In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, staat de vraag centraal of de gedaagden, twee besloten vennootschappen, aansprakelijk zijn voor de kosten van houtrotherstel die door de eiseres, een schilderbedrijf, zijn gemaakt. De eiseres had een opdracht gekregen van de gedaagde sub 2 om schilderwerk uit te voeren aan een complex van 86 woningen, waarbij een stelpost van € 5.000 was opgenomen voor houtrotherstel. De eiseres vorderde betaling van € 21.656,02, inclusief buitengerechtelijke incassokosten, omdat de kosten voor houtrotherstel de stelpost overschreden. De rechtbank moest beoordelen of de eiseres de kosten voor houtrotherstel in rekening mocht brengen, gezien de afspraken die waren gemaakt over de stelpost en de procedure die gevolgd moest worden voor het uitvoeren van extra werkzaamheden.
De rechtbank oordeelde dat de eiseres niet de afgesproken procedure had gevolgd, maar dat de gedaagden niet hadden aangetoond dat zij hierdoor in hun belangen waren geschaad. De rechtbank concludeerde dat de stelpost niet als een maximumbedrag kon worden beschouwd en dat de eiseres recht had op betaling van de meerkosten, omdat de gedaagden niet voldoende bewijs hadden geleverd dat de kosten niet gerechtvaardigd waren. De rechtbank wees de vordering van de eiseres toe, inclusief de gevorderde rente en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagden werden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het totaalbedrag aan de eiseres, evenals de proceskosten.