ECLI:NL:RBMNE:2017:5416

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 oktober 2017
Publicatiedatum
27 oktober 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 4614
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.M.J.H. Muijlaert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift parkeerbelasting niet-ontvankelijk verklaard door gemeente, rechtbank oordeelt over verschoonbare redenen

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 27 oktober 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de heffingsambtenaar van de gemeente Amersfoort. Eiseres had een naheffingsaanslag parkeerbelasting ontvangen van € 62,55, omdat zij geen geldige parkeervergunning of parkeerkaartje kon tonen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar dit bezwaar werd door verweerder niet-ontvankelijk verklaard, omdat het te laat zou zijn ingediend. Eiseres stelde echter dat zij tijdig bezwaar had gemaakt, zowel telefonisch als schriftelijk, maar dat het bezwaar naar een verkeerd postadres was gestuurd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres haar bezwaar inderdaad niet op de juiste wijze had ingediend, maar oordeelt dat verweerder onvoldoende zorg heeft gedragen voor duidelijke instructies aan het ingehuurde bedrijf dat verantwoordelijk was voor de invordering van de parkeerbelasting. Hierdoor heeft eiseres om verschoonbare redenen de bezwaartermijn overschreden. De rechtbank vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar en draagt verweerder op om opnieuw uitspraak te doen op het bezwaar van eiseres, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt verweerder verplicht om het door eiseres betaalde griffierecht van € 46,- te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 16/4614

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 oktober 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amersfoort, verweerder

Procesverloop

Bij beschikking van 27 mei 2016 heeft verweerder aan eiseres een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd tot een bedrag van € 62,55 (de naheffingsaanslag) vanwege het niet zichtbaar en leesbaar hebben van een geldige parkeervergunning dan wel parkeerkaartje voor het voertuig met kenteken [kenteken] aan de [straatnaam] in [woonplaats] .
Bij uitspraak op bezwaar van 25 augustus 2016 (de bestreden uitspraak op bezwaar) heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen de bestreden uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2017. Eiseres is verschenen. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Aan de bestreden uitspraak op bezwaar heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiseres de termijn voor het indienen van bezwaar heeft overschreden. Om die reden heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder voert daarbij aan dat de termijn voor het indienen van bezwaar tot en met 8 juli 2016 liep en het bezwaarschrift pas daarna is ontvangen.
2. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte haar bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij voert aan dat reeds op 30 mei 2016 telefonisch bezwaar is gemaakt en vervolgens is ook schriftelijk bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. Het bezwaar is dan ook volgens eiseres tijdig ingediend bij de instantie, die de naheffingsaanslag heeft opgelegd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk is.
3. Uit het dossier en hetgeen ter zitting is aangevoerd, leidt de rechtbank het volgende af. Eiseres heeft haar bezwaar telefonisch en schriftelijk kenbaar gemaakt bij [bedrijfsnaam 1] . Dit is een door verweerder ingehuurd bedrijf, dat verantwoordelijk is voor de invordering van parkeerbelasting. Uit het dossier is niet gebleken dat dit bedrijf bevoegd is om namens verweerder te beslissen op bezwaarschriften. Uit de duplicaat naheffingsaanslag parkeerbelasting van 8 juni 2016, die door [bedrijfsnaam 1] is verzonden, leidt de rechtbank af, dat eiseres is gewezen op het feit dat zij bezwaar kan maken tegen deze naheffingsaanslag. Daarbij is vermeld dat zij dit binnen zes weken kan doen bij [bedrijfsnaam 2] , t.a.v. de afdeling bezwaren en beroepen, met vermelding van het postadres. Dit is eveneens een door verweerder ingehuurd bedrijf, dat verantwoordelijk is voor de naheffing van parkeerbelasting en bevoegd is om namens verweerder te beslissen op bezwaren van eventuele belanghebbenden. Op 15 juli 2017 is het bezwaarschrift van eiseres ontvangen door [bedrijfsnaam 2] .
4. Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar zes weken. Op grond van artikel 22j, aanhef en onder sub a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen vangt de termijn, in afwijking van artikel 6:8 van de Awb, voor het instellen van bezwaar aan met ingang van de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet of van afschrift van een voor bezwaar vatbare beschikking, tenzij de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van de bekendmaking, (…).
5. De rechtbank stelt vast dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat tijdig bezwaar is gemaakt tegen de naheffingsaanslag bij [bedrijfsnaam 2] . Eiseres heeft geen bewijzen overgelegd omtrent de verzending van haar bezwaarschrift aan [bedrijfsnaam 2] . Uit de door eiseres overgelegde e-mailcorrespondentie blijkt dat op 30 juni 2016 en 15 juli 2016 bezwaar is ingediend bij [bedrijfsnaam 1] . Het overgelegde bezwaarschrift van 30 juni 2017 is gericht aan de Gemeente Amersfoort, maar vermeldt het postbusadres van [bedrijfsnaam 1] . Verweerder heeft zich onweersproken op het standpunt gesteld dat het bezwaar op
15 juli 2016 is ontvangen, terwijl de bezwaartermijn tot en met 8 juli 2016 liep. De rechtbank ziet zich dan voor de vraag gesteld of eiseres om verschoonbare redenen de termijn voor het indienen van het bezwaar heeft overschreden. De rechtbank overweegt dat eiseres wel binnen de termijn bezwaar heeft gemaakt, maar dat dit bezwaar is verstuurd aan [bedrijfsnaam 1] en dat deze het bezwaar niet direct heeft doorgezonden aan verweerder. Nu [bedrijfsnaam 1] geen bestuursorgaan is, geldt voor haar de doorzendverplichting van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht niet. Juist in die situatie dient een bestuursorgaan wanneer het voor de verzending en invordering van naheffingsaanslagen een particulier bedrijf inhuurt er naar het oordeel van de rechtbank zorg voor te dragen dat dit bedrijf goed wordt geïnstrueerd hoe te handelen indien een bezwaarschrift op het verkeerde adres wordt ingediend. Van een dergelijke instructie is de rechtbank niet gebleken. In het licht van deze omstandigheden, heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank om verschoonbare redenen de bezwaartermijn overschreden. Dit houdt in dat verweerder ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard.
6. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar.
7. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van de bestreden uitspraak op bezwaar, in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat er geen inhoudelijke beoordeling heeft plaatsgevonden op het bezwaar van eiseres. Verweerder zal daarom opnieuw uitspraak moeten doen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar;
- draagt verweerder op opnieuw uitspraak op het bezwaar te doen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M.J.H. Muijlaert, rechter, in aanwezigheid van
D.T. de Winter, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.