ECLI:NL:RBMNE:2017:5308

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 oktober 2017
Publicatiedatum
23 oktober 2017
Zaaknummer
16.659190-15
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van afpersing en bewezenverklaring van handelen in hennep met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 23 oktober 2017, is de verdachte vrijgesproken van afpersing wegens gebrek aan bewijs voor dwang in de zin van artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 21 juni 2014 tot en met 14 september 2014 geen geweld of bedreiging heeft gebruikt om [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van geldbedragen. De verklaringen van de verdachte en het slachtoffer waren niet voldoende om te concluderen dat er sprake was van dwang. De rechtbank oordeelde dat het sms-bericht dat de verdachte naar het slachtoffer had gestuurd niet als bewijs kon dienen voor de tenlastegelegde afpersing.

Daarnaast is de verdachte wel schuldig bevonden aan het verkopen van hennep in de periode van 1 juni 2014 tot en met 30 september 2014. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het verkopen van een hoeveelheid hennep van niet meer dan 30 gram, maar niet aan het verkopen van een grote hoeveelheid hennep van meer dan 30 gram. De rechtbank heeft rekening gehouden met het tijdsverloop van de zaak en de minderjarigheid van de verdachte ten tijde van de feiten. De rechtbank heeft besloten om geen straf of maatregel op te leggen, maar heeft artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toegepast, wat betekent dat de verdachte schuldig wordt verklaard zonder oplegging van straf.

De benadeelde partij, vertegenwoordigd door [E], is niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde feit is vrijgesproken. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke werkstraf afgewezen, gezien het tijdsverloop en de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummers: 16.659190-15; 16.652985-13 (vordering tenuitvoerlegging) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 17 oktober 2017
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1997] te [geboorteplaats] (Haïti),
wonende te [postcode] [woonplaats] , [adres] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek met gesloten deuren op de terechtzittingen van 21 april 2017 en 3 oktober 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. I.M.F. Graumans en van hetgeen verdachte en mr. A.J.M. Mohrmann, advocaat te Bussum, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: in de periode van 21 juni 2014 tot en met 14 september 2014 in Hilversum
[slachtoffer] door bedreiging met geweld heeft gedwongen één of meerdere geldbedragen (150 euro en/of 300 euro) af te geven.
Feit 2: in de periode van 1 juni 2014 tot en met 30 september 2014 in Hilversum al dan niet samen met anderen opzettelijk heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd dan wel opzettelijk aanwezig heeft gehad, een grote hoeveelheid hennep van in ieder geval meer dan 30 gram
en/of
in de periode van 1 juni 2014 tot en met 30 september 2014 in Hilversum al dan niet samen met anderen heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd dan wel aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid hennep van in ieder geval niet meer dan 30 gram.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen in die zin dat verdachte zich in de ten laste gelegde periode in ieder geval twee keer schuldig heeft gemaakt aan afpersing van [slachtoffer] . In de tenlastelegging is opgenomen dat verdachte dit heeft gedaan door onder ander een sms-bericht naar [slachtoffer] te sturen met de tekst ‘ik wil nu je geld gap’. Nu niet vaststaat dat dit bericht ziet op een afpersing uit de periode waar de tenlastelegging op ziet, is de officier van justitie van mening dat dit deel van feit 1 niet bewezen kan worden.
De officier van justitie acht het onder feit 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen in die zin dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren, in elk geval het aanwezig hebben, van een hoeveelheid van minder dan 30 gram hennep, en daarmee het tweede deel van het onder feit 2 tenlastegelegde.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft wegens gebrek aan bewijs vrijspraak bepleit van de onder 1, 2 impliciet primair en 2 impliciet subsidiair ten laste gelegde feiten.
Wat betreft feit 1 kan niet kan worden vastgesteld dat verdachte [slachtoffer] heeft gedwongen geld aan hem te geven en ook niet dat verdachte kon weten dat [slachtoffer] dacht dat hij hiertoe door verdachte werd gedwongen.
Wat betreft feit 2 kan op grond van de verklaringen in het dossier niet de overtuiging worden verkregen dat verdachte zich aan de handel in softdrugs heeft schuldig gemaakt. Daar komt bij dat in de verklaringen wordt gesproken over softdrugs, maar er zijn geen drugs getest en dus niet kan worden vastgesteld dat er daadwerkelijk sprake was van softdrugs.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 1
Onder feit 1 is aan verdachte tenlastegelegd dat hij [slachtoffer] door geweld en/of bedreiging met geweld heeft gedwongen tot de afgifte van meerdere geldbedragen (150 euro en/of 300 euro).
[slachtoffer] heeft verklaard dat hij deze bedragen aan verdachte heeft gegeven, omdat verdachte dat vroeg. Verdachte heeft verklaard dat hij twee keer een bedrag van 50 euro had gekregen van [slachtoffer] , omdat hij [slachtoffer] had geholpen en hier wat voor terug wilde hebben. Hij had [slachtoffer] nooit gedwongen om geld te geven.
Het ‘dwingen’ in de zin van artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht veronderstelt in deze zaak dat [slachtoffer] zonder het op hem toegepaste dwangmiddel niet tot de afgifte van geld aan verdachte zou zijn overgegaan. In de tenlastelegging is de door verdachte vermeende uitgeoefende dwang omschreven als het met dreigende toon praten en een sms-bericht versturen met de tekst ‘ik wil nu je geld gap’. Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter zitting is niet komen vast te staan dat het sms-bericht door verdachte naar [slachtoffer] is verstuurd om [slachtoffer] te dwingen geldbedragen van 150 euro dan wel 300 euro dan wel 50 euro af te geven in de ten laste gelegde periode. Dit sms-bericht kan dus niet dienen tot bewijs voor de ten laste gelegde gevallen van dwang. Evenmin is komen vast te staan dat verdachte met een dreigende toon heeft gesproken tegen [slachtoffer] of dat hij dermate dreigend heeft gesproken dat [slachtoffer] daardoor het gevoel kon krijgen dat hij werd gedwongen tot de afgifte van geld. Dat [slachtoffer] verklaart dat verdachte met een bepaalde dwang in zijn stem zei dat hij 150 euro moest betalen, waardoor hij het idee had dat hij maar beter kon luisteren, is voor een bewezenverklaring van dwang in de zin van artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht niet voldoende. Daar komt voor het moeten afgeven van het bedrag van 300 euro bij dat [slachtoffer] niet verklaart dat verdachte hierbij op dreigende toon tegen hem sprak. Dat [slachtoffer] naderhand het bedrag van 300 euro niet durfde terug te vragen, maakt niet dat dit bedrag in eerste instantie onder dwang aan verdachte moet zijn afgegeven. Nu overig bewijs voor het uitoefenen van dwang door verdachte in vorenbedoelde zin ontbreekt, is niet komen vast te staan dat verdachte aangever heeft gedwongen tot de afgifte van geldbedragen. Verdachte zal daarom van de onder feit 1 ten laste gelegde afpersing van [slachtoffer] worden vrijgesproken.
Vrijspraak feit 2 eerste deel, bewezenverklaring feit 2 tweede deel
Bewijsmiddelen [1]
In het dossier wordt door meerdere personen verklaard over de betrokkenheid van verdachte bij de handel in wiet.
[slachtoffer] heeft verklaard dat [voornaam van verdachte] hem een paar dagen na 19 augustus 2014 vroeg of hij wiet wilde verkopen. [2]
[A] heeft op 23 september 2014 verklaard dat hij de week daarvoor met [voornaam van B] in de stad was en ze [verdachte] tegenkwamen. [voornaam van B] vertelde hem dat dat hij nog af en toe drugs verkoopt voor [voornaam van verdachte] . [voornaam van A] hoorde [voornaam van verdachte] zeggen dat hij [voornaam van B] nog wel zou bellen als hij weer wat nieuwe wiet had, zodat [voornaam van B] dit voor hem kon verkopen. [3]
[B] heeft op 25 september 2014 verklaard dat hij een tijdje geleden met [voornaam] en [voornaam van A] in de stad was. Ze kwamen [voornaam van verdachte] tegen. [voornaam van verdachte] vroeg aan hen of ze wiet wilden verkopen. [4]
[C] heeft op 23 september 2014 verklaard dat [voornaam van verdachte] in wiet handelde. [5] In zijn verhoor bij de rechter-commissaris koppelt hij [voornaam van verdachte] aan de verkoop van wiet in 2014. Hij weet uit eigen ervaring dat [voornaam van verdachte] is betrokken bij wiet. Ze hadden het in gesprekken over wie de wiet ging kopen bij de coffeeshop. [6] Hij heeft gezien dat [voornaam van verdachte] wiet had, maar niet meer dan een kleine hoeveelheid. [7] Hij heeft drie of vier keer gezien dat [voornaam van verdachte] in wiet handelde. [8]
[D] heeft op 8 oktober 2014 verklaard dat [voornaam van verdachte] wel eens wiet had verkocht. [9]
Verdachte heeft verklaard dat hij in het bezit is geweest van wiet, die hij zelf gebruikte. [10]
De rechtbank is van oordeel dat genoemde verklaringen elkaar ondersteunen waar deze zien op het verkopen van wiet door verdachte. De rechtbank heeft geen reden om aan deze verklaringen te twijfelen. Dat het daadwerkelijk om wiet ging, blijkt uit de verklaring van verdachte zelf. Op grond van het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de verkoop van hennep.
Uit het dossier kan niet worden opgemaakt welke hoeveelheden hennep verdachte heeft verkocht. Daardoor kan niet worden vastgesteld dat verdachte een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep heeft verkocht. Verdachte zal daarom van het opzettelijk verkopen van een grote hoeveelheid hennep van meer dan 30 gram, zoals tenlastegelegd onder het eerste deel van feit 2, wegens gebrek aan bewijs worden vrijgesproken.
Vastgesteld kan worden dat verdachte een hoeveelheid hennep van in elk geval niet meer dan 30 gram heeft verkocht. De rechtbank acht daarmee het onder feit 2 onder het tweede deel ten laste gelegde verkopen van een hoeveelheid hennep van niet meer dan 30 gram wettig en overtuigend bewezen. Nu bewijs dat verdachte dit feit samen met een ander heeft gepleegd ontbreekt zal hij van het medeplegen hiervan worden vrijgesproken.
Het onderzoek […] , waar het onderzoek naar de handel in verdovende middelen deel van uitmaakt, richt zich op een jeugdgroep die strafbare feiten pleegt in de gemeente [plaatsnaam] . De rechtbank acht daarom bewezen dat het feit zoals bewezenverklaard in [plaatsnaam] is gepleegd. [11]

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
2.
op tijdstippen in de periode van 1 juni 2014 tot en met 30 september 2014 te [plaatsnaam] heeft verkocht een hoeveelheid hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder feit 2 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
Ten aanzien van feit 2:
Handelen in strijd met een in artikel 3 van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.SCHULDIGVERKLARING ZONDER OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar onder feit 1 bewezen geachte te veroordelen tot een werkstraf van 40 uur te vervangen door 20 dagen jeugddetentie als verdachte deze werkstraf niet naar behoren verricht en verdachte ter zake van de door haar onder feit 2 bewezen verklaarde overtreding schuldig te verklaren zonder oplegging van straf.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft - indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt - verzocht rekening te houden met het tijdsverloop in deze zaak. De feiten zijn drie jaar geleden gepleegd toen verdachte nog minderjarig was. Het gaat nu goed met verdachte en hij is niet meer in aanraking geweest met justitie. Er is geen reden om nog een straf aan verdachte op te leggen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het verkopen van kleine hoeveelheden hennep gedurende een periode van drie maanden. De handel in verdovende middelen is strafbaar gesteld om de volksgezondheid te beschermen. Het is een feit van algemene bekendheid dat softdrugs schade toebrengen aan de gebruikers daarvan.
De rechtbank stelt vast dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Verdachte is op 13 oktober 2014 voor dit feit door de politie verhoord. Vanaf dat moment diende hij rekening te houden met een tegen hem gerichte strafvervolging. De zaak is vervolgens eerst op 21 april 2017 en derhalve 2,5 jaar later ter terechtzitting aangebracht. Verdachte was ten tijde van het delict minderjarig en dient dus als zodanig te worden berecht volgens het minderjarigenstrafrecht. Er geldt daarom een redelijke termijn van 16 maanden. Deze termijn is met 14 maanden overschreden.
De rechtbank houdt rekening met het feit dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van 21 augustus 2017 volgt dat verdachte op 18 november 2014 voor een poging diefstal door de Kinderrechter is veroordeeld tot een werkstraf van 8 uur en hij op 1 april 2016 een strafbeschikking heeft gekregen in de vorm van een geldboete. Verder is verdachte niet meer met justitie in aanraking geweest.
Uit het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 21 augustus 2017 volgt dat verdachte het afgelopen jaar positieve ontwikkelingen heeft laten zien op het gebied van werk, vriendenkeuze en vrijetijdsbesteding. Hij volgt een opleiding, woont begeleid en functioneert daar goed.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht in dit geval op zijn plaats is en dat aan de verdachte geen straf of maatregel meer dient te worden opgelegd.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] - voor wie [E] als wettelijk vertegenwoordiger optreedt - heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 950,00. Dit bedrag bestaat uit € 450,00 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering nu de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vordering, zullen kosten worden gecompenseerd, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt.

10.VORDERING TENUITVOERLEGGING

De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen. Door het tijdsverloop in deze zaak heeft het alsnog ten uitvoer leggen van de vier jaar geleden opgelegde voorwaardelijke werkstraf geen toegevoegde waarde.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9a, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder feit 2 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder feit 2 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
- bepaalt dat ten aanzien van het onder feit 2 bewezen verklaarde
geen straf of maatregelwordt opgelegd;
Benadeelde partij
  • verklaart [slachtoffer] - voor wie [E] als wettelijk vertegenwoordiger optreedt - niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16.652985-13
- wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.G. van de Streek, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. J.F. Haeck en A.A. Renken, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.F. van Dam, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 oktober 2017.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 21 juni 2014 tot en met
14 september 2014 te Hilversum, althans in het arrondissement Midden-Nederland, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van meerdere geldbedragen (150 euro en/of 300 euro), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, tegen die [slachtoffer] met een dreigende toon heeft gezegd dat hij 50 euro per persoon moest betalen, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of een sms-bericht heeft gestuurd met daarin de tekst "ik wil nu je geld gap", althans woorden van gelijke aard en/of strekking.
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2014 tot en met
30 september 2014 te Hilversum, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een grote hoeveelheid hennep,
in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
en/of
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2014 tot en met
30 september 2014 te Hilversum, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid hennep, in elk geval een hoeveelheid van niet meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal […] / 14DRG14093, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd blz. ZD06.1 tot en met blz. ZD06.489. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte, blz. ZD06.15.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige, blz. ZD06.43.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige, blz. ZD06.54.
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte, blz. ZD06.238.
6.Verklaring [C] als getuige bij de rechter-commissaris op 11 augustus 2017, blz. 2.
7.Verklaring [C] als getuige bij de rechter-commissaris op 11 augustus 2017, blz. 3.
8.Verklaring [C] als getuige bij de rechter-commissaris op 11 augustus 2017, blz. 4.
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte, blz. ZD06.357.
10.Verklaring van verdachte, afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 3 oktober 2017.
11.Relaasproces-verbaal, blz. AD5.