ECLI:NL:RBMNE:2017:5846

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 november 2017
Publicatiedatum
22 november 2017
Zaaknummer
C/16/449825 / KG ZA 17-837
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod op staking in strijd met cao; beoordeling van stakingsverbod en collectieve acties

In deze zaak, die op 17 november 2017 door de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, staat de vraag centraal of de Federatie Nederlandse Vakvereniging (FNV) mag staken bij de besloten vennootschap BUIG Centrale Steenbergen B.V. (BCS) in het licht van een stakingsverbod dat is opgenomen in de Collectieve Arbeidsovereenkomst (cao) Metalektro 2015/2018. BCS heeft een kort geding aangespannen tegen FNV, omdat zij van mening is dat de stakingen die op 9, 10, 14 en 17 november 2017 zijn georganiseerd, in strijd zijn met het stakingsverbod dat tot 1 juni 2018 van kracht is. FNV stelt echter dat het stakingsverbod is vervallen op grond van artikel 10.3. lid 3 van de cao, omdat het onderwerp van de stakingen betrekking heeft op de invoering van een nieuw salarissysteem, wat volgens FNV niet onder de cao valt.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de cao van toepassing is en dat het stakingsverbod inderdaad van kracht is. De rechter heeft geoordeeld dat het onderwerp van de stakingen, de invoering van een nieuw salarissysteem, wel degelijk een onderwerp is dat in of krachtens de cao is geregeld. Dit betekent dat het stakingsverbod niet is vervallen en dat FNV zich tot en met 1 december 2017 moet onthouden van collectieve acties, waaronder stakingen. De vordering van BCS is toegewezen, en FNV is veroordeeld in de proceskosten.

In reconventie heeft FNV gevorderd dat BCS wordt verboden om werkzaamheden die normaal door stakers worden uitgevoerd, te laten uitvoeren door uitzendkrachten. Deze vordering is afgewezen, omdat FNV zich tot en met 1 december 2017 moet onthouden van collectieve acties. De rechter heeft de proceskosten aan de zijde van BCS begroot en FNV in de kosten veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/449825 / KG ZA 17-837
Vonnis in kort geding van 17 november 2017
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BUIG CENTRALE STEENBERGEN B.V.,
gevestigd te Hoogeveen,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
hierna te noemen: BCS,
advocaat mr. B.J. Bloemendal,
tegen
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
FEDERATIE NEDERLANDSE VAKVERENIGING,
statutair gevestigd te Utrecht,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
hierna te noemen: FNV,
advocaat mr. J.P. Boot.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding,
  • de producties 1 tot en met 31 van BCS, waarbij de producties 29 tot en met 31 met
  • de aankondiging van de advocaat dat en welke eis in reconventie zal worden ingesteld,
  • de mondelinge behandeling van 17 november 2017,
  • de pleitnota van BCS,
  • de pleitnota en eis in reconventie van FNV.
1.2.
In verband met de spoedeisendheid van de zaak is op 17 november 2017 verkort vonnis gewezen. Dit is de uitwerking van dit vonnis.
2. Het geschil en de beoordeling daarvan
Het geschil in conventie2.1. FNV heeft stakingen georganiseerd bij BCS. Er is gestaakt op 9, 10 en
14 november (drie volle dagen) en vandaag (17 november 2017) wordt er voor de vierde dag gestaakt.
2.2.
BCS stelt zich op het standpunt dat dit niet mag, onder andere, omdat in de Collectieve Arbeidsovereenkomst in de Metalektro 2015/2018 (hierna: de cao) een stakingsverbod is opgenomen (artikel 10.3. lid 1 van de cao), welk verbod nog van kracht is.
BCS vordert daarom dat FNV wordt veroordeeld zich te onthouden van alle collectieve acties, stakingen inbegrepen, gedurende het stakingsverbod genoemd in artikel 10.3. lid 1 cao, dit op straffe van verbeurte van een dwangsom.
2.3.
FNV voert als verweer dat zij wel mag staken en dat het stakingsverbod op grond van artikel 10.3. lid 3 van de cao is vervallen.
De beoordeling in conventie2.4. Mag er op dit moment gestaakt worden? Daar gaat het in deze zaak om.
2.5.
Vaststaat dat de door BCS aangehaalde cao, die is gesloten tussen FME als werkgeversvereniging en FNV als één van de werknemersverenigingen, van toepassing is.
2.6.
In artikel 10.3. lid 1 van de cao is een stakingsverbod opgenomen dat erop neerkomt dat tot 1 juni 2018, om welke reden dan ook, niet mag worden gestaakt. In het derde lid van dit artikel is echter bepaald dat dit stakingsverbod vervalt:
- indien het onderwerp van de voorgenomen werkstaking of andere acties een onderwerp
betreft dat in of krachtens de cao is geregeld: vier weken na de datum waarop aan de
Bemiddelingsinstantie een verzoek om bemiddeling en/of beoordeling is gedaan,
- indien het onderwerp van de voorgenomen werkstaking of andere acties niet een
onderwerp betreft dat in of krachtens deze cao is geregeld: 4 weken na de in lid 2
bedoelde kennisgeving.
- zodra de Bemiddelingsinstantie binnen de hierboven genoemde termijnen schriftelijk haar
oordeel heeft gegeven of schriftelijk heeft kennis gegeven geen oordeel te kunnen geven.
2.7.
Ter discussie staat of het stakingsverbod op grond van dit derde lid is vervallen.
Hierover wordt het volgende overwogen.
2.8.
FNV heeft op 31 oktober 2017 een ultimatum aan BCS gesteld en is na het verstrijken van dit ultimatum (dat verliep op 2 november 2017 om 15.00 uur) tot vierentwintig uurs stakingen overgegaan. Partijen zijn het erover eens dat het onderwerp waarvoor dit ultimatum is gesteld en waarvoor de stakingen zijn uitgeroepen betrekking heeft op de invoering en inrichting van een nieuw salarissysteem bij BCS. FNV stelt in haar ultimatum onder andere eisen met betrekking tot de bedrijfsloontabel. Deze moet volgens haar onder andere worden ingericht op basis van haar eigen loononderzoek, voor zowel productie- als kantoorpersoneel, met een minimum en maximum per salarisschaal, waarbij het doorlopen van de schaal plaatsvindt door middel van automatische periodieken gebaseerd op de cao.
2.9.
Tussen partijen staat ter discussie of dit onderwerp (de invoering en inrichting van een nieuw salarissysteem) wel of niet een onderwerp is dat in of krachtens de cao is geregeld. BCS vindt dat dit zo is, en FNV meent van niet.
2.10.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit onderwerp zijn grondslag vindt in
– zoals BCS ook aanvoert en FNV niet gemotiveerd heeft weersproken – de artikelen 4.1. en 4.6. van de cao.
In artikel 4.1. is vermeld dat elke functie die in een onderneming wordt uitgeoefend, wordt ingedeeld in één van de salarisgroepen A t/m K met behulp van een vorm van functieclassificatie. De werkgever kan daarbij kiezen uit ISF of een in bijlage van de cao opgenomen systeem van functieclassificatie dan wel een daarvan afgeleid instrument. BCS heeft gekozen voor ISF.
In artikel 4.6. is bepaald dat de werkgever (in dit geval BCS), de werkgeversvereniging (FME) en de werknemersverenigingen (onder wie FNV) met elkaar moeten overleggen over de invoering/ingrijpende wijziging van het salarissysteem, dat de salarisschalen zullen worden gebaseerd op de in de onderneming bestaande betalingsniveaus en dat de onderneming ten behoeve van het overleg de nodige gegevens zal verstrekken.
Dat dit artikel – zoals FNV aanvoert – ruimte laat voor overleg en onderhandeling over de inhoud van het salarissysteem (de bedrijfsloontabel) betekent niet dat het geen onderwerp is dat in of krachtens de cao is geregeld. In de cao is juist geregeld dat er een salarissysteem moet komen en dat over de inhoud daarvan nader tussen betrokken partijen (FME, de werkgever en de werknemersverenigingen) moet worden overlegd.
2.11.
De conclusie is dat het onderwerp van de stakingen een onderwerp is dat in of krachtens de cao is geregeld. Dit betekent dat het stakingsverbod gelet op het bepaalde in artikel 10.3. lid 3 eerste liggende streepje van de cao vervalt vier weken na de datum waarop aan de Bemiddelingsinstantie een verzoek om bemiddeling en/of beoordeling is gedaan.
2.12.
BCS heeft, dat staat tussen partijen vast, bij brief van 3 november 2017 een verzoek aan de Bemiddelingsinstantie gedaan. Formeel gezien, daar zijn partijen het over eens, was het echter FME die een dergelijk verzoek diende te doen. FME heeft dat ook gedaan bij brief van 13 november 2017. Er is dus een bemiddelingsverzoek bij de Bemiddelingsinstantie ingediend. De Bemiddelingsinstantie heeft dit ook aan partijen bevestigd. BCS heeft tijdens de zitting toegelicht dat het de verwachting is dat deze instantie partijen binnen een week zal uitnodigen om bij elkaar te komen.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat in de gegeven omstandigheden de vier weken termijn als bedoeld in artikel 10.3. lid 3 van de cao is aangevangen met het door BCS gedane verzoek aan de Bemiddelingsinstantie van 3 november 2017. Het is immers vanaf dat moment duidelijk dat de hulp van de Bemiddelingsinstantie wordt ingeroepen. Het komt voor rekening en risico van BCS dat er mogelijk niet binnen de vier weken termijn een succesvolle bemiddeling door de Bemiddelingsinstantie kan worden bewerkstelligd.
BCS had moeten weten dat niet zij, maar de werkgeversorganisatie waarvan zij lid is, FME, het verzoek had moeten indienen en het had dan ook op haar weg gelegen om dit met FME af te stemmen. Daarbij wordt nog in aanmerking genomen dat BCS het kennelijk ook redelijk vindt dat haar brief van 3 november 2017 als aanvangstermijn heeft te gelden. De formulering van haar vordering in de dagvaarding wijst daarop. De vier weken wachttermijn loopt dus af vier weken na het verzoek van BCS om bemiddeling. Dit betekent dat FNV tot en met 1 december 2017 zich van collectieve acties, stakingen inbegrepen, dient te onthouden.
Dit is gelet op het bepaalde in artikel 10.3 lid 3 derde liggend streepje van de cao alleen anders wanneer de Bemiddelingsinstantie vóór het verstrijken van deze datum schriftelijk haar oordeel heeft gegeven of schriftelijk heeft kennis gegeven geen oordeel te kunnen geven.
2.13.
Het voorgaande leidt al tot de conclusie dat de vordering van BCS toewijsbaar is. FNV zal worden veroordeeld om zich tot en met 1 december 2017 te onthouden van het voeren van collectieve acties, waaronder stakingen, bij BCS. De gevorderde dwangsom zal worden afgewezen, omdat FNV uitdrukkelijk heeft toegezegd om dit vonnis na te komen.
2.14.
De argumenten die partijen verder nog ter onderbouwing van hun standpunt hebben aangevoerd, staan aan de toewijsbaarheid van de vordering niet in de weg.
Daarbij wordt opgemerkt dat aan toetsing aan het bepaalde in artikel 6 lid 4 ESH en G ESH niet wordt toegekomen, omdat het stakingsverbod in de cao daaraan in de weg staat. Dit is pas het geval wanneer het stakingsverbod in de cao, waaraan FNV gebonden is, is uitgewerkt, en dat is zoals hiervoor is overwogen nog niet het geval.
2.15.
FNV zal als de grotendeels in conventie in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van BCS worden begroot op:
- dagvaarding € 80,42
- griffierecht 618,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.514,42
De voorzieningenrechter heeft geconstateerd dat BCS de dagvaarding twee keer heeft laten betekenen. BCS heeft niet toegelicht waarom dit volgens haar nodig was, zodat FNV slechts tot betaling van de betekeningskosten van één exploot zal worden veroordeeld.
Het geschil in reconventie
2.16.
FNV stelt zich op het standpunt dat zij mag staken en dat BCS het onderkruipersverbod overtreedt. Zij vordert daarom in reconventie dat BCS wordt verboden om gedurende een door FNV te houden werkonderbreking of werkstaking de werkzaamheden die normaal door stakers worden uitgevoerd te laten uitvoeren door uitzendkrachten of andere niet bij BCS in dienst zijnde werknemers, dit op straffe van verbeurte van een dwangsom.
2.17.
BCS voert verweer. Zij betwist dat FNV op dit moment mag staken en dat zij het onderkruipersverbod zou overtreden.
De beoordeling in reconventie
2.18.
De vordering van FNV moet al worden afgewezen omdat, zoals hiervoor in conventie is overwogen en beslist, FNV tot en met 1 december 2017 zich dient te onthouden van collectieve acties, stakingen inbegrepen. Er geldt op grond van de cao nog een stakingsverbod. Het onderkruipersverbod is dus nog niet van toepassing.
2.19.
FNV zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om uit te gaan van het tarief voor een eenvoudige zaak. De kosten aan de zijde van BCS worden daarom begroot op € 527,00 voor salaris advocaat.

3.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
3.1.
veroordeelt FNV om zich tot en met 1 december 2017 te onthouden van het voeren van collectieve acties, waaronder stakingen, bij BCS,
3.2.
veroordeelt FNV in de proceskosten, aan de zijde van BCS tot op heden begroot op € 1.514,42,
3.3.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
3.5.
wijst de vorderingen af,
3.6.
veroordeelt FNV in de proceskosten, aan de zijde van BCS tot op heden begroot op € 527,00,
3.7.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Reitsma en in het openbaar uitgesproken op 17 november 2017. [1]

Voetnoten

1.type: BvdG (4374)