ECLI:NL:RBMNE:2017:5478

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 oktober 2017
Publicatiedatum
31 oktober 2017
Zaaknummer
6318560 UV EXPL 17-257 MGdV/30360
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over intimidatie en huurprijsaanpassing tussen huurders en verhuurder

In deze zaak, die op 27 oktober 2017 door de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, hebben eisers, [eiser 1] en [eiser 2], een kort geding aangespannen tegen hun verhuurder, [gedaagde]. De eisers vorderen onder andere dat [gedaagde] zich gedurende drie maanden niet in de nabijheid van hun woning mag ophouden en dat hij gedurende zes maanden geen contact met hen mag opnemen, anders dan via een makelaar of schriftelijk. De aanleiding voor deze vorderingen zijn meerdere intimidaties die eisers hebben ervaren sinds [gedaagde] het beheer van het pand op zich heeft genomen. De eisers hebben camerabeelden overgelegd van verschillende incidenten waarbij zij zich bedreigd voelden. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een spoedeisend belang en dat de vorderingen van eisers voldoende onderbouwd zijn. De rechter heeft geoordeeld dat er aanwijzingen zijn voor de betrokkenheid van [gedaagde] bij de intimidaties, hoewel niet onomstotelijk bewezen. De rechter heeft de vorderingen van eisers grotendeels toegewezen, met uitzondering van enkele onderdelen die niet voldoende onderbouwd waren. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 6318560 UV EXPL 17-257 MGdV/30360
Vonnis in kort geding van 27 oktober 2017
inzake

1.[eiser 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiser 1] ,

2.[eiser 2] ,

wonende te [woonplaats] ,
verder ook gezamenlijk te noemen [eisers c.s.] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. G. Gabrelian,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. L.A. Drenth.

1.De procedure

1.1.
Op 6 oktober 2017 heeft [eisers c.s.] een dagvaarding uitgebracht met producties 1 tot en met 10. De dagvaarding is niet betekend omdat [gedaagde] vrijwillig is verschenen in de procedure. De producties 5 en 8 tot en met 10 (videobeelden) zijn op een usb-stick overgelegd.
1.2.
Op 10 oktober 2017 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. De heren [eiser 1] en [eiser 2] zijn verschenen met hun gemachtigde, mr. Gabrelian. Namens [gedaagde] is verschenen de heer [A] (hierna: [A] ), bijgestaan door mr. L.A. Drenth. De heer [A] is door [gedaagde] gevolmachtigd om hem tijdens de mondelinge behandeling te vertegenwoordigen. De machtiging is ter zitting overgelegd. [gedaagde] zelf is niet verschenen. Van de mondelinge behandeling is aantekening gehouden. Beide gemachtigden hebben pleitaantekeningen voorgedragen en overgelegd.
1.3.
Na de mondelinge behandeling zijn partijen met elkaar in overleg getreden. Op
13 oktober 2017 heeft de gemachtigde van [eisers c.s.] per fax bericht dat partijen geen regeling hebben getroffen en is om vonnis verzocht.
1.4.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers c.s.] huurt sinds 1 december 2016 van [gedaagde] een zelfstandige woonruimte gelegen aan de [adres] te [woonplaats] . Partijen zijn een huurprijs overeengekomen van € 900,00 per maand.
2.2.
Medio april 2017 heeft [eisers c.s.] de huurcommissie gevraagd om te beoordelen of de overeengekomen huurprijs in overeenstemming is met de maximaal redelijke huurprijs. Uit het onderzoek van de huurcommissie is gebleken dat [eisers c.s.] € 307,09 te veel betaalt. [gedaagde] heeft geweigerd de huurprijs dienovereenkomstig aan te passen.
2.3.
Op 3 juli 2017 heeft [gedaagde] aan [eisers c.s.] gemeld dat hij het beheer van het pand persoonlijk op zich heeft genomen en dat [eisers c.s.] voortaan rechtstreeks contact met hem dient op te nemen.
2.4.
Naar aanleiding van een nachtelijk incident bij de voordeur op 4 juli 2017 heeft [eisers c.s.] een camera bij zijn voordeur gemonteerd.
2.5.
Op 31 juli 2017, 16 augustus 2017 en 22 augustus 2017 hebben intimiderende incidenten plaatsgevonden bij de voordeur van [eisers c.s.] Tot twee keer toe is daarbij door een onbekende derde tegen de voordeur getrapt en is [eiser 1] verbaal geïntimideerd.

3.Het geschil

3.1.
[eisers c.s.] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. veroordeling van [gedaagde] om zich per datum vonnis gedurende drie maanden niet op te houden in, rondom of voor de deur van het pand [adres] en aanhorigheden te [woonplaats] ;
II. veroordeling van [gedaagde] om zich gedurende een periode van zes maanden op geen enkele wijze of middels derden contact op te nemen met een van de huurders en/of hun familieleden, anders dan via een NVM-erkend makelaarskantoor terzake huurkwesties, gerechtsdeurwaarders, advocaten dan wel schriftelijk;
III. te bepalen dat [gedaagde] voor iedere overtreding van het onder I. gegeven
verbod aan alle eisers tezamen een dwangsom verbeurt van € 5.000,- en bij
overtreding van het onder II. gegeven verbod aan die eisers die het aangaat een
dwangsom verbeurt van € 5.000,- ;
IV. veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, alsmede in de nakosten van
€ 100,-.
3.2.
Ter onderbouwing van de vordering stelt [eisers c.s.] dat een dag nadat [gedaagde] het beheer van het pand op zich had genomen, te weten 4 juli 2017, [eiser 1] wakker is geschrokken van hard gebonk op de voordeur. Toen hij de voordeur open deed stond er niemand voor de deur. [eisers c.s.] heeft daarna besloten om een camera bij de voordeur te plaatsen. Volgens [eisers c.s.] stond er op 31 juli 2017, laat op de avond, een man voor de deur die aan [eiser 1] vraagt of hij problemen heeft, ‘met commissies ofzo’. Diezelfde man trapt vervolgens de voordeur in. Dit voorval is gefilmd. [eisers c.s.] kreeg door de gekozen bewoordingen het vermoeden dat de man door [gedaagde] op hen is afgestuurd. Op 3 augustus 2017 heeft [eiser 1] van het voorval aangifte gedaan bij de politie. [eisers c.s.] stelt dat ook andere huurders op dezelfde galerij, die ook een procedure zijn gestart bij de huurcommissie, problemen ondervonden. Zo is op 16 augustus 2017 het deurslot van deze andere huurders dichtgelijmd. Op diezelfde dag is de deur van [eisers c.s.] weer ingetrapt en daarbij is een van de deursloten vernield. Op 22 augustus 2017 is dezelfde man volgens [eisers c.s.] weer langsgekomen en heeft hen bedreigd. Van de incidenten van 31 juli 2017, 16 augustus 2017 en 22 augustus 2017 heeft [eisers c.s.] camerabeelden. [eisers c.s.] stelt dat het duidelijk is voor hen dat de bedreiger is ingeschakeld door [gedaagde] . Geen enkel ander persoon dan [gedaagde] heeft belang bij het inschakelen van de bedreiger en geen ander persoon heeft kennis van de huurcommissieprocedure. Kennelijk is [gedaagde] er op uit hen uit de woning te verjagen, zoals bij de huurders verderop op de galerij al gelukt is. [eisers c.s.] concludeert dat [gedaagde] ernstig tekort schiet in zijn verplichting om ongestoord huurgenot te verschaffen aan [eisers c.s.] en dat zij zich bedreigd en onveilig voelen in hun eigen woning.
3.3.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd tegen de vordering. Hij betwist dat hij een of meerdere onbekende personen heeft ingeschakeld om [eisers c.s.] te bedreigen of intimideren met het doel hen uit de woning te verjagen. Hij heeft niets met de intimidaties te maken en is onbekend met de genoemde incidenten. De door [eisers c.s.] overgelegde beelden vormen volgens [gedaagde] geen grondslag voor toewijzing van de vordering. De vorderingen dienen daarom volgens [gedaagde] te worden afgewezen. [gedaagde] stelt verder nog dat de eis onduidelijk is en ook daarom dient te worden afgewezen. Tot slot is volgens hem de dwangsom te hoog.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat een voorziening in kort geding slechts dan kan worden gegeven als sprake is van een spoedeisende zaak waarin, gelet op de belangen van partijen, een onmiddellijke voorziening bij voorraad is vereist. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [eisers c.s.] voldoende aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een spoedeisend belang, hetgeen [gedaagde] ook niet heeft betwist.
4.2.
[eisers c.s.] heeft aan de vorderingen ten grondslag gelegd dat [gedaagde] mensen heeft ingeschakeld om hem te intimideren en zo uit de woning te verjagen, waarmee hij op ernstige wijze tekortschiet in zijn verplichtingen als verhuurder om rustig woongenot te verschaffen. [eisers c.s.] heeft zijn stellingen gemotiveerd onderbouwd. Hij heeft gewezen op de chronologie van de gebeurtenissen; een dag nadat het beheer van het pand door [gedaagde] was overgenomen, werd [eisers c.s.] voor het eerst geïntimideerd en het stopte zodra de onderhavige dagvaarding aan hem in concept ter kennis werd gebracht. Daarnaast heeft [eisers c.s.] videomateriaal overgelegd van incidenten die hebben plaatsgevonden op 31 juli 2017, 16 augustus 2017 en 22 augustus 2017. Ter zitting heeft de voorzieningenrechter de beelden met partijen bekeken. Op het videomateriaal van 31 juli 2017 is te zien dat een man voor de deur staat bij [eisers c.s.] en wacht totdat wordt opengedaan. Te horen is dat [eiser 1] de man op enig moment vraagt “wat moet je nou?” en “kan ik je helpen”?. De man antwoordt: “of je mij kan helpen?”. Daarna vervolgt het gesprek:
Man: “Problemen hier ofzo?”
[eiser 1] : “Ik?”
Man: “ Nee, met commissies ofzo? Niks? Nee?”
[eiser 1] : “Ik heb hier geen zin in joh”.
Man: “Heb jij hier geen zin in? Luister”.
Vervolgens is een beweging richting deur van de man te zien en is een geluid te horen. Uit foto’s blijkt dat de voordeur is ingetrapt. De voorzieningenrechter is er van overtuigd dat de man op dat moment de deur intrapte, zoals [eisers c.s.] ook stelt.
4.3.
Op 16 augustus 2017 lopen twee mannen aan de camera voorbij, eerst heen en dan terug. Een van die mannen is vervolgens die nacht te zien wanneer hij op de voordeur van [eisers c.s.] afloopt en daar een trap tegen aan geeft. Die man is op 22 augustus 2017 ook te zien wanneer hij op [eiser 1] afstapt, hem een duw geeft en iets zegt als:
“je kankermoeder, je gaat zien.”, waarna hij wegloopt. Deze man toont voorts grote gelijkenis met de man die op 31 juli 2017 voor de deur stond. Volgens [eiser 1] , die alle keren aan de ontvangende kant van de incidenten stond, was het inderdaad alle keren dezelfde man. De voorzieningenrechter heeft geen reden hieraan te twijfelen.
4.4.
Uit de camerabeelden en de toelichtingen van [eisers c.s.] blijkt duidelijk dat [eisers c.s.] door derden wordt geïntimideerd. Het is aan [eisers c.s.] als eiser om aan te tonen dat [gedaagde] achter de intimidaties zit. [gedaagde] heeft immers betwist dat hij daarmee te maken heeft. Op basis van de beschikbare gegevens kan niet als vaststaand worden aangenomen dat het [gedaagde] is die opdracht heeft gegeven tot deze intimiderende acties. Hij is immers zelf niet in beeld en hij ontkent betrokkenheid. De voorzieningenrechter ziet echter wel aanwijzingen voor zijn betrokkenheid. Om te beginnen gelet op de chronologie van de intimidaties, welke gestart zijn nadat een conflict over de huurprijs ontstond en een dag nadat [gedaagde] [eisers c.s.] had laten weten zelf het beheer van het pand over te nemen. Als onweersproken staat ook vast dat ze gestopt zijn nadat een dagvaarding was aangekondigd. Daarbij komt hetgeen gezegd is op 31 juli 2017, te weten “problemen”, “met commissies ofzo”. De persoon die [eisers c.s.] intimideerde was er blijkbaar van op de hoogte dat [eisers c.s.] problemen had die te maken hebben met een “commissie”. Deze gegevens in onderlinge samenhang bezien maken dat zonder meer aannemelijk is dat hier wordt verwezen naar de huurcommissie en dat de bedoelde problemen dus met de huurrelatie te maken hebben. Dit wijst in de richting van
betrokkenheid van [gedaagde] als verhuurder. De enkele betwisting van [gedaagde] legt hiertegenover onvoldoende gewicht in de schaal. Dat [gedaagde] zelf niet ter zitting is verschenen pleit in dit geval niet in zijn voordeel, net zomin als het gegeven dat hij al eens strafrechtelijk veroordeeld is voor het bedreigen van een huurder.
4.5.
Bij de beoordeling van de vraag of vervolgens ook de vorderingen van [eisers c.s.] kunnen worden toegewezen, is het aan de voorzieningenrechter om een afweging te maken van de belangen van [eisers c.s.] en de belangen van [gedaagde] . Het is uit de overgelegde stukken en ter zitting duidelijk geworden dat [eisers c.s.] een groot belang heeft bij toewijzing van de vordering, namelijk het ongestoord en met een veilig gevoel kunnen verblijven in hun eigen woning. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter valt daarentegen niet goed in te zien dat [gedaagde] in relevante mate in enig belang wordt geschaad bij toewijzing van de vordering, zeker nu de gemachtigde van [gedaagde] en [A] ter zitting hebben aangegeven dat [gedaagde] niet veel hinder zal ondervinden van toewijzing van de vordering omdat het contact met [eisers c.s.] sowieso al via derden verloopt en [gedaagde] geen reden heeft om persoonlijk in of bij het gehuurde aanwezig te zijn. Het belang van [gedaagde] bij afwijzing van de vordering weegt naar het oordeel van de voorzieningenrechter in dit geschil dan ook minder zwaar dan het belang van [eisers c.s.] bij toewijzing van de vordering. Bij deze stand van zaken hoeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter – omdat dit nu eenmaal een kort geding procedure is – de betrokkenheid van [gedaagde] bij de intimidaties niet onomstotelijk vast te staan en is aannemelijkheid van zijn betrokkenheid voor toewijzing van de vorderingen voldoende.
4.6.
Gelet op het voorgaande zullen de vorderingen van [eisers c.s.] worden toegewezen, met inachtneming van het volgende. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eisers c.s.] onvoldoende heeft onderbouwd wat dient te worden verstaan onder ‘aanhorigheden’ (vordering onder I.) en dat ook niet blijkt uit de huurovereenkomst dat daarvan sprake is. Dit gedeelte van de vordering zal dan ook niet worden toegewezen. Ook het verbod zich “rondom” de woning op te houden wordt niet toegewezen, omdat dit te weinig concreet is. Ter zitting is omtrent de vordering onder II. besproken dat het contact via de heer [A] kan verlopen in plaats van via [gedaagde] , dan wel via een andere door [gedaagde] aangewezen vastgoedbeheerder, en de vordering zal dan ook als zodanig worden toegewezen. De voorzieningenrechter ziet verder geen aanleiding om te bepalen dat [gedaagde] geen contact op mag nemen met familieleden van [eisers c.s.] Niet is gesteld of gebleken dat er contact is geweest tussen [gedaagde] en familieleden van [eisers c.s.] of dat er intimidaties zijn geweest richting familieleden waarvan het vermoeden is dat deze van [gedaagde] afkomstig zijn. De gevorderde dwangsom is naar het oordeel van de voorzieningenrechter toewijsbaar en wordt toegewezen, zij het gematigd tot een bedrag van telkens € 1.000,- per overtreding met een maximum van € 5.000,- per onderdeel.
4.7.
De voorzieningenrechter ziet in dit geval aanleiding om de proceskosten te compenseren in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om zich per de datum van dit vonnis gedurende een periode van drie maanden niet op te houden in of voor de deur van de woning van [eisers c.s.] aan de [adres] te [woonplaats] ;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om gedurende een periode van zes maanden na heden op geen enkele wijze contact op te nemen met een van de huurders, anders dan schriftelijk of, als persoonlijk contact noodzakelijk is, via de heer [A] of een andere vastgoedbeheerder;
5.3.
bepaalt dat [gedaagde] voor iedere overtreding van hetgeen is opgenomen onder 5.1. en 5.2 aan [eisers c.s.] een dwangsom zal verbeuren van € 1.000,- per overtreding met een maximum van telkens € 5.000,- voor onderdeel 5.1. en onderdeel 5.2 afzonderlijk;
5.4.
compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Willems, voorzieningenrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2017.