ECLI:NL:RBMNE:2017:5609

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 november 2017
Publicatiedatum
9 november 2017
Zaaknummer
16/659615-17 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van brandstichting met veroordeling voor winkeldiefstal en fietsendiefstal

Op 10 november 2017 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 44-jarige vrouw uit Bunschoten-Spakenburg. De vrouw werd vrijgesproken van brandstichting in de flat van haar buurman, gepleegd op 22 mei 2017. De rechtbank kon geen bewijs vinden dat de vrouw de brand had gesticht, ondanks getuigenverklaringen die haar bij de flat zagen. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om een verband te leggen tussen de verdachte en de brand. De vrouw had wel bekend zich schuldig te hebben gemaakt aan winkeldiefstal in Amersfoort en twee fietsendiefstallen in Bunschoten. De rechtbank veroordeelde haar tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. De rechtbank legde bijzondere voorwaarden op, waaronder opname in een kliniek en reclasseringstoezicht, gezien de psychische problemen van de vrouw, waaronder een blijvende depressieve stoornis en een alcoholprobleem. De uitspraak is gedaan na een onderzoek op de terechtzitting van 27 oktober 2017, waar de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in haar overwegingen meegenomen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/659615-17 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 10 november 2017
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1973] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats] , [adres]

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting op 27 oktober 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. G.P.N. Robben en van hetgeen verdachte en mr. A.M. Beumer, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. op of omstreeks 22 mei 2017 in Bunschoten-Spakenburg brand heeft gesticht in een pand aan het [adres] ;
2. op of omstreeks 8 juli 2017 in Amersfoort drie blikjes bier van de Plus heeft gestolen;
3. op of omstreeks 17 mei 2017 in Bunschoten-Spakenburg een herenfiets van [benadeelde 1] heeft gestolen;
4. op of omstreeks 18 mei 2017 in Bunschoten-Spakenburg een herenfiets van [benadeelde 2] heeft gestolen;

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.VRIJSPRAAK

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de onder 1 ten laste gelegde brandstichting bewezen te verklaren. Daartoe heeft hij onder meer verwezen naar de verklaringen afgelegd door de buurtbewoners. Volgens de officier van justitie blijkt hieruit dat verdachte:
- op 22 mei 2017 een conflict had met de bewoner van [adres] ;
- geroepen heeft tegen de buurman dat zij hem nog wel terug zou pakken;
- op 22 mei 2017 om 21:00 uur en 21:05 uur aan de deur is geweest bij [adres] .
Deze omstandigheden tezamen met het feit dat om 21:30 uur brand is waargenomen, deze brand geblust is door de brandweer, de leugenachtige verklaring van verdachte over het op de deur bonzen die avond bij [adres] en het ontbreken van aanwijzingen dat de brand op andere wijze is ontstaan dan door brandstichting leidt volgens de officier van justitie tot de conclusie dat verdachte de persoon is die brand gesticht heeft in de woning.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde brandstichting. Blijkens een aan de rechtbank overgelegde pleitnota heeft zij onder meer aangevoerd dat:
- er geen technisch bewijs is dat verdachte de brand gesticht heeft;
- niet vastgesteld is hoe en hoe laat de brand is ontstaan in de woning aan [adres] ;
- geen van de getuigen die een verklaring heeft afgelegd, heeft gezien dat verdachte de brand gesticht heeft;
- vraagtekens gezet kunnen worden bij de verklaring van getuige [getuige 1] dat zij verdachte tegen aangever heeft horen roepen dat zij hem een keer terug zou pakken, omdat aangever in het geheel niet rept over een dergelijke uitroep;
- het enkele feit dat verdachte een uur na de brand haar voordeur geopend heeft voor de politie met een aansteker in haar hand betekent nog niet dat zij de brand op [adres] gesticht heeft.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Uit het verhandelde ter terechtzitting en het dossier heeft de rechtbank niet vast kunnen stellen dat verdachte de persoon is geweest die de brand in de woning aan [adres] in [woonplaats] heeft gesticht. Verdachte is weliswaar gezien aan de deur van voornoemde woning om 21:00 uur en 21:05 uur, maar geen van de gehoorde getuigen heeft gezien wat verdachte daar gedaan heeft. Vervolgens zijn door getuige [getuige 2] om 21:30 uur vlammen achter het glas van de voordeur van de woning waargenomen en is de brandweer ingeschakeld. Over het moment van het ontstaan van de brand en de manier waarop de brand is gesticht, is geen duidelijkheid verschaft. Ook kan de rechtbank op basis van het dossier geen duidelijk verband vaststellen tussen verdachte enerzijds en mogelijk gebruikte brandbare stoffen of het aangetroffen stuk textiel anderzijds. Gelet hierop en op het tijdsbestek dat zit tussen het waarnemen van de vlammen door getuige [getuige 2] en het aan de deur zijn van verdachte heeft de rechtbank niet de overtuiging gekregen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken.

5.WAARDERING VAN HET BEWIJS

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de bewezenverklaring van het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Ten aanzien van het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde
De feiten zijn door verdachte begaan. Verdachte heeft de onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor deze feiten bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 27 oktober 2017 [2] ;
- de aangifte van namens de PLUS [3] ;
- de aangifte van [benadeelde 1] [4] ;
- de aangifte van [benadeelde 2] [5] .

6.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
2.
zij op 08 juli 2017 te Amersfoort, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen drie blikjes bier, toebehorende aan de Plus.
3.
zij op 17 mei 2017 te Bunschoten-Spakenburg, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (heren)fiets, (merk: Batavus), toebehorende aan [benadeelde 1] .
4.
zij op 18 mei 2017 te Bunschoten-Spakenburg, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (heren)fiets (merk: Gazelle), toebehorende aan [benadeelde 2] .
Hetgeen onder 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

7.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Onder 2, 3 en 4 telkens:
Diefstal.

8.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.OPLEGGING VAN STRAF

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met als (bijzondere) voorwaarden reclasseringsbegeleiding, een opname in een klinische setting, indien nodig en opname in een beschermde woonvorm.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair betoogd dat er een straf opgelegd moet worden gelijk aan de duur van het reeds ondergane voorarrest. Daarbij heeft zij opgemerkt dat hulpverlening weliswaar nodig blijkt te zijn, maar dat dit niet in de vorm hoeft zoals geadviseerd is. De raadsvrouw heeft zich niet verzet tegen een proeftijd van 3 jaar.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal en het tot tweemaal toe stelen
van een fiets van een buurtbewoner. Zij heeft daarmee het eigendomsrecht van anderen
geschonden en voor overlast gezorgd. Gelet op het uittreksel justitiële documentatie van 9
oktober 2017 blijkt dat zij in 2013 al eerder een strafbeschikking heeft gekregen voor diefstal
van een fiets.
Uit het psychologisch Pro Justitia rapport van 26 september 2017, uitgebracht
door prof. dr. F.A.M.M. Koenraadt, gezondheidszorgpsycholoog blijkt dat verdachte
een kwetsbare, beschadigde, onzelfstandige vrouw is, die zich in een niet gewild sociaal
isolement bevindt waarin een persisterende depressieve stoornis en een stoornis in
alcoholgebruik haar doen en laten beheersen. Daarnaast functioneert verdachte aan de
bovengrens van een licht verstandelijke beperking. De kans dat verdachte wederom een
strafbaar feit begaat schat de psycholoog als ruim in als er geen interventies worden ingezet.
Terugval in depressieve patronen en in alcoholverslaving komen veelvuldig voor. De risico’s
zijn volgens de psycholoog goed te bestrijden met aanvankelijk coachend en monitorend
toezicht vanuit een residentiële instelling vanuit de verslavingszorg. Aansluitend moet er
ambulante begeleiding zijn, waarbij de nadruk ligt op steun en coaching met aandacht voor
het alcoholgebruik, de persisterende depressieve stoornis, huisvesting, werk c.q.
dagbesteding en vrijetijdsinvulling.
Voorgenoemde bevindingen worden ondersteund door Reclassering Nederland. In haar advies van 6 september 2017, uitgebracht door A. Akollo geeft zij de rechtbank in overweging een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de Jellinek, een klinische behandeling in een Dubbele diagnose kliniek op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven indicatiestelling en meewerken aan een plaatsing en verblijven in een beschermde woonvorm.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat zij goede begeleiding wil en bereid is om naar een kliniek te gaan.
Gelet op het hiervoor overwogene acht de rechtbank het noodzakelijk om een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, zodat zij ter beteugeling van het herhalingsgevaar aan het voorwaardelijk strafdeel na te noemen bijzondere voorwaarden kan verbinden. Rekening houdend met het reeds ondergane voorarrest, dat op grond van artikel 27, eerste jo vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht in aftrek te brengen is, zal de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden opleggen en bepalen dat 1 maand daarvan voorwaardelijk zal zijn. De rechtbank volgt het advies van eerdergenoemde psycholoog om, gelet op de langdurige begeleiding die verdachte nodig heeft, de proeftijd ruim te laten zijn en zal deze vaststellen op drie jaren. De rechtbank acht het gewenst een termijn te verbinden aan de na te noemen bijzondere voorwaarde die ziet op opname in een kliniek en zal die vooralsnog op 1 jaar stellen. Gezien de bij verdachte bestaande problematiek kan een kortdurende klinische opname niet volstaan. Anderzijds zal binnen de proeftijd sprake zijn van een klinische en van een post-klinische periode.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart het onder 2, 3 en 4 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 2, 3 en 4 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 7 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 4 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in
verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de
gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van 1 maand, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat de verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 3 jaren vast;
- stelt als algemene voorwaarden dat verdachte :
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
* zich binnen 3 werkdagen na het onherroepelijk worden van deze uitspraak bij Jellinek, verslavingsreclassering op de Heiligenbergerweg 3, 3816 AK te Amersfoort meldt en zich daar blijft melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* zich voor de duur van maximaal 1 jaar op laat nemen op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven indicatiestelling in een Dubbele diagnose kliniek, althans een soortgelijke intramurale zorginstelling, zulks ter beoordeling van het NIFP-IFZ, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die in het kader van de behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling aan haar zullen worden gegeven;
* zich voorafgaand aan en/of volgende op voornoemde klinische opname laat behandelen bij een instelling voor ambulante (forensische) zorg, indien en voor zover de reclassering dit noodzakelijk acht en bij de behandeling de aanwijzingen gegeven door of namens die instelling en/of de behandelaar(s) opvolgt;
* actief meewerkt aan plaatsing in een beschermde woonvorm of soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering en zal verblijven in deze instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, waarbij zij zich zal houden aan de aanwijzingen die in het kader van het verblijf aan haar zullen worden gegeven en aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld zal volgen zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S. Ludwig, voorzitter, mrs. C.A. de Beaufort en G. van de Beek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Doornwaard, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 november 2017.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 22 mei 2017 te [woonplaats] , gemeente Bunschoten, althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht in een pand aan het [adres] aldaar (in gebruik bij [A] en toebehorende aan woningcorporatie Het Gooi en Omstreken), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk op (thans nog) onbekende wijze (open) vuur (door de brievenbus van) dat pand ingebracht, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met textiel en/of aceton en/of terpentine en/of spiritus, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan de voordeur en/of aldaar aanwezig(e) vloerbedekking/tapijt geheel of gedeeltelijk is/zijn verband, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor het pand en/of deuren en/of tapijten en/of de inboedel, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor in de aangrenzende woning aanwezige personen, althans omwonenden, in elk levensgevaar voor een ander of anderen, te duchten was;
2.
zij op of omstreeks 08 juli 2017 te Amersfoort, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen drie blikjes bier, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de Plus, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
3.
zij op of omstreeks 17 mei 2017 te Bunschoten-Spakenburg, gemeente Bunschoten, althans in het arrondissement Midden-Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (heren)fiets, (merk: Batavus), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
4.
zij op of omstreeks 18 mei 2017 te Bunschoten-Spakenburg, gemeente Bunschoten, althans in het arrondissement Midden-Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (heren)fiets (merk: Gazelle), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal genummerd 2017153135 opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 98. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Zie de verklaring van de verdachte afgelegd ter zitting op 27 oktober 2017.
3.Het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal nummer PL0900-2017209614, pagina’s 3 en 4 inhoudende het Landelijk aangifteformulier.
4.Zie pagina’s 63 en 64.
5.Zie pagina’s 67 tot en met 71.