3.1De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsman heeft ter zitting als preliminair verweer aangevoerd dat - samengevat - de redelijke termijn extreem is overschreven en dat het recht om effectief getuigen te ondervragen is aangetast.
De andere grond voor niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie is volgens de raadsman de verjaring. Daarbij is betoogd dat, gelet op artikel 70 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), zonder meer niet-ontvankelijkheid dient te volgen ten aanzien van feit 2, gelet op het strafmaximum voor dit feit van 2 jaren.
Naar de mening van de raadsman geldt die niet-ontvankelijkheid ook voor feit 1, omdat er geen sprake is van een levensgezel, waardoor het strafmaximum bij feit 1 blijft steken op drie jaren en ook daar verjaring aan de orde is gelet op artikel 70 Sr.
De officier van justitie heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat zij de raadsman kan volgen in zijn redenering ten aanzien van de verjaring voor beide feiten.
De rechtbank overweegt het volgende.
Aan de verdachte is onder 1 het misdrijf mishandeling van een levensgezel ten laste gelegd, op welk feit ingevolge artikel 300 Sr en artikel 304 Sr een gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren is gesteld. Voor het misdrijf mishandeling is ingevolge artikel 300 Sr een gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren gesteld.
Onder feit 2 is het misdrijf bedreiging ten laste gelegd, op welk feit ingevolge artikel 285 Sr een gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren is gesteld.
Ingevolge artikel 70 Sr vervalt het recht tot strafvordering door verjaring in zes jaren voor de misdrijven waarop een gevangenisstraf van niet meer dan drie jaren is gesteld, en in twaalf jaren voor de misdrijven waarop een tijdelijke gevangenisstraf van meer dan drie jaren is gesteld.
De verjaringstermijn vangt ingevolge artikel 71 Sr aan - behoudens een aantal hier niet van toepassing zijnde uitzonderingen - op de dag na die waarop het strafbare feit is gepleegd. In het onderhavige geval is de verjaringstermijn aangevangen op 17 juli 2011.
De verjaring wordt gestuit door een daad van vervolging ingevolge artikel 72 Sr.
De eerste daad van vervolging is hier de dagvaarding van verdachte, die dateert van 2 augustus 2017.
Met de raadsman en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het recht tot strafvervolging op grond van artikel 70 Sr is komen te vervallen voor het ten laste gelegde feit 2. Dit heeft tot gevolg dat de officier van justitie ten aanzien van feit 2 niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
De rechtbank volgt de raadsman en de officier van justitie niet in hun visie dat ook ten aanzien van feit 1 het recht tot strafvervolging is komen te vervallen op grond van verjaring. De rechtbank is op grond van het strafdossier tot het oordeel gekomen dat [slachtoffer] in de hier in geding zijnde periode wel degelijk als de levensgezel van verdachte dient te worden beschouwd. In november 2009 is [slachtoffer] met haar 2 zoons vanuit Suriname naar Nederland gekomen en heeft toen samen met verdachte, met wie [slachtoffer] in Suriname een relatie had gekregen, een gezin gevormd en een huis betrokken in Utrecht. Verdachte zorgde voor het onderdak, de boodschappen en het eten. Dat er relatieproblemen zijn ontstaan tussen verdachte en [slachtoffer] betekent naar het oordeel van de rechtbank nog niet dat de verbintenis tussen beiden als levensgezel was verbroken.
Om die reden is sprake van een verdenking betreffende mishandeling van een levensgezel, waarvoor een verjaringstermijn van twaalf jaren geldt.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van feit 1 sprake is van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn. De raadsman meent dat sprake is van een oneerlijk proces omdat hij de getuigen thans niet meer effectief kan ondervragen, en dat om die reden de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging dient te worden verklaard.
De rechtbank stelt ook vast dat de raadsman sedert de aanhouding van verdachte in februari 2015 verdachte bijstaat en dat de raadsman tussen februari 2015 en de zitting van 31 augustus 2017 niet om het horen van getuigen heeft verzocht. Het verweer van de raadsman treft derhalve geen doel.