In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 23 oktober 2017, is de verdachte vrijgesproken van afpersing wegens gebrek aan bewijs voor dwang in de zin van artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 21 juni 2014 tot en met 14 september 2014 geen geweld of bedreiging heeft gebruikt om [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van geldbedragen. De verklaringen van de verdachte en het slachtoffer waren niet voldoende om te concluderen dat er sprake was van dwang. De rechtbank oordeelde dat het sms-bericht dat de verdachte naar het slachtoffer had gestuurd niet als bewijs kon dienen voor de tenlastegelegde afpersing.
Daarnaast is de verdachte wel schuldig bevonden aan het verkopen van hennep in de periode van 1 juni 2014 tot en met 30 september 2014. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het verkopen van een hoeveelheid hennep van niet meer dan 30 gram, maar niet aan het verkopen van een grote hoeveelheid hennep van meer dan 30 gram. De rechtbank heeft rekening gehouden met het tijdsverloop van de zaak en de minderjarigheid van de verdachte ten tijde van de feiten. De rechtbank heeft besloten om geen straf of maatregel op te leggen, maar heeft artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toegepast, wat betekent dat de verdachte schuldig wordt verklaard zonder oplegging van straf.
De benadeelde partij, vertegenwoordigd door [E], is niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde feit is vrijgesproken. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke werkstraf afgewezen, gezien het tijdsverloop en de omstandigheden van de zaak.