4.3Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van parketnummer 16/707473-16
Feit 1 en feit 2
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij op 15 november 2016 in haar woning in Hilversum aanwezig was. Verdachte belde aan en zij deed de deur open. Hij kwam gelijk naar binnen en zij kreeg de deur niet meer dicht. Bij de deur ontstond er geworstel omdat aangeefster verdachte niet binnen wilde laten. Zij viel op een gegeven moment op de grond. Zij kon hierdoor niets meer doen. Zij kon niet opstaan en kon niet op haar knieën. Zij heeft al die tijd op de grond gelegen. Aangeefster gaf verdachte een klap en hij gaf een klap terug, op haar oog. Hij trok haar broek naar beneden en hij pakte de paraplu waarmee zij hem een klap had gegeven. Die stopte hij in haar achterste. Verdachte trok een paar jassen van de kapstok en deed die om aangeefster heen. Verdachte liep de kamer in en vanuit de kamer ging hij naar boven. Hij kwam later terug met zijn handen vol met dingen, waaronder doosjes en kettinkjes. Ook nam hij een gelddoosje met geld, een handtas waarin een portemonnee met geld zat en een mobiele telefoon mee.
[aangever] heeft namens [slachtoffer 1] aangifte gedaan van verkrachting en van diefstal met geweld. Verdachte heeft onder meer de volgende goederen uit de woning van [slachtoffer 1] weggenomen: twee Ipads van het merk Apple, een zwarte mobiele telefoon, een portemonnee met daarin een geldbedrag van € 100,-, een schoudertas, een geldkistje met daarin een geldbedrag van € 250,-, een huistelefoontoestel, een lange gouden halsketting met daaraan een goudkleurig horloge, een korte halsketting met groene stenen en drie parelhalskettingen.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 15 november 2016 met de trein naar Hilversum is gegaan.Hij was die dag op zoek naar vrouwen om te verkrachten.Verdachte is naar het huis van aangeefster gegaan en heeft haar door het raam gezien. Hij zag aangeefster zitten. Hij heeft een gebaar gemaakt dat zij de deur moest open maken. Dat heeft zij ook gedaan. Verdachte heeft aangeefster toen weggeduwd. Aangeefster is gevallen. Zij heeft gezegd dat zij niet kon lopen. Verdachte is toen op haar gaan liggen en heeft haar in het gezicht gelikt. Hij heeft haar broeken naar beneden getrokken en heeft haar een paar keer op haar kont geslagen. Aangeefster riep een paar maal “help, help, help”. Verdachte heeft een kledingstuk gepakt om haar de mond te snoeren. Aangeefster begon toen te bijten. Verdachte heeft een paraplu gepakt en het rechte eind ervan in haar anus gedaan. Hij heeft een paar keer keihard geduwd en het begon naar poep te stinken. Verdachte heeft in het begin aan aangeefster gevraagd hoe het ging. Zij bleef zeggen dat ze niet kon lopen en dood ging. Hij heeft toen een stok gepakt en haar geslagen op haar hoofd.
Verdachte heeft het huis doorzocht en gezocht naar spullen die hij kon verkopen. Hij had daar de tijd voor omdat aangeefster niet kon lopen. Verdachte heeft sieraden gevonden. Hij heeft twee Ipads gepakt en ongeveer tweehonderd á driehonderd euro aan geld. Hij heeft een tas genomen en heeft alles in de handtas gedaan. Hij heeft een apparaat meegenomen dat eruit zag als een telefoon. Hij heeft gedag gezegd en is weggegaan.
Bewijsoverweging
De rechtbank is van oordeel dat het door de raadsman gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van de aan verdachte onder feit 2 ten laste gelegde verkrachting wordt weersproken door bovenstaande bewijsmiddelen. Tevens wordt het verweer weersproken door de gedetailleerde bekennende verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd. Verdachte heeft verklaard dat hij in Hilversum was om vrouwen te verkrachten. Toen aangeefster op de grond lag heeft hij haar broek en onderbroek naar beneden getrokken en heeft hij de paraplu gepakt. Toen kwam bij hem de geilheid en gierigheid naar boven. Verdachte heeft verklaard dat hij het wel mooi vond om aangeefster met de paraplu te verkrachten. Gelet op de verklaring van verdachte en de wijze waarop hij het feit heeft gepleegd acht de rechtbank het onderdeel “seksueel binnendringen” bewezen.
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich jegens aangeefster heeft schuldig gemaakt aan diefstal met geweld en aan de verkrachting van aangeefster.
Feit 3
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 2 november 2016 in Amsterdam [slachtoffer 2] heeft aangerand.
Aangezien verdachte het feit heeft bekend en er geen vrijspraak is bepleit, volstaat de rechtbank met toepassing van het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte;
- een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] .
Ten aanzien van parketnummer 16/659364-17
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 15 november 2016 te Hilversum heeft geprobeerd de mobiele telefoon van [slachtoffer 3] te stelen en hierbij geweld heeft gebruikt.
Aangezien verdachte het feit heeft bekend en er geen vrijspraak is bepleit, volstaat de rechtbank met toepassing van het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte;
- een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] .
Ten aanzien van parketnummer 16/659852-17
Feit 1
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 18 november 2016 in de gemeente Echt-Susteren een kassa heeft gestolen toebehorende aan [bloemenwinkel] .
Aangezien verdachte het feit heeft bekend en er geen vrijspraak is bepleit, volstaat de rechtbank met toepassing van het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte;
- een proces-verbaal van aangifte van [aangever 2] .
Feit 2
Vrijspraak primair
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de onder feit 2 primair ten laste gelegde opzetheling heeft begaan, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring subsidiair
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde diefstal van de tas met inhoud heeft begaan.
Aangezien verdachte het feit heeft bekend en er geen vrijspraak is bepleit, volstaat de rechtbank met toepassing van het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte;
- een proces-verbaal van aangifte van [benadeelde] .