In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in Jamaica en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, heeft de rechtbank Midden-Nederland op 10 oktober 2017 uitspraak gedaan. De zaak betreft de verdenking van heling van 1100 geheugensticks en 236 harde schijven, die de verdachte in de periode van 4 februari 2015 tot 8 juli 2015 zou hebben verworven, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze goederen door misdrijf verkregen waren. Tijdens de terechtzitting op 26 september 2017 heeft de officier van justitie, mr. A.J.S. Visser, betoogd dat de verdachte niet aan zijn onderzoeksplicht heeft voldaan en dat de prijs die hij voor de goederen heeft betaald, ongebruikelijk laag was. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. P.R. de Korte en mr. A. Verbruggen, heeft vrijspraak bepleit, stellende dat de verdachte te goeder trouw handelde en een marktconforme prijs bood voor tweedehands goederen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in totaal bijna 1500 geheugensticks en harde schijven heeft gekocht van een medeverdachte, die deze goederen had gestolen uit het magazijn van zijn werkgever, [benadeelde partij] B.V. De rechtbank oordeelt dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de goederen gestolen waren. De omstandigheden, zoals de wijze van betaling en de transparantie van de transacties, pleiten voor de stelling van de verdachte dat hij te goeder trouw handelde. Daarom heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.
Daarnaast heeft de benadeelde partij, [benadeelde partij] B.V., een vordering ingediend voor materiële schade en proceskosten. De rechtbank heeft de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, nu de verdachte van het ten laste gelegde is vrijgesproken. De kosten van de benadeelde partij zijn begroot op nihil.