ECLI:NL:RBMNE:2017:5053

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 oktober 2017
Publicatiedatum
9 oktober 2017
Zaaknummer
C/16/423384 / HA ZA 16-700
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig beheer van onder bewind gesteld vermogen en vaststelling van schade in schadestaatprocedure

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om de onrechtmatige beheer van onder bewind gesteld vermogen. De vader van de eisers had een groot deel van zijn vermogen onder bewind gesteld, en na zijn overlijden heeft de bewindvoerder dit vermogen voor een aanzienlijk deel gebruikt ten behoeve van zijn ondernemingen. Dit gebruik van beschermd vermogen in een risicodragende sfeer was niet toegestaan. De rechtbank heeft eerder in een vonnis van 9 december 2015 geoordeeld dat de bewindvoerder tekortgeschoten is in zijn zorgplicht. In de huidige procedure vorderen de kinderen schadevergoeding voor de verliezen die zij hebben geleden als gevolg van het onzorgvuldig handelen van de bewindvoerder. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewindvoerder leningen heeft verstrekt aan zijn eigen vennootschappen en excessieve declaraties heeft ingediend. De kinderen hebben hun schade berekend op basis van de onrechtmatige handelingen van de bewindvoerder en hebben een deskundige ingeschakeld om de schade te quantificeren. De rechtbank heeft de vorderingen van de kinderen toegewezen en de bewindvoerder en de maatschap hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schade. De totale schadevergoeding is vastgesteld op € 1.669.078, met een verrekening van een eerder ontvangen schadevergoeding van € 1.050.000 van de notaris. De rechtbank heeft ook de wettelijke rente toegewezen over de schadebedragen en de kosten van de procedure.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/423384 / HA ZA 16-700
Vonnis van 4 oktober 2017
in de zaak van

1.[eiser sub 1]

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. E.J. Bink te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. de maatschap
[gedaagde sub 2],
gevestigd te [woonplaats] ,
3.
[gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
4.
[gedaagde sub 4],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. A. al Mansouri te Utrecht.
Partijen zullen hierna ook (eisers gezamenlijk) de kinderen [eisers] , (gedaagden gezamenlijk [gedaagden c.s.] en (gedaagde 1) [gedaagde sub 1] , (gedaagde 2) de maatschap en (gedaagden 3 en 4 gezamenlijk) de maten genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het eindvonnis in het incident en tussenvonnis in de hoofdzaak van 25 januari 2017
  • de comparitie van partijen van 13 juni 2017, bij gelegenheid waarvan beide partijen nadere stukken in het geding hebben gebracht. Partijen hebben ook ieder aan de hand van pleitaantekeningen gepleit.
Bij brief van 20 juni 2017 heeft de raadsman van kinderen [eisers] enkele opmerkingen met betrekking tot het proces-verbaal gemaakt. Die brief behoort tot de processtukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij vonnis van deze rechtbank van 9 december 2015 is in de zaak tussen de kinderen [eisers] en [gedaagden c.s.] onder meer de volgende beslissing gegeven:
“5.2.
verklaart voor recht dat:
[gedaagde sub 1] in de zorg van een goed bewindvoerder is tekortgeschoten
[gedaagde sub 1] in zijn hoedanigheid als executeur onrechtmatig jegens de erven [eisers] heeft gehandeld,
[gedaagde sub 1] aansprakelijk is voor de als gevolg daarvan door de erven [eisers] geleden schade,
[gedaagde sub 1] , de maatschap [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor vorenbedoelde schade voor zover die het gevolg is van het handelen [gedaagde sub 1] vanaf 1 januari 2010,
5.3
veroordeelt [gedaagden c.s.] tot betaling van schadevergoeding in voornoemde zin aan de erven [eisers] , nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,”
2.2.
Bij vonnis van 10 februari 2016 heeft de rechtbank het in 2.1. vermelde vonnis verbeterd en de onder 5.3 gegeven veroordeling (alsmede de kostenveroordeling) alsnog uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.3.
In het vonnis van 9 december 2015 heeft de rechtbank de volgende feiten vastgesteld:
“2.1.
De heer [erflater] , (hierna te noemen: [erflater] ), is op [2007] overleden. [eiser sub 2] en [eiser sub 1] (eisers sub 2 en 3) zijn de kinderen van [erflater] en mevrouw [A] (de - ten tijde van voornoemd overlijden - van tafel en bed gescheiden echtgenote van [erflater] ).
2.2.
[erflater] heeft bij leven een onderneming opgezet in Thailand voor de productie van muskietennetten, in eerste instantie onder de naam [bedrijf 3] Ltd. De operationele activiteiten van deze onderneming waren ondergebracht in [bedrijf 1] Ltd. Omstreeks 2004-2005 is vervolgens door [erflater] de productie van met chemicaliën geïmpregneerde muskietennetten opgezet. Tot de onderneming van [erflater] behoorden tevens [bedrijf 2] Ltd, gevestigd te Hong Kong en [bedrijf 3] Incorporated, gevestigd te Mauritius. [erflater] was van al deze vennootschappen (indirect) bestuurder en enig aandeelhouder.
2.3
[gedaagde sub 1] is vanaf 1993 zakelijk adviseur en (in een later stadium) ook de belastingadviseur van [erflater] geweest. [gedaagde sub 1] is sinds 1 januari 2010 maat van de op laatstgenoemde datum opgerichte maatschap [gedaagde sub 2] (gedaagde sub 2) (productie 12 bij dagvaarding). De andere maten van deze maatschap zijn gedaagden sub 3 en 4.
2.4.1.
In 2006 heeft [erflater] – in het vooruitzicht van zijn verwachte overlijden vanwege ziekte – een aantal schenkingen onder bewind gedaan.
2.4.2
Bij notariële akte van 6 april 2006 (productie 1 bij dagvaarding) heeft [erflater] een schenking onder bewind gedaan (tezamen en voor gelijke delen) aan de erven [eisers] (op dat moment 20 jaar oud ( [eiser sub 1] ) en 17 jaar oud ( [eiser sub 2] )) van een bedrag van € 650.000,-- . In deze akte staat verder:
“Terzake van deze schenking zijn partijen overeengekomen als volgt:
(…)
2. het geschonkene is bestemd voor de financiering van de aankoop van het appartementsrecht (…), bestemd voor bewoning door mevrouw (…) [A] (…), hierna te noemen: de woning.
(…)
4. hetgeen de begiftigden van de schenker verkrijgen uit hoofde van de onderhavige schenking en de woning die daarvoor in de plaats treedt staat onder bewind. Tot bewindvoerder wordt bij deze met ingang van heden benoemd: (…) [gedaagde sub 1] voornoemd.
Ten aanzien van dit bewind gelden de volgende bepalingen:
a. het bewind vangt aan op heden en eindigt bij het overlijden van mevrouw (…) [A] of zoveel eerder als de jongste begiftigde de dertig-jarige leeftijd heeft bereikt;
(…)
e. de bewindvoerder heeft het beheer over het onder bewind gestelde vermogen en is bevoegd tot beschikking en tot het aangaan van overeenkomsten tot beschikking over het onderbewindgestelde vermogen, doch uitsluitend wanneer een zodanige handeling voortvloeit uit een goed beheer;
voor alle overige beschikkingshandelingen heeft de bewindvoerder de medewerking van de rechthebbenden nodig;
(…)
g. onverminderd de verplichting tot het doen van rekening en verantwoording aan het einde van het bewind zal de bewindvoerder tenminste éénmaal per jaar rekening en verantwoording afleggen aan de rechthebbenden;
(…)”.
2.4.3.
Bij notariële akte van 25 juli 2006 (productie 2 bij dagvaarding) heeft [erflater] opnieuw een schenking onder bewind gedaan aan de erven [eisers] (tezamen en voor gelijke delen). Dit betrof een effectendepot (nader omschreven in bijlage I bij die akte), banksaldi (vermeld in bijlage II, bestaande uit termijndepositorekeningen van: 225.000 Zwitserse francs en 200.000 US dollars, en beleggingsrekeningen: € 1.485.000,-- en 200.000 US dollars), meubelen, schilderijen, zilver, sieraden en diversen (vermeld in bijlage III), de vorderingen en auto’s (vermeld in bijlage IV, bestaande uit vorderingen van € 637.424,21 en USD 650.000,-- en al hetgeen [erflater] in privé te vorderen had van [bedrijf 3] , [bedrijf 1] , [bedrijf 3] Inc. en [bedrijf 2] , een Maserati 3200 GT en een Aston Martin V8 Volante) en 1/3de aandeel van het bloot eigendom van het effectenvermogen vermeld in bijlage V (belast met het levenslang vruchtgebruik ten behoeve van de moeder van [erflater] , geboren op 12 mei 1920 ). In deze akte staat verder:
“Terzake van deze schenking zijn partijen overeengekomen als volgt:
(…)
3. hetgeen de begiftigden van de schenker verkrijgen uit hoofde van de onderhavige schenking en de vruchten daarvan en hetgeen voor het geschonkene in de plaats treedt staat onder bewind. Tot bewindvoerder wordt bij deze met ingang van heden benoemd: (…) [gedaagde sub 1] voornoemd.
Ten aanzien van dit bewind gelden de volgende bepalingen:
a. het bewind vangt aan op heden en eindigt voor vijftig procent van het dan onder bewind staande kapitaal zodra de betreffende begiftigde de dertig-jarige leeftijd heeft bereikt en voor het restant zodra de betreffende begiftigde de vijfendertig-jarige leeftijd heeft bereikt;
(…)
e. de bewindvoerder heeft het beheer over het onderbewindgestelde vermogen en is bevoegd tot beschikking en tot het aangaan van overeenkomsten tot beschikking over het onderbewindgestelde vermogen, doch uitsluitend wanneer een zodanige handeling voortvloeit uit een goed beheer;
voor alle beschikkingshandelingen heeft de bewindvoerder de medewerking van de rechthebbende nodig;
(…)
g. onverminderd de verplichting tot het doen van rekening en verantwoording aan het einde van het bewind zal de bewindvoerder tenminste éénmaal per jaar rekening en verantwoording afleggen aan de rechthebbende;
h. de bewindvoerder is bevoegd naast zijn verschotten een loon in rekening te brengen conform het bij hem geldende tarief; (…)”
2.5
[gedaagde sub 1] is verder op 27 juli 2006 enig bestuurder geworden van de op diezelfde dag opgerichte Stichting [stichting] . Deze stichting houdt alle aandelen van de op dezelfde dag opgerichte besloten vennootschap [bedrijf 4] (hierna te noemen: [bedrijf 4] ) (productie 4 bij dagvaarding). De erven [eisers] verkregen hierbij ieder de helft van de door de stichting uitgegeven certificaten. [bedrijf 4] is enig aandeelhouder van de vennootschap [bedrijf 5] B.V. [bedrijf 4] is bestuurder van [bedrijf 5] B.V. Deze gelieerde vennootschappen zullen tezamen hierna ook worden aangeduid als [eisers] B.V. c.s. Tot deze vennootschappen behoort ook de op 26 juli 2010 opgerichte vennootschap [bedrijf 5] B.V. [bedrijf 4] is de enig aandeelhouder en bestuurder van deze vennootschap.
2.6
Bij notariële akte van 5 september 2006 (productie 5 bij dagvaarding) is bij volmacht namens [erflater] als verkoper en [gedaagde sub 1] handelend namens [bedrijf 4] als koper een koopovereenkomst gesloten waarbij [erflater] zijn aandelen in [bedrijf 3] , [bedrijf 1] , [bedrijf 3] Inc. en [bedrijf 2] heeft verkocht aan [bedrijf 4] voor de koopsom van € 1,00.
2.7
[erflater] heeft bij testament van 31 juli 2007 (productie 7 bij dagvaarding) – dus circa twee weken voor zijn overlijden – over zijn nalatenschap beschikt. In dit testament staat onder meer het volgende:
“(…)
3. Legaten
Ik legateer, vrij van rechten en kosten, af te geven binnen zes maanden na mijn overlijden, zonder bijberekening van rente, aan:
a. mevrouw (…) [A] , zulks ter uitvoering van een dringende verplichting van moraal en fatsoen om haar ook na mijn dood te verzorgen, een levenslange geïndexeerde jaarlijkse uitkering waarvan het bedrag en de voorwaarden (inclusief eventuele indexering) overeenkomen met het gestelde in het thans aanwezige convenant, te betalen in driemaandelijkse termijnen bij vooruitbetaling voor het eerst per de datum van mijn overlijden;
(…)
4. Erfstelling
Ik benoem mijn beide de kinderen (…) tezamen en voor gelijke delen, tot mijn enige erfgenamen.
(…)
6. Bewind
Ik stel hetgeen een kind van mij uit mijn nalatenschap verkrijgt, zowel aan kapitaal als aan vruchten, onder bewind en benoem (…) [gedaagde sub 1] (…) tot bewindvoerder (...).
Ten aanzien van dit bewind gelden de volgende bepalingen:
a. het bewind vangt aan bij mijn overlijden en eindigt voor vijftig procent van het dan onder bewind gestelde kapitaal zodra de rechthebbende de dertig jarige leeftijd heeft bereikt en voor het restant zodra de rechthebbende de zesendertig jarige leeftijd heeft bereikt;
(…)
d. de bewindvoerder heeft het beheer over het onder bewind gestelde vermogen en is bevoegd tot beschikking en tot het aangaan van overeenkomsten tot beschikking over het onder bewind gestelde vermogen;
de bewindvoerder is bevoegd op kosten van het onder bewind gestelde vermogen deskundigen te raadplegen;
(…)
f. de bewindvoerder is verplicht uit de vruchten van het onder bewind gestelde vermogen, na aftrek van het bewindvoerdersloon en de overige op het bewind vallende kosten, bedragen ter beschikking te stellen voor het levensonderhoud, de studie en de opvoeding van de rechthebbende;
(…)
g. onverminderd de verplichting tot het doen van rekening en verantwoording aan het einde van het bewind alsmede bij tussentijds defungeren zal de bewindvoerder tenminste eenmaal per jaar rekening en verantwoording afleggen aan de betreffende rechthebbende, dan wel ingeval van minderjarigheid van de rechthebbende aan de bevoegde kantonrechter.
h. de bewindvoerder is bevoegd naast diens verschotten een loon in rekening te brengen volgens het bij deze gebruikelijke tarief.
(…)
10. Executeursbenoeming
Ik benoem genoemde (…) [gedaagde sub 1] tot mijn executeur.
De executeur heeft tot taak mijn uitvaart te verzorgen en om de goederen van de nalatenschap te beheren en de schulden van de nalatenschap (waaronder ook begrepen legaten, successierechten en taxatie- en boedelkosten) te voldoen.
(…)”.
2.8
Uit de notariële akte “aanvaarding nalatenschap en afgifte legaat” van 3 september 2007 (productie 8 bij dagvaarding) blijkt dat de erven [eisers] de nalatenschap van [erflater] hebben aanvaard en dat [A] het legaat heeft aanvaard. In deze akte staat verder:
“De periodieke uitkering die aan de legataris toekomt bedraagt thans op jaarbasis (…) € 78.740,00).
(…) [gedaagde sub 1] verklaarde als executeur en bewindvoerder een bedrag ad (…) (€ 1.500.000,00) te hebben afgezonderd ter securering van deze periodieke uitkering, te weten: (…)”.
Hierna volgt een opsomming van een aantal banksaldi (voor een bedrag van € 919.750,00 aan U.S. dollars, € 350.000,--, € 28.450,--) en aan effecten (€ 200.000,00 en € 201.800,00).
2.9
[gedaagde sub 1] heeft op 24 juni 2008 aangifte successierecht gedaan (productie 9 bij dagvaarding). De schulden van [eisers] (als bedoeld in artikel 4:7 lid 1 onder a BW) bedroegen € 25.963,-- (huishoudelijke schulden). Verder blijkt hieruit dat het zuiver saldo (na aftrek van de uitvaartkosten) van de nalatenschap van [erflater] € 1.338.792,-- bedraagt. Na aftrek van successierecht bedraagt het netto legaat van [A] € 1.093.960,-- en resteert uit de nalatenschap voor de erven [eisers] ieder € 63.628,--.
2.1
In de notariële akte van 11 mei 2009, met als aanhef “correctie securering gelden in verband met afgifte legaat” (productie 13 bij dagvaarding), staat ten aanzien van de onder 2.8 genoemde notariële akte van 3 september 2007 onder meer:
“(…) [gedaagde sub 1] verklaarde dat in afwijking van het in voormelde akte bepaalde alleen de effecten waard tweehonderd éénduizend achthonderd euro (€ 201.800,00) zijn gesecureerd en dat de banksaldi zijn aangewend voor betaling van tot de nalatenschap behorende schulden.
Partijen zijn overeengekomen dat het resterende bedrag van één miljoen tweehonderd achtennegentigduizend tweehonderd euro (€ 1.298.000) alsnog zal worden gesecureerd uit de verkoopopbrengst van de woning [bedrijf 5] te [woonplaats] op naam staande van de beide de kinderen van [erflater] .(…)”.
2.11
Op 22 mei 2012 hebben de erven [eisers] een verzoek ingediend bij de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Hilversum, strekkende tot ontslag [gedaagde sub 1] als bewindvoerder. In dit geding heeft [gedaagde sub 1] bij brief van 28 juni 2012 de kantonrechter verzocht hem ontslag te verlenen.
Bij beschikking van 13 juli 2012 (productie 10 bij dagvaarding) heeft de kantonrechter [gedaagde sub 1] wegens gewichtige redenen zoals bedoeld in artikel 4:164 lid 2 BW met onmiddellijke ingang ontslag verleend als bewindvoerder en per datum van de beschikking [bewindvoerder] als bewindvoerder benoemd.
2.12
De erven [eisers] zijn vanaf 2012 voor zichzelf en namens [bedrijf 4] en [bedrijf 5] B.V. een tweetal procedures gestart tegen [gedaagde sub 1] bij de Ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam . Bij beschikking van 28 augustus 2012 heeft de Ondernemingskamer een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken van [bedrijf 4] B.V. en [bedrijf 5] B.V. over de periode vanaf 5 september 2006. Het door onderzoeker [onderzoeker] opgestelde rapport heeft vanaf 26 augustus 2013 ter inzage gelegen voor belanghebbenden.
2.13
Bij brief van 15 februari 2013 heeft de advocaat van de erven [eisers] [gedaagde sub 1] aansprakelijk gesteld voor de door hen geleden schade.
2.14
Op 25 oktober 2013 hebben de erven [eisers] de Ondernemingskamer op de voet van artikel 2:355 BW verzocht vast te stellen dat zich vanaf 5 september 2006 bij beide voornoemde vennootschappen wanbeleid heeft voorgedaan waarvoor [gedaagde sub 1] als bestuurder verantwoordelijk is.
2.15
Bij beschikking van 1 mei 2014 heeft de Ondernemingskamer (productie 11 bij dagvaarding; ECLI:NL: GHAMS:2014:1560) vastgesteld dat uit het verslag van het onderzoek in deze zaak blijkt van wanbeleid van [bedrijf 4] in de periode vanaf 5 september 2006 tot 25 juli 2012, en van [bedrijf 5] B.V. in de periode vanaf 26 juli 2010 tot 25 juli 2012 en vastgesteld dat [gedaagde sub 1] hiervoor verantwoordelijk is.
2.16
Op 7 oktober 2014 hebben de erven [eisers] tezamen met bewindvoerder [bewindvoerder] de rechtbank Amsterdam verzocht om het bewind op de voet van artikel 4:178 lid 2 BW op te heffen. Bij (uitvoerbaar bij voorraad verklaarde) beschikking van 8 januari 2015 (productie 1 bij conclusie van repliek) heeft de rechtbank het bewind opgeheven, zoals ingesteld bij de schenkingsakten van 6 april 2006 en 25 juli 2006 en het testament van [erflater] ”
2.4.
Het bewind over de schenkingen en de erfenis is op 8 januari 2015 opgeheven.
2.5.
[gedaagden c.s.] is van het vonnis van 9 december 2015 in hoger beroep gegaan.
2.6.
In een geschil tussen kinderen [eisers] en (het kantoor van) notaris [notariskantoor] te Amsterdam (hierna: de notaris) is op 8 juni 2016 een vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen. Op grond daarvan heeft de notaris aan de kinderen [eisers] een bedrag van € 1.550.000,00 betaald, bestaande uit een schadevergoeding van € 1.050.000,00, € 255.000,00 aan wettelijke rente daarover over de periode van 23 april 2009 tot en met 20 juni 2016 en een vergoeding van de niet geliquideerde gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten van € 245.000,00. Deze schikking hield verband met een beroepsfout van de notaris, waardoor kinderen [eisers] schade hadden geleden.
2.7.
De kinderen [eisers] hebben naar aanleiding van het vonnis van 9 december 2015 een deskundige aangezocht om een schaderapport op te stellen. Daartoe hebben zij drs. [deskundige] RA, werkzaam bij [accountantskantoor 2] B.V. in Amsterdam (hierna: [deskundige] ), bereid gevonden. [deskundige] heeft in haar eindrapport van 29 juni 2016 op pagina 7 van haar rapport de volgende samenvatting van haar bevindingen gegeven:
“2. Samenvatting van de schade
Op basis van de door mij uitgevoerde werkzaamheden en overgelegde informatie kom ik tot een schade als gevolg van het onzorgvuldig handelen [gedaagde sub 1] in de periode [2007] tot en met 31 december 2009 van€ 1.022.513 te vermeerderen met de wettelijke rente. De schade in de periode 1 januari 2010 tot en met 12 juli 2012 bedraagt € 646.565 te vermeerderen met nog nader te berekenen schadeposten (PM) en de wettelijke rente. De totale schade als gevolg van het bewindvoerderschap van [gedaagde sub 1] bedraagt € 1.669.078 exclusief wettelijke rente en nader te berekenen schadeposten. De schade is per component als volgt berekend:
Tabel 1: Totaaloverzicht geleden schade periode [2007] – 31 december 2009
Nr. Categorie Schadecomponent Bedrag
1
A
Schade als gevolg van het verstrekken van leningen aan [bedrijf 4] B.V. en haar deelnemingen
€ 1.010.205
2
A
Schade als gevolg van excessieve declaraties
€ 178.425
3
A
Schade als gevolg van het uitblijven van rekening en verantwoording
€0
4
A
Schade als gevolg van het onzorgvuldig handelen als executeur
€0
5
82
Genoten voordeel
-€ 166.117
Totale schade

1.022.513
Tabel 2: Totaaloverzicht geleden schade periode 1 januari 2010 -12 juli 2012
nr. Categorie Schadecomponent Bedrag
1
A
Schade als gevolg van het verstrekken van leningen aan [bedrijf 4] B.V. en haar deelnemingen
€ 1.427.155
2
A
Schade als gevolg van het terugvorderen van BTW
€0
3
A
Schade als gevolg van het verkopen van een tot het vermogen behorende Bentley
PM
4
A
Schade als gevolg van excessieve declaraties
€ 94.948
5
81
Kosten beëindiging bewindvoerderschap
PM
6
82
Genoten voordeel
-/- € 883.883
7
C
Kosten vaststellen aansprakelijkheid en schade
€8.345 + PM
Totale schade

646.565+
PM

3.Het geschil van partijen

3.1.
De kinderen [eisers] vorderen dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. [gedaagde sub 1] zal veroordelen om aan de kinderen [eisers] een bedrag van € 1.426.990 dan wel € 1.260.870 te betalen, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, als geleden verlies uit hoofde van Schadeperiode I, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag van [2007] ;
II. [gedaagden c.s.] hoofdelijk, zodanig dat wanneer de een zal hebben betaald de anderen zijn bevrijd, zal veroordelen te betalen een bedrag van € 1.522.103 dan wel € 646.565, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, als geleden verlies uit hoofde van Schadeperiode II, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 januari 2010;
III. [gedaagden c.s.] hoofdelijk, zodanig dat wanneer de een zal hebben betaald de anderen zijn bevrijd, zal veroordelen te betalen een bedrag van € 8.344,58, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, als kosten ter vaststelling van aansprakelijkheid en schade uit hoofde van de schade afkomstig uit de beide schadeperioden, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf
1 januari 2010;
IV. [gedaagden c.s.] hoofdelijk, zodanig dat wanneer de een zal hebben betaald de anderen zijn bevrijd, zal veroordelen te betalen de buitengerechtelijke kosten van
€ 6.775 begroot conform de staffel buitengerechtelijke kosten alsmede € 10.822,88 inclusief BTW wegens beslagkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van betaling;
V. [gedaagden c.s.] hoofdelijk, zodanig dat wanneer de een zal hebben betaald de anderen zijn bevrijd, zal veroordelen in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de nakosten en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf vijf dagen na datum van het vonnis.
3.2.
De kinderen [eisers] vorderen in deze schadestaatprocedure kort gezegd vergoeding van de vermogensschade zij hebben geleden doordat [gedaagde sub 1] is tekortgeschoten in de zorg van een goed bewindvoerder en executeur over het vermogen dat zij geschonken hadden gekregen en hadden geërfd van hun vader zoals is vastgesteld in het vonnis 9 december 2015.
3.3.
De kinderen [eisers] hebben een schadestaat aan de dagvaarding gehecht. De daarin verwerkte bedragen zijn gebaseerd op het hiervoor onder 2.7 deels weergegeven rapport van [deskundige] . De door [deskundige] berekende schade bestaat uit de door [gedaagde sub 1] uitgeleende gelden, excessieve declaraties en kosten van vaststelling van schade. Daarboven vorderen de kinderen [eisers] wisselkoersschade van ruim € 238.000 en stellen zij, anders dan [deskundige] , dat de door hen ontvangen schadevergoeding van de notaris (€ 1.050.000) niet als voordeel behoeft te worden verrekend met de te betalen schadevergoeding. Tenslotte vorderen de kinderen [eisers] kosten ter vaststelling van de schade, buitengerechtelijke kosten en vergoeding van de kosten in verband met door hen gelegde conservatoire beslagen.
3.4.
[gedaagden c.s.] voert verweer.
3.5.
Hetgeen partijen over en weer naar voren hebben gebracht zal hierna voor zoveel nodig aan de orde komen.

4.De beoordeling

4.1.
Het betreft een schadestaatprocedure waarbij voor wat betreft de aansprakelijkheid het vonnis van 9 december 2015 (hierna ook: het vonnis) als uitgangspunt heeft te gelden.
4.2.
In het vonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat [gedaagde sub 1] niet de zorg heeft betracht die van een goed bewindvoerder mag worden doordat hij leningen uit het vermogen van de kinderen [eisers] heeft verstrekt aan derden zonder daarvoor door die derden zekerheid te doen stellen, met hen renteafspraken of afbetalingsafspraken te maken. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde sub 1] niet heeft niet gehandeld zoals van een goede executeur verwacht mag worden en dat hij gedurende de gehele periode van zijn bewind en executeurschap excessief heeft gedeclareerd. De rechtbank heeft geoordeeld dat [gedaagde sub 1] vanaf 1 januari 2010 zijn werkzaamheden van bewindvoerder en executeur verrichtte uit hoofde van een door de maatschap aanvaarde opdracht, zodat ook de andere maten vanaf die datum hoofdelijk aansprakelijk zijn en dat [gedaagde sub 1] als bewindvoerder en als executeur geen (voldoende) rekening en verantwoording heeft afgelegd.
4.3.
De kinderen [eisers] hebben hun schade berekend door kort gezegd de geleende en niet terugbetaalde bedragen te becijferen en het verschil tussen redelijke declaraties en de aan [gedaagde sub 1] in rekening gebrachte bedragen. Zij wijzen er op dat van het onder bewind gestelde vermogen bijna niets over is terwijl [gedaagde sub 1] hoge vergoedingen kreeg voor zijn werk. [gedaagde sub 1] , de maatschap en de maten betwisten niet alleen hun aansprakelijkheid, maar ook de gestelde schade. Zij wijzen er kort gezegd op dat bij een schadeberekening een vergelijking van het totale vermogen moet worden gemaakt en dat dit is nagelaten. [gedaagde sub 1] heeft – zo stellen zij – overeenkomstig de wens en de werkwijze van [erflater] en met instemming van de kinderen investeringen gedaan in de ondernemingen, waardoor het totale vermogen bezien moet worden om eventuele schade te kunnen vaststellen. Er moet volgens hen een onafhankelijke deskundige benoemd worden om de schade van de kinderen [eisers] te berekenen rekening houdend met het verloop van hun vermogen vanaf het begin tot het einde van het bewind. De rechtbank volgt hen daarin niet.
4.4.
Op zich wijst [gedaagden c.s.] er terecht op dat bij de benadering van de omvang van de schade de (hypothetische) vermogenssituatie zonder de gemaakte fouten moet worden vergeleken met de situatie waarin de fouten zijn gemaakt, zodat de gehele vermogenssituatie van de kinderen [eisers] relevant is en niet alleen de stand van zaken binnen het onder bewind gestelde vermogen. Indien en voor zover door de [gedaagde sub 1] verweten handelingen (ook) tot voordeel voor de kinderen [eisers] heeft geleid, moet dat bij de berekening van de schade worden betrokken. Dat dit het geval is, is echter niet gebleken. [gedaagde sub 1] , de maatschap en de maten opperen die mogelijkheid, maar hebben daar geen stellingen over ingenomen en geen concrete omstandigheden aangewezen die in die richting wijzen. Het dossier biedt daartoe overigens ook geen aanknopingspunten. [erflater] heeft bij leven onderscheid gemaakt tussen het risicodragende vermogen in zijn ondernemingen en het vermogen dat aan zijn kinderen is geschonken en door hen later is geërfd. Het geschonken en geërfde vermogen is onder bewind gesteld, de (waarde van) de ondernemingen waarin de kinderen [eisers] ook een belang hebben niet. Niet alleen het onder bewind gestelde vermogen is afgenomen maar ook het totale vermogen van de ondernemingen – het risicodragende vermogen – is in de periode eind 2007 – eind 2010 enorm geslonken. Uit de uitspraak van de Ondernemingskamer (in rechtsoverweging 2.7 daarvan) volgt dat het totale vermogen van de ondernemingen [bedrijf 4] BV en [bedrijf 5] BV gedurende het bewind is gedaald van circa 2,5 miljoen euro positief eind 2007 tot iets meer dan € 200.000 negatief eind 2010. Tijdens de comparitie van partijen hebben partijen verklaard dat die constatering juist is. Er is niets naar voren gekomen dat er op wijst dat investeringen vanuit het onder bewind gestelde vermogen in de ondernemingen iets hebben opgeleverd en/of anderszins tot voordeel voor de kinderen [eisers] hebben geleid.
De door de kinderen [eisers] voorgestelde aanpak, waarbij ‘slechts’ is gekeken naar de directe gevolgen van het uitblijven van terugbetaling op de leningen voor het onder bewind gestelde vermogen kan daarom worden gevolgd bij de berekening van de schade. [gedaagde sub 1] , de maatschap en de maten hebben hun verweer dat bij die aanpak voor de schadeberekening relevante punten buiten beschouwing zijn gebleven onvoldoende onderbouwd.
4.5.
[gedaagden c.s.] heeft ten aanzien van de schadestaat van de kinderen [eisers] een aantal nadere verweren gevoerd die hieronder zullen worden besproken.
4.6.
De door de kinderen [eisers] gehanteerde schadeberekening is gebaseerd op hetgeen de rechtbank in het vonnis van 9 december 2015 heeft gekenmerkt als de onzorgvuldige handelingen van [gedaagde sub 1] . De kern daarvan betreffen de door [gedaagde sub 1] aan [bedrijf 4] BV en andere vennootschappen verstrekte leningen, die zijn verstrekt uit de onder bewind gestelde vermogens en het excessieve declareren door [gedaagde sub 1] . In het schaderapport is aan de hand van de stukken geïnventariseerd op welke data de verschillende leningen zijn verstrekt. Daarbij zijn twee schadeperioden onderscheiden. Verder zijn aan de hand van de declaraties van [gedaagde sub 1] , en naderhand de maatschap, het aantal gedeclareerde en betaalde uren in kaart gebracht en dat aantal is vergeleken met de norm die is vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel/Kanton (LOVCK, een orgaan binnen de Rechtspraak waarin landelijke beleidsbeslissingen worden genomen, bijvoorbeeld over de declaratienorm van bewindvoerders en die door de rechtbanken worden toegepast) met betrekking tot het gemiddeld aantal uren dat een bewindvoerder aan een beschermingsbewind per jaar mag declareren. Daarbij is het door [gedaagde sub 1] gehanteerde uurtarief van € 225,00 per uur exclusief BTW gevolgd. In het rapport is verder geïnventariseerd hoeveel transacties [gedaagde sub 1] heeft begeleid buiten het bewind om, te weten verzoeken van de kinderen [eisers] en hun moeder om gelden over te maken in verband met privéuitgaven. Voor iedere transactie is 10 minuten tijd gerekend en het totaal is in mindering gebracht op het volgens de kinderen [eisers] excessieve deel van de declaraties van [gedaagde sub 1] (en de maatschap). De door [gedaagde sub 1] aan de diverse vennootschappen gerichte declaraties zijn buiten beschouwing gelaten.
4.7.
De rechtbank volgt deze benadering van [deskundige] en de kinderen [eisers] . De berekening is gebaseerd op het vonnis en de inhoud van het procesdossier, waaronder de door [gedaagden c.s.] overgelegde boekhoudkundige stukken, zoals zijn declaraties. Het bezwaar van gedaagden dat [deskundige] geen accountantscontrole heeft uitgevoerd, passeert de rechtbank. [deskundige] is registeraccountant en heeft, zoals zij in haar commentaar van 24 mei 2017 (productie 19 van de kinderen [eisers] ) heeft geschreven, haar werkzaamheden verricht overeenkomstig de voor haar geldende gedrags- en beroepsregels. Zij heeft voorts verklaard dat zij bij de door haar vastgelegde financiële gegevens met betrekking tot de leningen steeds heeft aangesloten bij de bankafschriften, die afkomstig zijn uit de “bewindboekhouding”. [deskundige] heeft op een ook voor [gedaagden c.s.] verifieerbare wijze gegevens verwerkt en haar conclusies geformuleerd en er is geen aanleiding om te vrezen dat [deskundige] haar bevindingen op een partijdige wijze heeft verwerkt. Daarbij is van belang dat gedaagden geen feitelijk onderbouwde kritiek op het rapport van [deskundige] hebben gegeven, terwijl zij wel over de onderliggende stukken beschikten aangezien die stukken deel uitmaken van het procesdossier. De in het schaderapport neergelegde berekening zal dan ook als uitgangspunt worden genomen bij de verdere beoordeling. De rechtbank ziet, anders [gedaagden c.s.] , geen aanleiding om een deskundigenbericht te gelasten om de schade opnieuw te berekenen, mede omdat uit de oordelen van de rechtbank voortvloeit dat voor de door [gedaagden c.s.] bepleitte vermogensvergelijking geen plaats is.
4.8.
Op grond van het vonnis van 9 december 2015, waarin is geoordeeld dat tot 1 januari 2010 [gedaagde sub 1] alleen aansprakelijk is en met ingang van 1 januari 2010 ook de maten en de maatschap hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door kinderen [eisers] geleden schade, zal de rechtbank de gevorderde schade bespreken aan de hand van de verdeling in schadeperiode I en schadeperiode II. De rechtbank gaat voorbij aan het verweer dat in dit geval de maatschap en haar leden niet aansprakelijk kunnen zijn omdat daarvoor in deze procedure geen ruimte is. Een en ander zal – indien daar aangevoerd – in hoger beroep nog beoordeeld worden.
4.9.
[gedaagde sub 1] , de maatschap en de maten hebben aangevoerd dat [gedaagde sub 1] het beleid van [erflater] heeft voortgezet, die tijdens zijn leven vanuit privé vermogen investeringen deed in de ondernemingen en dat hij – kort gezegd – in zijn geest en voorts met medeweten van de kinderen [eisers] handelde. Dit verweer ziet op de (grondslag van de aansprakelijkheid) en niet op de vraag of de gestelde schade in oorzakelijk verband staat met het verweten handelen. [gedaagden c.s.] betoogt hiermee immers dat hem geen verwijt kan worden gemaakt van het gevoerde beleid over het onder bewind gestelde vermogen. In het vonnis van 9 december 2015 is hierover al geoordeeld: [gedaagde sub 1] had een conserverend beleid behoren te voeren, wat hij door het verstrekken van de leningen niet heeft gedaan en hij heeft excessief gedeclareerd. De rechtbank zal op dit verweer dan ook niet verder ingaan. Dit geldt voor de leningen in de beide schadeperioden, alsmede voor de omvang van de declaraties.
De schade in verband met de leningen
4.10.
Uit het rapport van [deskundige] volgt dat in schadeperiode I in totaal een bedrag van
€ 1.010.205,00 door [gedaagde sub 1] aan [bedrijf 4] BV en haar deelnemingen is verstrekt. In schadeperiode II gaat het om € 1.427.155,00. Deze bedragen zijn op zichzelf niet bestreden en ook het terugbetaalde bedrag niet. De rechtbank stelt vast dat de leningen zijn verstrekt deels in schadeperiode I en deels in schadeperiode II. Er is geen reden om op dit punt van het rapport van [deskundige] af te wijken, zodat de in dat rapport vermelde verdeling over deze perioden door de rechtbank wordt overgenomen.
4.11.
De kinderen [eisers] stellen dat het totaal geleende bedrag minus het terugbetaalde bedrag als schade heeft te gelden. De rechtbank volgt hen daarin. De kinderen [eisers] hebben weliswaar door de leningen vorderingen op [bedrijf 4] BV en [bedrijf 5] BV, maar nu niet is gesteld of gebleken dat er enige reële kans bestaat op betaling door die vennootschappen leidt dit niet tot de conclusie dat de berekening van de schade op dit punt onjuist is en/of moet worden bijgesteld. De rechtbank wijst daarbij op het negatieve vermogen van de beide vennootschappen en de uitspraak daarover van de Ondernemingskamer.
Eigen schuld
4.12.
[gedaagde sub 1] , de maatschap en de maten hebben aangevoerd dat de kinderen [eisers] eigen schuld hebben aan het ontstaan van hun verlies. Zij zijn als erfgenamen mede verantwoordelijk voor de onderneming en hebben geen of te weinig toezicht hebben gehouden op het handelen van [gedaagde sub 1] . Ook verwijten gedaagden de kinderen [eisers] dat zij hebben bijgedragen aan het verlies (althans dat niet hebben verkleind of voorkomen) door een bod op de Thaise onderneming te verwerpen.
4.13.
Hiervoor is al overwogen dat er geen enkele aanleiding is om aan te nemen dat de verstrekte leningen de kinderen [eisers] ook tot voordeel hebben gestrekt in de ondernemingen. Er is evenmin aanleiding om aan te nemen dat hen daarvan een verwijt kan worden gemaakt. Uit de schenkingsakten en enkele andere hierna te bespreken feiten blijkt dat [erflater] ervoor heeft gezorgd dat het risicodragend vermogen gescheiden werd van het onder bewind gestelde vermogen van de kinderen [eisers] en voorts dat de kinderen [eisers] weinig zicht en invloed hadden op beslissingen binnen de ondernemingen. Van een zodanige betrokkenheid dat sprake is van eigen schuld bij het verlies is dan ook geen sprake.
4.14.
[bedrijf 4] BV is door [erflater] opgericht nadat hij een groot deel van zijn vermogen aan zijn beide kinderen had geschonken. [gedaagde sub 1] werd bestuurder van de vennootschap. De aandelen in [bedrijf 4] BV, die niet tot het geschonken (onder bewind gestelde) vermogen behoorden, zijn diezelfde dag ondergebracht in De Stichting [stichting] (hierna: de [stichting] ). De kinderen [eisers] kregen bij die gelegenheid ieder de helft van de door de [stichting] uitgegeven certificaten van aandelen. Tot het vermogen van [bedrijf 4] BV behoorden de aandelen in [bedrijf 5] BV, waarvan [bedrijf 4] BV bestuurder was en [gedaagde sub 1] middellijk bestuurder. [erflater] heeft vervolgens op 5 september 2016 zijn aandelen in [bedrijf 3] , [bedrijf 1] , [bedrijf 3] Inc. en [bedrijf 2] voor € 1,00 verkocht aan [bedrijf 4] BV. De rechtbank verwijst naar de in het vonnis van 9 december 2015 vastgestelde feiten onder 2.5 en 2.6. De kinderen [eisers] waren vóór het overlijden van hun vader al eigenaar van de certificaten van aandelen in [bedrijf 4] BV, die in de [stichting] waren ondergebracht, en die certificaten zijn na het overlijden van [erflater] in de [stichting] gebleven en niet onder het testamentaire bewind gekomen. Datzelfde geldt voor de aandelen in de andere zojuist genoemde vennootschappen, omdat [erflater] die aandelen bij leven al aan [bedrijf 4] BV had verkocht.
Als houders van certificaten hebben de kinderen [eisers] slechts een indirecte invloed op het beleid van [bedrijf 4] BV. De eigendom van de aandelen in [bedrijf 4] BV was in handen van de [stichting] , zodat de kinderen [eisers] ook als erfgenaam geen eigenaar van die aandelen zijn geworden.
4.15.
Verder geldt dat niet is gebleken dat er sprake was van een gedegen financieel plan achter de verstrekte leningen (in de zin van investeringen in de ondernemingen) en dat in deze schadestaatprocedure geen feiten en omstandigheden naar voren gekomen zijn waaruit blijkt dat de kinderen [eisers] goed geïnformeerd betrokken zijn geweest bij het financiële beleid van de ondernemingen en daarmee bij beslissingen die van invloed zijn geweest op het mogelijke rendement van de investeringen vanuit het onder bewind gestelde vermogen. [gedaagde sub 1] heeft, zo blijkt ook uit de beschikking van de Ondernemingskamer, de kinderen [eisers] weinig van informatie voorzien en zij zijn niet in staat zijn gesteld om op basis van juiste informatie de verantwoordelijkheid voor de onderneming te dragen, welke verantwoordelijkheid overigens in de eerste plaats lag bij [gedaagde sub 1] als bestuurder.
4.16.
Dat betekent dat ook het verweer niet opgaat dat de kinderen [eisers] hebben bijgedragen aan de omvang van de schade door het aanbod van de (Thaise) vennootschap [bedrijf 6] om [bedrijf 1] af te slaan. Het verweer – en het daarmee verband houdende verzoek [gedaagde sub 1] , de maatschap en de maten om inzicht in de gegevens rond de uiteindelijke verkoop van [bedrijf 1] , omdat de opbrengst van belang is voor de bepaling van de schade van de kinderen [eisers] – moet verder worden bezien in het licht van het hiervoor al besproken verweer dat bij de schadeberekening ook de (waarde van) de ondernemingen tijdens het bewind moet worden betrokken. De rechtbank blijft bij wat daarover al is overwogen. [bedrijf 1] bleef door de verkoop van de aandelen daarin door [erflater] aan [bedrijf 4] BV buiten het onder bewind gestelde vermogen en er is geen enkele aanleiding om aan te nemen (of nader te onderzoeken) dat het aan [gedaagde sub 1] verweten handelen of nalaten tot een toename van het in die onderneming voor kinderen [eisers] vervatte vermogen heeft geleid.
Wisselkoersverlies
4.17.
De kinderen [eisers] claimen als onderdeel van de schade dat zij door het handelen van [gedaagde sub 1] koersverlies hebben geleden. Deze schade vloeit volgens de kinderen [eisers] voort uit de koerswijzigingen die hebben plaatsgevonden nadat [gedaagde sub 1] een lening van USD 1.200.000,00 aan [bedrijf 3] uit Mauritanië had verstrekt op 17 december 2007. Omgerekend naar de toen geldende koers is dat gelijk aan € 833.739,00. In september 2016 (toen de dagvaarding is uitgebracht) is het daaraan gelijke bedrag echter € 1.072.099,20. Het verschil daartussen, € 238.360,00, vormt het aan [gedaagden c.s.] toe te rekenen koersverlies, aldus de kinderen [eisers] .
4.18.
[gedaagde sub 1] , de maatschap en de maten betwisten dat er causaal verband bestaat tussen het verstrekken van de lening en de koersschommelingen. Op 15 november 2016 zou het niet terugbetaalde deel van uitgeleende bedrag, USD 900.000,00, tegen de op die dag geldende wisselkoers het equivalent zijn van € 806.130. De enkele koerswisseling kan niet als schade worden gezien, zo begrijpt de rechtbank het verweer. Voorts beroept [gedaagden c.s.] zich op het bepaalde in artikel 6:125 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW), omdat de kinderen [eisers] schadevergoeding in euro’s vorderen en niet in dollars.
4.19.
Dit verweer slaagt. Uit de schadeberekening van [deskundige] volgt dat de in december 2007 verstrekte lening toen reeds is omgerekend in euro’s. Daarmee staat omvang van de lening in euro’s vast. Ook de gedeeltelijke afbetaling door [bedrijf 3] van USD 300.000,00 is door [deskundige] direct in euro’s omgerekend, waardoor de omvang van die betaling in euro’s vaststaat. Het verschil in euro’s is door [deskundige] in haar rapport vermeld. De uitkomst daarvan is als vermogensvermindering vermeld en maakt deel uit van de vordering. Gelet op het bepaalde in artikel 6:125 lid 2 BW is het toekennen van enige wisselkoersschade niet aan de orde indien de schade in Nederlandse valuta wordt gevorderd, de betaling in Nederland moet geschieden en de schuldeiser op het moment van het ontstaan van de vordering woonplaats in Nederland had. Aan die voorwaarden is voldaan.
De excessieve declaraties
4.20.
De omvang van de declaraties van [gedaagde sub 1] staat op zichzelf vast, dat is € 378.733. In het door de kinderen [eisers] gehanteerde schaderapport is aan de hand van de normen van het LOVCK berekend wat een bewindvoerder gemiddeld aan uren ten behoeve van het bewind besteedt. In de periode tot 24 juni 2008 heeft [gedaagde sub 1] in zijn hoedanigheid van executeur en belastingadviseur een bedrag van € 17.094 gedeclareerd in verband met het verzorgen van de aangifte erfbelasting en de afwikkeling van de inkomstenbelasting van de kinderen [eisers] over 2007 en 2008 (pagina 11 van het rapport van [deskundige] ). Dit wordt een passende beloning geacht voor de hier genoemde werkzaamheden, zodat dit bedrag in de schadeberekening geen rol speelt.
In het schaderapport wordt vervolgens verwezen naar de normen van het LOVCK, die inhouden dat een bewindvoerder tot en met 2011 15 uur per jaar declareert en vanaf 2012 16 uur per jaar, en is berekend wat dat betekent voor de beide schadeperioden.
SchadeperiodeI
4.21.
Over schadeperiode I is aangevoerd dat [gedaagde sub 1] in de periode vanaf [2007] tot aan 31 december 2010 (5+15+15=) 35 uur in rekening had mogen brengen tegen het door [gedaagde sub 1] gehanteerde uurtarief van € 225,00 exclusief BTW. In totaal is dat € 7.875,00 exclusief BTW. In het schaderapport is berekend dat [gedaagde sub 1] in schadeperiode I op verzoek van de kinderen [eisers] en hun moeder 331 transacties heeft begeleid en wordt verondersteld dat [gedaagde sub 1] daarmee gemiddeld ongeveer 10 minuten per transactie bezig zal zijn geweest. Die post komt uitgaande van € 225,00 exclusief BTW per uur uit op een declarabel bedrag van € 12.413 exclusief BTW.
4.22.
Op pagina 13 van het rapport is op basis van de hiervoor beschreven benadering berekend dat het zou gaan om € 24.142, indien [gedaagde sub 1] conform de LOVCK-normen zou hebben gedeclareerd. In onderstaande tabel is vervolgens het teveel gedeclareerde in schadeperiode I als volgt becijferd:
Totaal declaraties [gedaagde sub 1] 12-7-2007 t/m 31-12-2009
€ 202.567
Af: gebruikelijk loon voor bewindvoerderschao
-/-€ 24.142
Totale schade door excessieve declaraties

178.425
Schadeperiode II
4.23.
Met betrekking tot schadeperiode II is in het rapport uitgegaan van de norm van het LOVCK per 2011 van 16 uur per jaar. In deze periode had een zorgvuldig handelend bewindvoerder volgens de kinderen [eisers] (15+16+8=) 39 uur gedeclareerd. Bij het uurtarief van € 225,00 komt dat neer op € 8.775,00 exclusief BTW.
In deze periode zijn op verzoek van de kinderen [eisers] (en hun moeder) 642 transacties verricht. Rekening houdend met 10 minuten per transactie is dat 107 uur tegen een uurtarief van € 225,00, dat is € 24.075,00 exclusief BTW. Het rapport noemt een totaal aan toegestane declaraties van € 39.207,00, inclusief 19% BTW (tot en met 2011) en 21% BTW (over 2012). Het teveel gedeclareerde in schadeperiode II is in de nu volgende tabel als volgt becijferd:
Totaal declaraties [gedaagde sub 1] 1-1-2010 tot en met 12 juli 2012
€ 134.155
Af: gebruikelijk loon voor bewindvoerderschap
-€ 39.207
Totale schade door excessieve declaraties

94.948
4.24.
[gedaagde sub 1] , de maatschap en de maten hebben tegen de schadeberekeningen ingebracht dat is verzuimd vermelden in welke hoedanigheid [gedaagde sub 1] schade heeft berokkend, als bewindvoerder over het geschonken of het geërfde vermogen. Dat verweer gaat niet op, reeds omdat niet duidelijk is gemaakt wat de strekking en reikwijdte van dit verweer is. Daarbij is van belang dat in de schadeberekening weliswaar een splitsing is gemaakt in de werkzaamheden van [gedaagde sub 1] als bewindvoerder over het geschonken vermogen en over het geërfde vermogen, maar dat gelet op de geringe omvang van het geërfde vermogen niet valt in te zien de invloed van de werkzaamheden van [gedaagde sub 1] als bewindvoerder daarover van betekenis bij de berekening van de schade.
4.25.
Verder is als verweer gevoerd dat [gedaagde sub 1] schadebeperkend heeft gehandeld door te voorkomen dat de ondernemingen failleerden, dat met de leningen een franchisestructuur is opgezet om de muskietennetten te verkopen, waarvoor kosten gemaakt moesten worden en dat is nagelaten te specificeren welke kosten zijn betaald met de diverse leningen. En verder dat ook als [gedaagde sub 1] geen bewindvoerder was geweest, vanuit het privévermogen investeringen in de ondernemingen gedaan hadden moeten worden en dat het grootste deel van zijn declaraties niet ziet op vergoeding voor zijn werk als bewindvoerder, maar als (indirect) bestuurder van de diverse vennootschappen. Deze verweren moeten worden verworpen omdat is geoordeeld dat [gedaagde sub 1] ten onrechte het onder bewind gestelde vermogen heeft gebruikt voor risicodragende activiteiten en niet kan worden gezegd dat tegenover verlies binnen het onder bewind gesteld vermogen een relevante vermogenstoename (of geringere afname) stond in het risicodragende vermogen. Verder geldt dat [deskundige] in een nadere notitie, overgelegd voorafgaande aan de comparitie van partijen, heeft uiteengezet dat een onderscheid is gemaakt tussen de declaraties aan de vennootschappen en die aan de kinderen [eisers] . Bovendien geldt naar het oordeel van de rechtbank, zoals de kinderen [eisers] terecht hebben gesteld, dat een specificatie naar besteding veronderstelt dat de leningen rechtmatig zijn verstrekt. Uit het vonnis van 9 december 2015 volgt dat daarvan geen sprake is.
4.26.
Ook het bezwaar dat ten onrechte is aangenomen dat de leningen van meet af aan oninbaar waren wordt verworpen. Gevorderd is de waarde van het op 17 december 2007 aan [bedrijf 3] geleende bedrag van USD 1.200.000 (met een koerswaarde van € 833.739) minus het op 7 september 2010 betaalde bedrag van USD 300.000 (met een koerswaarde van € 233.534). Beide in euro’s omgerekende bedragen vormen het in verband met deze lening gevorderde bedrag van € 600.205. Daarmee stellen de kinderen [eisers] niet dat de lening vanaf het begin oninbaar was, zo min als dat geldt voor de andere leningen. Immers, op 17 december 2007 had [gedaagde sub 1] € 833.739 nodig om USD 1.200.000 aan [bedrijf 3] te lenen. Dat is, minus het terugbetaalde bedrag naar de koers van de dag van terugbetaling, de vermogensschade, die uit het verstrekken van deze lening voortvloeit.
4.27.
De rechtbank voegt aan het voorgaande nog toe dat er geen concrete feiten en omstandigheden zijn aangedragen die maken dat niet van de gemiddelde tijdsbesteding van een bewind kan worden uitgegaan. Dat het ging om een groot vermogen is daarvoor niet genoeg. Het lag op de weg van [gedaagde sub 1] , de maatschap en de maten om duidelijk te maken dat er daadwerkelijk en op goede gronden andere uitgangspunten zouden moeten worden gehanteerd omdat er meer werk moest worden gestoken in het bewind, maar zij hebben dat nagelaten.
Omvang schade uit leningen en declaraties
4.28.
Met inachtneming van het voorgaande stelt de rechtbank de schade over schadeperiode I als volgt vast.
schade als gevolg van het verstrekken van leningen aan [bedrijf 4] BV en haar deelnemingen: € 1.010.205,00
schade als gevolg van excessieve declaraties:
178.425,00
Totaal € 1.188.630,00.
4.29.
Met inachtneming van het voorgaande stelt de rechtbank de schade over schadeperiode II als volgt vast:
schade als gevolg van het verstrekken van leningen aan [bedrijf 4] BV en haar deelnemingen: € 1.427.155,00
schade als gevolg van excessieve declaraties:
94.948,00
Totaal € 1.522.103,00
Kosten vaststellen van de schade
4.30.
De kinderen [eisers] vorderen € 8.345,00 als vergoeding van de door hen gemaakte kosten tot het vaststellen van de schade. Zij hebben dit bedrag samengesteld uit kosten ter controle van de schadebegroting door [accountantskantoor 1] ) van € 2.294,58 en de kosten van [deskundige] van € 6.500,00.
4.31.
[gedaagde sub 1] , de maatschap en de maten hebben aangevoerd dat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen. De kosten van [accountantskantoor 1] zijn niet inzichtelijk gemaakt en het is niet duidelijk welke stukken [accountantskantoor 1] heeft gecontroleerd. Het rapport van [deskundige] is ondeugdelijk en komt om die reden niet voor vergoeding in aanmerking, aldus [gedaagden c.s.] De kinderen [eisers] hebben daartegen ingebracht dat zij [accountantskantoor 1] als goedkoper kantoor hebben verzocht om de facturen en bankafschriften te ordenen, waarna de – duurdere registeraccountant [deskundige] die werkzaamheden slechts hoefde te controleren.
4.32.
De rechtbank oordeelt dat de kosten, zeker in relatie tot de omvang van de vordering, redelijk zijn en in redelijkheid gemaakt konden worden. Het is immers noodzakelijk om in een feitelijk complexe zaak een goede ordening aan te brengen (de werkzaamheden van [accountantskantoor 1] ) en dat die ordening vervolgens door [deskundige] gecontroleerd diende te worden. Uit de oordelen over de omvang van de schade volgt dat de rechtbank het rapport van [deskundige] deugdelijk acht. De kosten komen voor vergoeding in aanmerking.
De kinderen [eisers] hebben gevorderd dat over deze kosten wettelijke rente moet worden betaald vanaf 1 januari 2010. Zij hebben dit niet nader gemotiveerd. De rechtbank zal de wettelijke rente over deze kosten toewijzen vanaf de dag van de dagvaarding, 7 september 2016.
Voordeelsverrekening en verdeling ervan
4.33.
Het staat vast dat de kinderen [eisers] op grond van de vaststellingsovereenkomst tussen hen en de notaris een bedrag van € 1.050.000,00 aan schadevergoeding hebben ontvangen. De kinderen [eisers] menen dat dat bedrag niet als voordeel mag worden verrekend, omdat de schade opzettelijk is aangericht.
4.34.
De rechtbank oordeelt dat het door de kinderen [eisers] ontvangen bedrag van de notaris moet worden verrekend met de hiervoor berekende schade. Het handelen van de notaris is niet los te zien van het handelen van [gedaagde sub 1] rond de leningen die door [gedaagde sub 1] aan de vennootschappen zijn verstrekt. Immers, in de zaak (zo blijkt uit de dagvaarding in die zaak, overgelegd door [gedaagden c.s.] ) tegen de notaris hebben de kinderen [eisers] haar verweten dat zij, kort gezegd, met [gedaagde sub 1] heeft samengewerkt om een deel van de verstrekte leningen als het ware te legaliseren. Of dat werkelijk zo is zal de rechtbank in het midden laten, omdat in die zaak geen uitspraak is gedaan. Het gaat niet aan dat de benadeelde twee maal een vergoeding ontvangt ter compensatie van hetzelfde vermogensverlies. De kinderen [eisers] hebben erop gewezen dat, indien de schade opzettelijk wordt toegebracht, van dit uitgangspunt kan worden afgeweken. Dat is op zichzelf mogelijk, maar in dit geval en met name gezien de samenhang tussen het handelen van [gedaagde sub 1] en de notaris, ziet de rechtbank geen aanleiding om een uitzondering te maken op het beginsel van de voordeelsverrekening. Over welke periode dit bedrag verrekend moet worden (deels over schadeperiode I en deels over schadeperiode II, zoals de kinderen [eisers] bepleiten, dan wel geheel over schadeperiode II, zoals [gedaagden c.s.] menen), zal hierna worden behandeld.
4.35.
Ten eerste moet daartoe worden vastgesteld waarop de vaststellingsovereenkomst tussen de kinderen [eisers] en de notaris betrekking had. [gedaagden c.s.] heeft de dagvaarding in de procedure van de kinderen [eisers] tegen de notaris overgelegd. In de dagvaarding is onder meer vermeld dat de notaris op 11 mei 2009 een akte “correctie securering gelden in verband met afgifte legaat” heeft verleden, waarin een bedrag van
€ 1.298.200,00, afkomstig uit de verkoopopbrengst van een aan de kinderen [eisers] toebehorende en niet onder bewind staande woning te [woonplaats] wordt gesecureerd ten behoeve van het door [erflater] aan [A] gegeven legaat. In die dagvaarding is de notaris verweten dat zij ervan op de hoogte was of had moeten zijn dat [gedaagde sub 1] als executeur reeds had verklaard in de verklaring van erfrecht (die door het kantoor van de notaris was opgesteld) en de aangifte erfbelasting dat hij reeds een bedrag van ruim 1 miljoen euro voor dat doel had gesecureerd en bovendien, anders dan in de akte staat, dat de schuld van [erflater] veel kleiner was dan in deze akte is gesuggereerd. De rechtbank Amsterdam heeft de kinderen [eisers] in het gelijk gesteld. Nadat de zaak in hoger beroep was hebben de kinderen [eisers] en de notaris de vaststellingsovereenkomst gesloten.
4.36.
Uit de stellingen van partijen leidt de rechtbank af dat het bedrag inderdaad uit het niet onder bewind staande vermogen van de kinderen [eisers] is verplaatst naar het door [gedaagde sub 1] beheerde vermogen. Het verwijt dat de kinderen [eisers] aan [gedaagde sub 1] maken is dat hij dit bedrag ook heeft gebruikt voor het verstrekken van leningen aan [bedrijf 4] BV en [bedrijf 5] BV en om (daarmee) zijn declaraties te betalen. Dat heeft hij gedaan, zo staat te lezen in de dagvaarding tegen de notaris in de nummers 56 en 57, door genoemd bedrag eerst op een afzonderlijke rekening te zetten, er daarna effecten mee te kopen en per 31 december 2009 aan te vullen tot € 1.275.346,35. In de periode van 1 januari 2010 tot 31 december 2011 heeft [gedaagde sub 1] de effecten verkocht en de opbrengst ervan, €1.359.246,53, aan [bedrijf 4] BV en [bedrijf 5] BV overgeboekt, aldus de kinderen [eisers] . [gedaagden c.s.] heeft deze gang van zaken op zichzelf niet betwist.
De rechtbank stelt vast dat op grond van deze notariële akte [gedaagde sub 1] het bedrag van
€ 1.298.200,00 (de opbrengst van de vermelde woning) in 2009 uit het vermogen van de kinderen [eisers] heeft verplaatst naar het vermogen dat onder zijn bewind was. Voorts stelt de rechtbank vast dat [gedaagde sub 1] pas in de jaren 2010 en 2011 dat bedrag heeft overgemaakt aan [bedrijf 4] BV en [bedrijf 5] BV. In 2009 is weliswaar € 1.298.200,00 ten onrechte uit het niet onder bewind staande vermogen van de kinderen [eisers] weggenomen, maar als [gedaagde sub 1] dat vermogen inderdaad blijvend zou hebben gesecureerd, hadden de kinderen [eisers] daardoor op zichzelf geen schade geleden. De schade is eerst ontstaan in 2010 doordat [gedaagde sub 1] in dat jaar het ‘gesecureerde’ vermogen heeft overgemaakt aan [bedrijf 4] BV en [bedrijf 5] BV. Dat betekent dat de gehele schade uit dit voorval in schadeperiode II is ontstaan, zodat het gehele bedrag in mindering moet worden gebracht op de over schadeperiode II te betalen schadevergoeding. Deze voordeelsverrekening heeft ook gevolgen voor de berekening van de wettelijke rente, zoals hierna zal worden besproken.
Buitengerechtelijke kosten
4.37.
De kinderen [eisers] vorderen een bedrag van € 6.775,00 buitengerechtelijke kosten. Zij hebben echter niets gesteld omtrent deze kosten, ook niet naar aanleiding van het verweer van [gedaagden c.s.] . Dit onderdeel van de vordering wordt dan ook afgewezen.
Vaststelling van de te vergoeden schade
4.38.
Samenvattend stelt de rechtbank de totale schadevergoeding vast op:
Schadeperiode I: € 1.188.630,00
Schadeperiode II: € 1.522.103,00
af: verrekening voordeel
1.050.000,00-/-
€ 472.103,00
Kosten ter vaststelling van de schade:
€ 8.345,00
Totale schadevergoeding € 1.669.078,00.
[gedaagde sub 1] is aansprakelijk voor de schade uit schadeperiode I. [gedaagde sub 1] , de maatschap en de maten zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de schade uit schadeperiode II en de kosten van vaststelling van de schade.
Wettelijke rente
4.39.
De [gedaagden c.s.] hebben de wettelijke rente over schadeperiode 1 gevorderd vanaf [2007] , datum waarop [gedaagde sub 1] zijn werkzaamheden als bewindvoerder heeft aangevangen. Over schadeperiode II vorderen de kinderen [eisers] de wettelijke rente vanaf 1 januari 2010, de dag waarop deze periode begonnen is.
4.40.
De rechtbank zal de wettelijke rente toewijzen, maar niet met ingang van de gevorderde data. De rechtbank zal aansluiten bij de data waarop de onderscheiden leningen aan [bedrijf 4] BV, [bedrijf 5] BV danwel [bedrijf 3] zijn verstrekt. Dat zijn immers de data waarop de kinderen [eisers] in hun vermogen zijn aangetast (zoals ook [deskundige] in haar rapport in noot 8 vermeldt).
4.41.
De rechtbank merkt op dat in het overzicht in het rapport van [deskundige] (pagina 12 van haar rapport) het totaal van het vanwege de lening aan [bedrijf 3] geleende bedrag is opgenomen; de hoofdsom verminderd met het terugbetaalde bedrag. De rechtbank zal de wettelijke rente over dit bedrag in navolging van [deskundige] berekenen vanaf 17 december 2007, zoals in onderstaande tabel door [deskundige] is vermeld. De rechtbank neemt met betrekking tot schadeperiode I Tabel 3 uit het rapport van [deskundige] over en oordeelt dat de wettelijke rente berekend moet worden over de daarin vermelde bedragen vanaf de daarbij genoemde data:
17-09-07 [rekeningnummer] T.n.v. [bedrijf 4] BV € 50.000
05-12-07 [rekeningnummer] T.n.v. [bedrijf 4] BV € 50.000
17-12-07 [rekeningnummer] T.n.v. [bedrijf 3] mc. Ltd. € 600.205
02-06-08 [rekeningnummer] T.n.v. [bedrijf 4] BV € 50.000
06-10-08 [rekeningnummer] T.n.v. [bedrijf 4] BV € 50.000
08-01-09 [rekeningnummer] T.n.v. [bedrijf 4] B.V. € 50.000
27-02-09 [rekeningnummer] T.n.v. [bedrijf 4] BV € 25.000
3 1-03-09 [rekeningnummer] T.n.v. [bedrijf 4] BV € 15.000
29-04-09 [rekeningnummer] T.n.v. [bedrijf 4] BV € 20.000
22-07-09 [rekeningnummer] T.n.v. [bedrijf 4] BV € 50.000
20-10-09 [rekeningnummer] T.n.v. [bedrijf 4] B.V € 50.000
Totaal € 1.010.205
4.42.
De rechtbank neemt met betrekking tot schadeperiode II Bijlage 1 bij het schaderapport van [deskundige] (pagina’s 22 tot en met bovenaan 25) over en verwijst daarnaar. De rechtbank oordeelt dat de wettelijke rente berekend moet worden over de daarin vermelde bedragen vanaf de daarbij genoemde data. De rechtbank zal deze bijlage aan het vonnis hechten.
De wettelijke rente over de hier genoemde bedragen zal worden berekend tot de dag van de betaling door [gedaagden c.s.] . Daarbij dient de wettelijke rente over het totaal te worden betaald tot de dag van betaling van de schadevergoeding door de notaris van € 1.050.000,00. Omdat een precieze betalingsdatum niet is vermeld, neemt de rechtbank als betalingsdatum aan de dagtekening van de vaststellingsovereenkomst, te weten 8 juni 2016. Na die dag zal de wettelijke rente verschuldigd over het restant verschuldigd zijn. Dat betekent dat op de in Bijlage 2 van het rapport van [deskundige] genoemde bedragen steeds de wettelijke rente moet worden berekend vanaf de data van geldlening, alles tot 8 juni 2016 en vervolgens over het dan resterende totaal tot aan de betaling.
Matiging
4.43.
Nu de totale voor vergoeding in aanmerking komende schade is vastgesteld moet worden beoordeeld of en zo ja, in hoeverre, de schadevergoeding in het licht van artikel 6:109 BW gematigd moet worden, zoals verzocht.
4.44.
[gedaagde sub 1] , de maatschap en de maten voeren aan dat volledige vergoeding van de schade aan de kinderen [eisers] voor hen tot onaanvaardbare gevolgen zal leiden. Zij wijzen er op dat de kinderen [eisers] een aanzienlijk vermogen hebben geërfd en dat door de veroordeling [gedaagde sub 1] en de maten, zijn kinderen, ernstig in hun bestaansmogelijkheden worden beperkt, terwijl de maten niet betrokken zijn geweest bij de verweten handelingen. Reeds nu is er door de kinderen [eisers] op vele objecten van [gedaagde sub 1] en van (echtgenoten van) de maten beslag gelegd.
De kinderen [eisers] hebben dit verweer tijdens de comparitie van partijen bestreden.
4.45.
De rechtbank oordeelt als volgt. Uit de door [gedaagde sub 1] en de maten gestelde feiten en omstandigheden kan niet worden afgeleid dat toekenning van de gevorderde schadevergoeding tot onaanvaardbare gevolgen zal leiden. De aard van de aansprakelijkheid, namelijk uit onrechtmatige daad, laat daarvoor weinig ruimte en daarbij komt dat [gedaagde sub 1] als bewindvoerder en jarenlange adviseur van hun vader voor de kinderen [eisers] een vertrouwenspositie innam en dat vertrouwen heeft beschaamd. Verder blijkt niet uit de stukken in hoeverre [gedaagde sub 1] en de maten door betaling zodanig in hun draagkracht worden aangetast dat (volledige) betaling niet kan worden geëist. Inzicht in hun financiële situatie is niet gegeven. Het beroep op matiging wordt dan ook verworpen.
Proceskosten en beslagkosten
4.46.
De kinderen [eisers] hebben een groot aantal conservatoire (derden)beslagen gelegd ten laste van [gedaagden c.s.] en echtgenoten van de maten van de maatschap. Zij vorderen vergoeding van die kosten, in totaal € 10.822,88, naar de rechtbank aanneemt inclusief het salaris van de advocaat bij de onderscheiden verzoekschriften tot het leggen van de beslagen. [gedaagden c.s.] heeft tegen dit deel van de vordering verweer gevoerd. In zijn visie zijn de beslagen onnodig, excessief, en in voorkomende gevallen zonder rechtsgrond en daardoor vexatoir.
4.47.
Voor zover [gedaagden c.s.] menen dat de ten laste van [gedaagden c.s.] gelegde conservatoire beslagen op onjuiste gronden zijn gelegd, faalt dat verweer, reeds omdat zij zullen worden veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding.
4.48.
Met betrekking tot het conservatoire beslag op de woning van de echtgenote van [gedaagde sub 1] hebben de kinderen [eisers] gesteld dat zij in het huwelijksgoederenregister hebben gecontroleerd op wiens naam die woning staat. Daaruit kon niet worden afgeleid dat de woning uitsluitend van de echtgenote van [gedaagde sub 1] was, waarna zij het beslag hebben laten leggen. Nadat hen was gebleken dat de woning uitsluitend op naam van de echtgenote stond, hebben de kinderen [eisers] het beslag opgeheven. Deze stelling is door [gedaagden c.s.] niet gemotiveerd betwist. Het is niet aan de kinderen [eisers] te verwijten dat in het huwelijksgoederenregister een onjuiste vermelding stond, terwijl zij wel onderzoek daarnaar hadden gedaan en daarmee voldoende zorgvuldig tot beslaglegging zijn overgegaan.
4.49.
De kinderen [eisers] hebben voorts beslag gelegd op het onverdeelde aandeel in de woning die aan U.Th. [gedaagde sub 1] , gedaagde sub 2, en zijn echtgenote toebehoort. De rechtbank vermag niet in te zien op welke gronden een dergelijk beslag vexatoir zou zijn.
4.50.
Voorts voert [gedaagden c.s.] aan dat ten onrechte beslag is gelegd op een motorfiets op naam van de echtgenoot van [gedaagde sub 4] , [gedaagde sub 1] , gedaagde sub 3 en op de auto van de echtgenote van [gedaagde sub 1] . Deze verweren worden niet feitelijk onderbouwd.
4.51.
[gedaagden c.s.] heeft nog enkele andere derdenbeslagen genoemd onder diverse verzekerings- en pensioenmaatschappijen, maar hij heeft niet vermeld welke specifieke bezwaren hij tegen die beslagen heeft. Die verweren worden als niet gemotiveerd gepasseerd.
4.52.
De beslagkosten van € 10.822,88 zullen worden toegewezen als gevorderd.
4.53.
[gedaagden c.s.] zal, als de in het ongelkijk gestelde partij, in de kosten van de procedure worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van de kinderen [eisers] tot aan de uitspraak begroot als volgt:
explootkosten € 105,68
griffierecht 1.548,00
salaris advocaat
6.422,00(2 punten à € 3.211,00)
€ 8.075,68.
Vonnis uitvoerbaar bij voorraad
4.54.
[gedaagden c.s.] verzoeken de rechtbank het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Zij vrezen dat de kinderen [eisers] kort na het te wijzen vonnis zullen overgaan tot uitwinning van de beslagen goederen en dat op die wijze voor [gedaagden c.s.] extra schade zal ontstaan, met name als gevolg van de mogelijk lagere opbrengst van goederen bij executoriale verkoop. Tijdens de comparitie van partijen heeft [gedaagden c.s.] daaraan doen toevoegen dat zijns inziens het gerechtshof in de hoger beroepsprocedure tegen het vonnis van 9 december 2015 tot een ander oordeel zal komen. Hij verwijst naar een opinie van prof. mr. A.I.M. van Mierlo, waarin deze beargumenteert waarom dat zo is, met name met betrekking tot het oordeel dat de maatschap mede (en hoofdelijk) aansprakelijk is voor de ontstane schade. Het is niet aan de rechtbank om hier in deze procedure verder op in te gaan en ziet in de argumenten geen reden om de gevraagde verklaring tot uitvoerbaarheid bij voorraad af te wijzen. Als de kinderen [eisers] overgaan tot executie van dit vonnis en zij de hoger beroepsprocedure verliezen, komen de eventuele uit de executie voortvloeiende schade van de veroordeelden voor hun rekening. Het verweer wordt verworpen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] tot betaling aan de kinderen [eisers] van € 1.188.630,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over de bedragen, zoals die in punt 4.41 is gespecificeerd, steeds tot aan de betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagden c.s.] tot betaling aan de kinderen [eisers] van
€ 472.103,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over de bedragen, zoals die in de aan dit vonnis gehechte Bijlage 1 uit het rapport van [deskundige] is gespecifieerd, te berekenen tot aan 8 juni 2016, en vervolgens over het op die dag resterende deel, steeds tot aan de betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagden c.s.] tot betaling van € 8.344,58, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 7 september 2016 tot aan de betaling,
5.4.
veroordeelt [gedaagden c.s.] tot betaling van € 10.822,88 wegens beslagkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 september 2016 tot aan de betaling,
5.5.
veroordeelt [gedaagden c.s.] in de kosten van de procedure, tot aan de uitspraak aan de zijde van de kinderen [eisers] begroot op € 8.075,68, waarvan € 6.422,00 voor salaris van de advocaat,
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.S. Penders, mr. P. Dondorp en mr. J.O. Zuurmond en in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2017. [1]

Voetnoten

1.type: LP (4213)