ECLI:NL:RBMNE:2017:5718

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 november 2017
Publicatiedatum
15 november 2017
Zaaknummer
448095 / HA RK 17-239
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over wrakingsverzoek tegen rechter in strafzaak

Op 10 november 2017 heeft de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van de Rechtbank Midden-Nederland een beslissing genomen op het wrakingsverzoek van een verzoeker, vertegenwoordigd door mr. M.D. Rijnsburger. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. H. Vegter, de behandelend rechter in twee strafzaken met de parketnummers 96-049910-17 en 96-246551-15. Verzoeker stelde dat de rechter vooringenomen was, omdat hij zich al had uitgesproken over de betrouwbaarheid van de processen-verbaal voordat de inhoudelijke behandeling had plaatsgevonden. Dit zou de schijn van partijdigheid wekken en de onafhankelijkheid van de rechter in gevaar brengen.

De wrakingskamer heeft de procedure op 27 oktober 2017 openbaar behandeld. Tijdens deze zitting was alleen de gemachtigde van verzoeker aanwezig; mr. H. Vegter was niet verschenen. In de beoordeling van het wrakingsverzoek heeft de wrakingskamer gekeken naar de relevante artikelen van het Wetboek van Strafvordering en de normen van onpartijdigheid zoals vastgelegd in het Europees verdrag voor de rechten van de mens. De wrakingskamer concludeerde dat er geen sprake was van vooringenomenheid van de rechter. De beslissing van de rechter om geen getuigen te horen was een procesbeslissing en niet onbegrijpelijk, waardoor er geen grond was voor wraking.

De wrakingskamer verklaarde het verzoek tot wraking ongegrond en droeg de griffier op om deze beslissing aan alle betrokken partijen toe te zenden. De procedure in de strafzaken met de genoemde parketnummers dient voortgezet te worden in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing door het wrakingsverzoek. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie: Lelystad
Zaaknummer/rekestnummer: 448095 / HA RK 17-239
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 10 november 2017
op het verzoek in de zin van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv) van:
[verzoeker]
wonende te [woonplaats] ,
(verder te noemen: verzoeker),
gemachtigde: mr. M.D. Rijnsburger.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het door de wrakingskamer ontvangen proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 16 oktober 2017 in de zaak met parketnummers 96-049910-17 en 96-246551-15;
  • de schriftelijke reactie van de politierechter, mr. H. Vegter;
  • de e-mail van mr. M.D. Rijnsburger van 24 oktober 2017.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 27 oktober 2017 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
1.3.
Bij de mondelinge behandeling is de gemachtigde van verzoeker verschenen. Hij heeft het standpunt van verzoeker toegelicht. Mr. H. Vegter is niet verschenen.
1.4.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. H. Vegter als behandelend rechter (hierna te noemen: de rechter), in de zaken met de parketnummers 96-049910-17 en
96-246551-15.
2.2.
Verzoeker heeft aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat de rechter nog voor de inhoudelijke behandeling een bewijsmiddel heeft gewaardeerd. Hij heeft immers aangegeven dat hij uitging van de betrouwbaarheid van de processen-verbaal en dat hij zich voldoende voorgelicht achtte over de verdenking tegen verzoeker. De schijn van vooringenomenheid is gewekt en de onafhankelijkheid van de rechter is in het geding omdat één van de eindvragen werd beantwoord, terwijl de zaak inhoudelijk nog behandeld moest worden.
2.3.
De rechter berust niet in de wraking. In de schriftelijke reactie van 20 oktober 2017 heeft hij aangegeven dat hij niet is vooruitgelopen op enig inhoudelijk te geven oordeel. Op basis van het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal, het aanvullende proces-verbaal en de andere stukken in het dossier achtte de rechter zich enkel voldoende voorgelicht over het verzoek tot het horen van de verbalisanten. Hij heeft onder verwijzing naar de eerdere beslissing van de rechter-commissaris en de politierechter de gewraakte processuele beslissing genomen. Er is geen sprake van partijdigheid en afhankelijkheid. De beantwoording van de materiële vragen van artikel 350 Sv berust op een waardering van de aanwezige bewijsmiddelen, maar daar werd niet aan toegekomen.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 512 Sv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese hof voor de rechten van de mens ontwikkelde criteria. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan sprake zijn indien de rechter vanwege een persoonlijke overtuiging vooringenomen is. Ook kan daarvan sprake zijn indien zich feiten en omstandigheden voordoen die objectief bezien de (subjectieve) vrees bij de rechtzoekende rechtvaardigen dat het de rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
3.3.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de hiervoor bedoelde zin, dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
3.4.
De beslissing om al dan niet getuigen te horen en om een zaak daarvoor al dan niet aan te houden is een procesbeslissing. Een procesbeslissing levert op zichzelf geen grond voor wraking op, tenzij de beslissing dermate onbegrijpelijk is dat deze niet anders kan worden verklaard dan vanuit een gebrek aan onpartijdigheid. Daarvan is, gelet op hetgeen hierna wordt overwogen, in dit geval geen sprake.
3.5.
Verzoeker baseert de wraking op de navolgende motivering van de beslissing door de rechter en met name het (door de wrakingskamer) onderstreepte gedeelte:
”De politierechter heeft bij de vorige behandeling al een beslissing genomen over het horen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] . De raadsman voert geen (voldoende) nieuwe feiten of omstandigheden aan die leiden tot herziening van de eerder door de politierechter genomen beslissing.Ik ben het eens met de officier van justitie met betrekking tot de processen-verbaal. Ik acht mij voldoende voorgelicht met betrekking tot deze verdenking.
De officier van justitie had eerder tijdens de zitting gezegd:
“Ik zie geen aanleiding tot het horen van de genoemde getuigen. Het verzoek tot het horen van verbalisant [verbalisant 1] heeft de rechter-commissaris al afgewezen. Ik heb geen twijfel aan het proces-verbaal en hoe het is opgemaakt. Het aanvullend proces-verbaal opgesteld door [verbalisant 2] correspondeert met de gang van zaken zoals die door de verbalisanten
[verbalisant 1] en [verbalisant 3] wordt weergegeven. Ik persisteer derhalve.”
De rechter heeft met deze beslissing het (opnieuw gedane) verzoek van verzoeker om verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] als getuige te horen, afgewezen. De beslissing en de motivering geven geen blijk van vooringenomenheid. Evenmin is de (motivering van de) beslissing zodanig onbegrijpelijk dat daaruit objectieve vrees voor partijdigheid kan volgen. De rechter heeft de onderstreepte passages uitgesproken bij de bespreking van het verzoek tot het horen van de verbalisanten. Enige inhoudelijke beoordeling van de bewijsmiddelen (processen-verbaal van de verbalisanten) was toen nog niet aan de orde en blijkt daar ook niet uit. Uit de enkele opmerking over de processen-verbaal kan niet worden afgeleid dat de rechter zich daarmee schaart achter alle opmerkingen en conclusies die de officier van justitie eerder in de zitting over de processen-verbaal heeft gemaakt. Gezien de inhoud van de schriftelijke reactie van de rechter heeft hij naar het oordeel van de wrakingskamer ook niet bedoeld om een oordeel over de bewijsmiddelen te geven. In die reactie geeft hij immers aan dat hij niet toekwam aan de beantwoording van de materiële vragen van artikel 350 Sv, waaronder de waardering van de bewijsmiddelen en datgene wat daarover ter zitting naar voren zou worden gebracht tijdens de inhoudelijke behandeling. Uit de opmerking dat de rechter zich voldoende voorgelicht achtte met betrekking tot de verdenking kan evenmin afgeleid worden dat hij zich al een oordeel had gevormd over die verdenking of de bewijsmiddelen waarop deze steunt. De omstandigheid dat de bewijsmiddelen in deze zaak volgens verzoeker alleen bestaan uit de verklaringen van de verbalisanten, maakt dat oordeel niet anders. Uit de beslissing en uit de motivering van de beslissing kan niet worden afgeleid dat de rechter is vooruitgelopen op de waardering of inhoudelijke beoordeling van de bewijsmiddelen.
3.6.
De wrakingskamer verklaart het verzoek derhalve ongegrond.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de gewraakte rechter en andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van de afdeling Straf-, Familie- en Jeugdrecht en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met parketnummers 96-049910-17 en
96-246551-15 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. drs. S.M. van Lieshout, voorzitter, mrs. G. Perrick en
H.A. Brouwer als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. R. Dijkman, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 november 2017.
Deze beslissing is alleen door de voorzitter ondertekend, omdat de griffier daartoe buiten staat was.
de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.