4.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. De redengevende feiten en omstandigheden die tot deze conclusie leiden zijn de volgende.
In een proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse is – voor zover hier van belang en voor zover nodig samengevat weergegeven – het volgende opgemerkt:
Wij hebben op 5 juli 2016 onderzoek gedaan naar het hierna beschreven verkeersongeval. Bij dit ongeval waren de volgende voertuigen betrokken: vrachtauto: merk Daf.
Bestuurder: [verdachte] .
Fiets:type omafiets
Bestuurder/Overledene: [slachtoffer] .
Het ongeval had plaatsgevonden op de Schaerweijdelaan, gelegen binnen de als zodanig aangeduide bebouwde kom van Zeist in de gemeente Zeist. Het ongeval had plaatsgevonden ter hoogte van de voetgangersoversteekplaats gelegen voor de rotonde van de Schaerweijdelaan met de Oude Arnhemseweg. De rijbaan was op ± 32,50 meter voor de plaats van het ongeval ongeveer 5 meter breed, inclusief de fietssuggestiestrook. De fietssuggestiestrook was ± 1,55 meter. Op de plaats waar het ongeval had plaats gevonden was de rijbaan, inclusief de fietssuggestiestrook ± 3,5 meter breed. De fietssuggestiestrook was ± 1 meter breed. De rijbaan werd dus richting de plaats van het ongeval ± 1,5 meter smaller. Op ± 40 meter voor de plaats van het ongeval, stond aan de rechterzijde een paal met daaraan twee verkeersborden, te weten het bord conform bijlage 1 van het RVV1990 “Zone 30” en daar onder een blauwkleurig bord voorzien van een witte rand. Hierop stond een fietser afgebeeld met daarachter een auto. Tevens stond op het bord de tekst: “let op! achter elkaar”. Gezien de plaats waar het slachtoffer lag, moet het slachtoffer vlak voor of net op de voetgangersoversteekplaats uit balans zijn geraakt en ten val zijn gekomen, waarna het slachtoffer op de plaats waar zij werd aangetroffen overreden werd.
Uit een zich in het dossier bevindende overlijdensakte blijkt [slachtoffer] op
5 juli 2016 te zijn overleden.
Door [getuige 1] is – voor zover hier van belang en voor zover nodig samengevat weergegeven – het volgende verklaard:
Op 5 juli 2016 fietste ik op de Scharweidelaan te Zeist in de richting van de Utrechtseweg. Ik fietste in een rij met twee andere fietsers. De fietser achter mij was een vrouw en ik zag dat zij een lichte jas droeg. Ter hoogte van de rotonde met de Oude Arnhemse weg werd ik ingehaald door een vrachtwagen. Ik zag dat het een vrachtwagen was waar een container mee vervoerd kan worden. Ik reed op dat moment ter hoogte van de voetgangersoversteekplaats. Ik voelde de vrachtwagen heel dicht tegen me aan. Ik bedoel daarmee dat de vrachtwagen bijna of misschien wel helemaal tegen mijn linkerarm aankwam. Ik kon de rotonde niet opfietsen omdat ik werd gehinderd door de vrachtwagen. De vrachtwagen liet mij geen ruimte, hij sneed me af. Ik moest remmen en kon nog net van mijn fiets afstappen. Ik stapte in de bloemperk naast de rotonde. Ik hoorde een gil achter me die door merg en been ging.
Door [getuige 2] is – voor zover hier van belang en voor zover nodig samengevat weergegeven – het volgende verklaard:
Op 5 juli 2016 fietste ik over de Schaerweijdelaan komende uit de richting van de Bergweg richting de Utrechtseweg. Ik zag twee dames voor mij fietsen op het fietspad. Ik zag ook dat er een vrachtwagen op de Schaerweijdelaan voor mij reed. Ik zag dat hij richting de Utrechtseweg reed. Ik zag dat de voorste vrouw nog net kon uitwijken voor de vrachtwagen. Ik zag dat de tweede mevrouw met haar linkerschouder in aanraking kwam met de vrachtwagen. Ik stopte toen ik dit zag anders viel ik ook op de grond. Ik zag dat die mevrouw op de grond viel. Ik zag dat ze met haar hoofd onder het rechterachterwiel kwam van de vrachtwagen. Ik zag dat de vrachtwagen met de rechterachterwiel over haar hoofd heen reed.
Door verdachte is – voor zover hier van belang en voor zover nodig samengevat weergegeven – het volgende verklaard:
Het ongeval op 5 juli 2016 staat mij nog bij. Ik ken de weg waar het ongeval heeft plaatsgevonden. Ik rijd daar gemiddeld genomen eenmaal per week. Ik heb drie fietsers zien rijden.
Bewijsoverweging
Vastgesteld kan worden dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor [slachtoffer] is overleden. Voor de beantwoording van de vraag of verdachte schuld heeft gehad aan dit verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, zijn de navolgende omstandigheden, zoals die naar voren zijn gekomen uit voornoemde bewijsmiddelen, van belang.
Het verkeersongeval heeft plaatsgevonden op de Schaerweijdelaan te Zeist, ter hoogte van de voetgangersoversteekplaats, vlak voor de rotonde met de Ouder Arnhemseweg. De rijbaan is op de plaats van het ongeval ongeveer 3,5 meter breed, terwijl de rijbaan eerder, op ongeveer 30 meter van de plaats van het ongeval, ongeveer 5 meter breed is. Op ongeveer 40 meter van de plaats van het ongeval hangt een bord waarop automobilisten wordt opgeroepen om, vanwege de versmalling van de rijbaan, achter fietsers te gaan rijden. Verdachte heeft verklaard dat hij de weg ter plaats kende en daar gemiddeld eenmaal per week reed.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet het karakter van de weg waar het ongeval heeft plaatsgevonden, kan worden vastgesteld dat extra oplettendheid van verdachte als bestuurder was vereist, zeker nu hij de weg kende. Daarbij is van belang dat de door verdachte bestuurde vrachtwagen een breedte heeft van ongeveer 2,5 meter (exclusief de spiegels). Gelet op de breedte van de rijbaan op de plaats waar het ongeval heeft plaatsgehad van ongeveer 3,5 meter, resteerde dus slechts ongeveer één meter vrije ruimte voor het slachtoffer om te fietsen – ervan uitgaande dat de vrachtwagen (dicht) tegen de linker trottoirband reed. Verdachte had in deze situatie met zijn voertuig achter de fietsers dienen te blijven, zoals waartoe hij ook expliciet werd opgeroepen door middel van het genoemde verkeersbord. Verdachte heeft weliswaar betoogd dat hij dit bord niet heeft kunnen zien omdat er op de dag van het ongeval een tak voor hing, maar dit betoog vindt op geen enkele manier steun in het dossier en wordt door de rechtbank daarom ook niet gevolgd. Uit alle zich in het dossier bevindende foto’s van de plaats van het ongeval, ook op de door de verdediging overlegde foto’s, is het bord duidelijk zichtbaar en is te zien dat op de dag van het ongeval geen tak of een ander voorwerp het zicht op het bord ontnam. Verdachte heeft dit bord dus kunnen en moeten zien.
Verder voert de verdediging aan dat niet kan worden uitgesloten dat het slachtoffer ten val is gekomen als gevolg van duizeligheidsklachten. Dit verweer slaagt niet. Op de terechtzitting is de forensisch arts Woonink als deskundige gehoord. Uit de door hem gegeven toelichting op zijn onderzoek – waarbij hij ook overleg heeft gevoerd met de huisarts van het slachtoffer – blijkt dat het slachtoffer weliswaar last heeft gehad van duizeligheidsklachten, maar dat geen aanwijzingen waren zijn voor valgevaar door deze klachten. Voor de stelling dat het slachtoffer door duizeligheid ten val is gekomen, is dan ook geen steun te vinden in het dossier.
De rechtbank is concluderend van oordeel dat sprake is van rijgedrag dat niet voldoet aan datgene wat gemiddeld genomen van een bestuurder zoals verdachte mag worden verwacht. Het gedrag kan worden aangemerkt als aanmerkelijk onvoorzichtig gedrag dat verwijtbaar is. Daarmee is sprake van schuld aan het ongeval in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994.