In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 11 oktober 2017, zijn twee eisers betrokken die vorderingen hebben ingesteld tegen een stichting, gedaagde, die actief is in de gezondheidszorg. De eisers, vertegenwoordigd door advocaat mr. H. den Besten, vorderen betaling van respectievelijk € 28.700 en € 32.018, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten en rente. De vorderingen zijn gebaseerd op een overeenkomst die samenhangt met een aandelenoverdracht, maar de rechtbank oordeelt dat de stellingen van de eisers onvoldoende zijn voor toewijzing. De rechtbank constateert dat de overgelegde overeenkomst niet ondertekend is en dat er onduidelijkheden zijn over de betalingen die de eisers stellen te hebben ontvangen. De rechtbank wijst de vorderingen af en veroordeelt de eisers in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde zijn begroot op € 3.082,00. De wettelijke rente over deze kosten wordt toegewezen, evenals de nakosten, met inachtneming van de wettelijke bepalingen. De rechtbank concludeert dat de eisers niet hebben aangetoond dat de gedaagde hen de gevorderde bedragen verschuldigd is, en dat er geen aanleiding is voor een comparitie van partijen.