Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.[eiser sub 1] ,
[gedaagde sub 2],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 8 juni 2016
- de akte van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] van 13 april 2017
- het proces-verbaal van comparitie van 18 april 2017
- het proces-verbaal van comparitie van 20 september 2017.
2.De feiten
Artikel 1 Hoofdsom
6 maandenen begint af te lossen per 1 juni 2015 en eindigt derhalve op 31 december 2015
3.Het geschil
4.De beoordeling
29 november 2017voor een
akte van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], waarin
[gedaagde sub 1]zich moet uitlaten over de vraag of zij tegenbewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel,
envoor een
akte van [eiser sub 1] en [eiser sub 2], waarin zij zich moeten uitlaten over de vraag of zij bewijs willen leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel,
[gedaagde sub 1] , en [eiser sub 1] en [eiser sub 2], indien zij bewijsstukken willen overleggen, die stukken in hun akte op
29 november 2017in het geding moeten brengen,
[gedaagde sub 1], indien zij getuigen wil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op dinsdagen, woensdagen en donderdagen in de maanden januari 2018 tot en met april 2018 moet opgeven op
[gedaagde sub 1], indien zij
geengetuigen wil horen, in de akte van
én [gedaagde sub 2]in die akte moeten ingaan op de vraag wat het dan door [gedaagde sub 1] ingebrachte tegenbewijs betekent voor de (overige) vorderingen van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] , waarna [eiser sub 1] en [eiser sub 2] de gelegenheid krijgen om hierop bij
antwoordaktete reageren,