemonsterd (zedendelictset). Op de bemonsteringen is DNA-onderzoek verricht, waarbij in de bemonsteringen vaginaal, van de anus en van de onderzijde van de beugel in de mond van [slachtoffer] zowel microscopisch waargenomen spermacellen als een aanwijzing voor de aanwezigheid van spermavloeistof zijn aangetroffen. Deze bemonsteringen zijn onderworpen aan Y-chromosomaal DNA-onderzoek en vergeleken met het Y-chromosomaal DNA-profiel van verdachte. Hieruit bleek dat de onderzoeksresultaten zeer veel waarschijnlijker zijn wanneer het mannelijk celmateriaal in de bemonsteringen afkomstig is van verdachte of een in de mannelijke lijn aan verdachte verwante man, dan dat het celmateriaal afkomstig is van een willekeurig gekozen, niet in de mannelijke lijn aan de verdachte verwante man. Onderzoek aan vijf nagels van [slachtoffer] leverde DNA-mengprofielen op van [slachtoffer] en verdachte. Voor drie van deze bemonsteringen gold een matchkans met het DNA-profiel van verdachte van kleiner dan 1 op 1 miljard.
Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) heeft sectie verricht op het lichaam [slachtoffer] . In het sectierapport wordt geconcludeerd dat het overlijden van [slachtoffer] - kort gezegd - kan worden verklaard door gevolgen van uitwendig samendrukkend geweld op de hals al dan niet gecombineerd met stomp botsend geweld met algeheel zuurstofgebrek tot gevolg, dat tot het overlijden kan hebben geleid. Gezien de vinding in het water kan ook verdrinking nog een rol hebben gespeeld, indien zij nog in leven was op het moment dat zij in het water is terechtgekomen.
Uit de door verdachte verstrekte informatie bij de onderzoekend psycholoog en zijn verklaring bij de politie, welke verklaringen verdachte ter terechtzitting van 10 november 2017 heeft bevestigd, blijkt dat verdachte seks wilde met [slachtoffer] . Hij vroeg of hij met [slachtoffer] mocht meefietsen, maar dat wilde ze niet. Hij heeft haar onderweg toch opgewacht, haar met een smoes laten stoppen en haar meegetrokken, terwijl hij zijn hand over haar mond hield om haar stil te laten zijn. Hij heeft haar kleding open getrokken. Uiteindelijk heeft hij [slachtoffer] meermalen verkracht. Toen zij aangaf dat zij de verkrachting zou aangeven bij de politie werd hij boos. Hij heeft haar toen geslagen in haar gezicht en vervolgens gedood door haar te wurgen. Nadat hij zich ervan verzekerd had dat zij niet meer leefde heeft hij zich aangekleed. Hij heeft [slachtoffer] daarna in het water geduwd/gegooid en is op zijn fiets vertrokken.
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde onder 1 primair en onder 2 heeft begaan.
Het door de verdediging gevoerde verweer dat er geen bewijs is voor de gekwalificeerde doodslag, te weten doodslag gepleegd om bestraffing voor de verkrachting te ontlopen, omdat verdachte in paniek heeft gehandeld, wordt naar het oordeel van de rechtbank weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte bij één van beide feiten gebruik heeft gemaakt van een tak/stok, nu op grond van het dossier niet duidelijk is op welk moment en hoe celmateriaal van [slachtoffer] en verdachte op de stok terecht zijn gekomen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
Primair
hijop
of omstreeks02 juni 2017 in Achterveld, gemeente Leusden,
althans in het arrondissement Midden-Nederland,[slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door
-
meermalen, althans, met zijn hand
(en) en/of geschoeide voet(en) en/of een stok op/tegen het hoofd
en/of lichaamvan die [slachtoffer] te slaan en/of stompen
en/of stompen en/of schoppen,en
/of
- de hals
/nekvan die [slachtoffer] dicht te drukken en/of samen te drukken en/of samengedrukt te houden en aldus de ademhaling heeft belet en aldus die [slachtoffer] heeft laten verstikken, en
/of
-
(vervolgens
)die [slachtoffer] in het water van de Barneveldse beek te gooien en/of duwen
en/of te laten glijden,
ten gevolge van een of meer van bovenomschreven handelingen voornoemde
[slachtoffer] is overleden,
welke doodslag werd
gevolgd, vergezeld en/ofvoorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten het strafbare feit als omschreven in artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht, hetwelk hierin bestond dat hij, verdachte, op
of omstreeks2 juni 2017 in Achterveld, gemeente Leusden,
althans in het arrondissement Midden-Nederland,door geweld
ofen
(een) andereeen feitelijkheid
/of bedreiging met geweld of (een) andere
feitelijkhe(i)d(en)[slachtoffer] meermalen
, althans eenmaal,heeft gedwongen tot het ondergaan van
(een
)handeling
(en)die bestond
(en)uit
of mede bestond(en) uithet seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,
en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid te verzekeren;
2.
hijop
of omstreeks02 juni 2017 in Achterveld, gemeente Leusden,
althans in het arrondissement Midden-Nederland,door geweld
ofen
(een) andereeen feitelijkheid
en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en)[slachtoffer] meermalen
, althans eenmaal,heeft gedwongen tot het ondergaan van
(een
)handeling
(en)die bestond
(en)uit
of mede bestond(en) uithet seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer]
, hebbende verdachte
meermalen, althans eenmaal,zijn, verdachtes, penis in de
vagina en
/ofmond en
/ofanus van die [slachtoffer] geduwd en/of gebracht
en/of anderszins (een) seksuele handeling(en) met die [slachtoffer] verricht,
en bestaande dat geweld
ofen die feitelijkheid
en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en)hierin dat verdachte opzettelijk gewelddadig
- die [slachtoffer] heeft vastgepakt en
/ofzijn hand
(en)op/over de mond van die
[slachtoffer] heeft gedrukt/gelegd en
/ofdie [slachtoffer] heeft meegetrokken
/ meegenomenbij haar fiets vandaan, en
/of
-
meermalen, althans eenmaal, met zijn hand(en) en/of geschoeide voet(en) en/of een stok op/tegen het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of (anderszins) geweld op het lichaam van die [slachtoffer] heeft uitgeoefend, en/of
- de kleding van die [slachtoffer] heeft losgescheurd en
/oflosgemaakt en
/of
uitgetrokken, en
/of
- fysiek overwicht heeft gehad op die [slachtoffer] ,
en (aldus) voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Als gevolg van een kennelijke vergissing gelet op de feitelijke omschrijving in de tenlastelegging staat in de tenlastelegging in de regels 19, 28 en 36 “door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en)” in plaats van “door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en)”. De rechtbank herstelt deze vergissing. De verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
1. (primair)

doodslag, voorafgegaan van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid te verzekeren;

2. verkrachting, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- jeugddetentie voor de duur van 1 jaar, met aftrek van het voorarrest, zijnde de maximale straf voor een verdachte die ten tijde van het plegen van het feit veertien jaar oud was;
- de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel).
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte het liefst zo snel mogelijk in behandeling wil en wel in de RJJI waar hij thans verblijft, omdat de geadviseerde behandeling daar kan worden gegeven. De verdediging heeft bepleit om verdachte een PIJ-maatregel zonder verdere jeugddetentie op te leggen, mede gelet op zijn verminderde toerekeningsvatbaarheid.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf/maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft [slachtoffer] , een veertienjarig meisje, meermalen verkracht en daarna gedood om te voorkomen dat zij aangifte bij de politie zou doen van de verkrachting. Uit de ter terechtzitting voorgelezen verklaringen van de ouders, de broer en het zusje van [slachtoffer] is gebleken dat het handelen van verdachte aan hen en de overige nabestaanden van [slachtoffer] onbeschrijfelijk en onherstelbaar leed heeft toegebracht. [slachtoffer] was de middelste van de drie kinderen, en bracht verbinding, evenwicht en gezelligheid in huis. [slachtoffer] was haar ouders, haar broer en haar zusje zeer dierbaar, zij was het hart van het gezin. Zij voelen het gemis, het verdriet en de woede elke dag opnieuw.
Ook anderen in haar omgeving en de samenleving zijn door de verkrachting en de dood van [slachtoffer] ernstig geschokt, hetgeen alleen al is gebleken uit de grote publieke belangstelling na de vondst van het lichaam van [slachtoffer] en bij haar begrafenis. De feiten hebben daarnaast geleid tot gevoelens van ontzetting en onveiligheid in de samenleving.
Strafblad en rapportages
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte d.d. 26 september 2017, waaruit blijkt dat hij eerder met de politie in aanraking is geweest vanwege een aanranding in juli 2016. Die zaak is toen geseponeerd omdat behandeling van de problematiek van verdachte bij De Waag naar het oordeel van de officier van justitie prevaleerde boven strafrechtelijk ingrijpen;
- een advies van 7 november 2017, uitgebracht door de Raad voor de Kinderbescherming;
- een advies van 7 november 2017, uitgebracht door Jeugdbescherming Gelderland.
Over verdachte is een multidisciplinaire Pro Justitia rapportage uitgebracht op 3 november 2017, door drs. R. Haverman, GZ-psycholoog en drs. N.J.M. Beuk, kinder- en jeugdpsychiater, beiden werkzaam bij het Forensisch Consortium Adolescenten (ForCa) Teylingereind (Teylingereind).
Volgens genoemde rapporteurs is bij verdachte sprake van zowel een ziekelijke stoornis, als van een gebrekkige ontwikkeling. Primair is sprake van ADHD in combinatie met een normoverschrijdende gedragsstoornis van het subtype beperkte prosociale emoties (callous-unemotional). Daarnaast is sprake van een verstoord verlopen seksuele ontwikkeling. De persoonlijkheidsontwikkeling is bedreigd, met antisociale en narcistische trekken. In meer beschrijvende zin is verdachte een jongeman met beperkt empathische vermogens, een laag niveau van moreel redeneren en beperkte regulerende functies (impulsregulatie, agressieregulatie, uitstel behoeftebevrediging, emotieregulatie, frustratieregulatie).
Deze problematiek bij verdachte is volgens rapporteurs structureel van aard, was ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde en heeft hierin doorgewerkt.
Geadviseerd wordt om verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank is gelet op voornoemde conclusie, die zij overneemt, van oordeel dat het hiervoor bewezen verklaarde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
PIJ-maatregel
De rapporteurs van Teylingereind zijn in laatstgenoemde rapportage van mening dat – als wordt gekeken naar het recidiverisico – een zorgelijk beeld wordt gezien. Vanuit de problematiek die gepaard gaat met een gebrekkige empathie en laag niveau van moreel redeneren, in combinatie met gebrekkige regulerende functies en een verstoorde seksuele ontwikkeling, moet de kans op recidive als hoog worden ingeschat.
Rapporteurs van Teylingereind benadrukken hierbij dat het risico zowel ten aanzien van seksuele delicten als ten aanzien van geweldsdelicten aanwezig is.
Ook hebben zij de indruk dat voornamelijk de adequate opvoeding en structuur van de ouders in combinatie met de zeer intensieve hulpverlening het gedrag van verdachte nog enigszins hebben weten te sturen.
De behandeling van verdachte zal, aldus de rapporteurs van Teylingereind, jaren in beslag nemen en zal zich op beide aspecten van de problematiek moeten richten, dat wil zeggen de antisociale component en de seksuele component.
Verdachte heeft zich in het onderzoek van Teylingereind volgens de rapporteurs laten kennen als een jongen die weinig inzicht in zijn intrapsychische denkprocessen geeft (of heeft). Hij laat vermijdende coping zien en stelt zich in die zin moeilijk behandelbaar op. Gelet op de ernst van de antisociale gedragingen is het van groot belang dat binnen de behandeling het gevaarscriterium leidend is. Rapporteurs van Teylingereind adviseren hierbij om de behandeling volgens het ‘what works’ principe toe te passen. Er dient voor gewaakt te worden dat hij toenemend verloven krijgt, wanneer hij slechts gedragsmatige aanpassingen pleegt in de richting van wat men wil zien, terwijl de onderliggende problematiek onvoldoende behandeld is.
Gelet op het hoge recidivegevaar en de intensiteit van de behandeling is de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel volgens de rapporteurs van Teylingereind de enige optie om de ontwikkeling van verdachte positief te stimuleren.
De Raad voor de Kinderbescherming (de Raad) heeft in het hiervoor genoemde strafadvies van 7 november 2017 opgemerkt dat er bij verdachte niet alleen sprake is van een antisociale houding maar ook van een kwetsbare houding. Verdachte heeft moeite om zijn situatie en de gevolgen te overzien, waarbij hij nog sterk afhankelijk is van de toestemming en ondersteuning van (met name) zijn moeder en hij met angst, huilbuien en enorme onmacht reageert op alles wat er op hem afkomt.
Het spanningsveld zit wat de Raad betreft dan ook in de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling richting volwassenheid versus het veertienjarige kind dat nog kinderlijk reageert op wat hem overkomt en nadrukkelijk steun van zijn moeder nodig heeft. De Raad ziet verdachte als een jonge jongen (klein kind) in een groot (volwassen aan het worden) lichaam die ten gevolge van zijn problematiek zijn drang en lust naar seksualiteit niet kan bedwingen en zijn eigen kracht niet kent. Het is daarom belangrijk dat de ouders intensief betrokken worden bij het behandelproces, omdat zij een belangrijke steunbron zijn voor verdachte.
Alternatieven voor behandeling buiten het onvoorwaardelijke PIJ-kader worden door de Raad als niet haalbaar gezien, gelet op de uitkomsten van het multidisciplinair onderzoek, de hoge kans op herhaling, de ernst van de feiten en de langdurige behandeling die noodzakelijk wordt geacht. De Raad adviseert de rechtbank om verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen.
Ter terechtzitting heeft [A] , raadsonderzoeker bij de Raad voor de Kinderbescherming, betoogd dat het niet wenselijk is dat verdachte naar een reguliere RJJI wordt overgeplaatst. In de RJJI [naam] zal naar haar mening het beste behandelresultaat worden behaald.
De Jeugdbescherming Gelderland heeft eveneens geadviseerd aan verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen, gelet op de adviezen van ForCa Teylingereind en de Raad voor de Kinderbescherming.
RJJI [naam] heeft aan de officier van justitie laten weten dat verdachte in [naam] kan blijven voor de executie van een eventuele jeugddetentie.
Een eventueel opgelegde jeugddetentie zal binnen dezelfde (langverblijf) behandelafdeling als het PIJ-traject worden doorlopen, aldus de onderzoekers van de ForCA Teylingereind in hun schrijven aan de officier van justitie d.d. 9 november 2017.
Verdachte heeft ter zitting aangegeven dat hij wil meewerken aan de behandeling om te voorkomen dat hij ooit nog een soortgelijk delict zal plegen.
De rechtbank overweegt dat de PIJ-maatregel de zwaarste sanctie is in het jeugdstrafrecht.
De rechtbank stelt vast dat de onder 1 en 2 gepleegde feiten misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Op grond van hetgeen in de multidisciplinaire Pro Justitia rapportage van Teylingereind wordt vermeld is de rechtbank van oordeel dat bij verdachte ten tijde van het begaan van deze misdrijven sprake was van een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De complexe problematiek van verdachte die door de verschillende deskundigen wordt beschreven is naar het oordeel van de rechtbank zeer zorgelijk te noemen. Daarom eisen de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van een PIJ-maatregel. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
De rechtbank overweegt dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
In het geval dat een betrokkene na afloop van die maximale termijn van zeven jaar en na terugplaatsing niet uitbehandeld is, en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de omzetting van de PIJ-maatregel in TBS eist, voorziet het bepaalde in artikel 77tc van het Wetboek van Strafrecht in omzetting in die maatregel.
Jeugddetentie
Vervolgens is de vraag aan de orde of naast de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel, die gericht is op beveiliging van de maatschappij en op behandeling van de verdachte, nog een jeugddetentie op zijn plaats is. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend.
In de strekking van de hoge strafbedreiging van gekwalificeerde doodslag is het ernstige morele verwijt besloten dat het leven van een ander doelbewust wordt opgeofferd uit eigen belang. Deze vorm van doodslag grenst in strafwaardigheid zo nauw aan moord, dat de strafbedreiging daaraan gelijk behoort te zijn, aldus de Memorie van Toelichting.
De rechtbank is evenwel gebonden aan de kaders die wet geeft bij een veertienjarige verdachte.
Artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht voorziet in de mogelijkheid om onder omstandigheden het sanctiestelsel voor volwassenen toe te passen indien een verdachte ten tijde van het feit reeds zestien jaar was. Omdat verdachte ten tijde van de feiten veertien jaar was, kan op hem alleen het jeugdstrafrecht worden toegepast.
Artikel 77i, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht bepaalt dat de maximale jeugddetentie die kan worden opgelegd aan iemand die ten tijde van het begaan van het misdrijf de leeftijd van zestien jaar nog niet had bereikt twaalf maanden is.
In dat licht is de rechtbank van oordeel dat slechts de maximaal aan verdachte op te leggen jeugddetentie recht doet aan de ernst van de feiten. De rechtbank zal de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte niet extra in de straftoemeting tot uitdrukking laten komen, aangezien in het jeugdstrafrecht, met zijn mildere strafregime en lagere strafmaxima, reeds een verminderde strafrechtelijke aansprakelijkheid op grond van de jeugdige leeftijd wordt aangenomen.
De rechtbank zal daarom aan verdachte 12 maanden jeugddetentie opleggen, met aftrek van de periode dat verdachte in voorarrest heeft verbleven.

9.BENADEELDE PARTIJ

De vader van [slachtoffer] , [benadeelde] , heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 31.659,83 aan materiële schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente en kosten.
Volgens de benadeelde partij bestaat de materiële schade uit de kosten van de begrafenis van € 16.277,53, de kosten van het graf (grafrechten, begraafrecht, onderhoudskosten van het graf) van in totaal € 8.252,30, en de kosten van het grafmonument van € 7.130,00.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht kritisch naar de vordering te kijken en heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar. De rechtbank zal de vordering toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente.
De begrafeniskosten ad € 16.277,53, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 juni 2017 tot de dag der algehele voldoening, de grafkosten van € 8.252,30, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 september 2017 tot de dag der algehele voldoening, en de kosten van het grafmonument van € 7.130,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
26 oktober 2017 tot de dag der algehele voldoening.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 31.659,83, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over de begrafeniskosten ad € 16.277,53 vanaf 13 juni 2017 tot de dag der algehele voldoening, over de grafkosten van € 8.252,30 vanaf 14 september 2017 tot de dag der algehele voldoening, en over de kosten van het grafmonument van € 7.130,00 vanaf 26 oktober 2017 tot de dag der algehele voldoening.
Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden vervangen door 1 dag jeugddetentie, waarbij toepassing van de jeugddetentie de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 77a, 77g, 77h, 77i, 77s, 77gg, 242 en 288 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;

Strafbaarheid

- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt verdachte tot
jeugddetentie voor de duur van 12 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
- legt aan de verdachte op de
maatregel van Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen;
Benadeelde partij [benadeelde] , feit 1 primair
  • wijst de vordering van [benadeelde] toe tot een bedrag van € 31.659,83;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over de begrafeniskosten ad € 16.277,53 vanaf
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde] aan de Staat
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.E. Verschoor-Bergsma, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. drs. S.M. van Lieshout en mr. S.C.A. van Kuijeren, rechters, in tegenwoordigheid van
A. Heijboer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 november 2017.