Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.Het verloop van de procedure
- het verzoekschrift van [verzoekster] , ter griffie ingekomen op 4 augustus 2017, met 8 producties;
- het verweerschrift van [verweerster] , ter griffie ingekomen op 29 augustus 2017, met 7 producties;
- aanvullende producties 1 tot en met 5 van [verzoekster] ;
- producties 8 tot en met 11 van [verweerster] ;
- de aanvullende productie 6 van [verzoekster] ;
- de pleitnota van [verzoekster] ;
- de pleitnota van [verweerster] ;
2.De feiten
3.Het verzoek en het verweer
4.De beoordeling
wederomverlof te mogen nemen. [verweerster] mocht er bovendien tegenover haar werkgever blijk van geven enig begrip te hebben voor de positie waarin de werkgever in die situatie verkeert. Van dat begrip is de kantonrechter onvoldoende gebleken. Weliswaar opereerde ook [verzoekster] vervolgens erg onhandig met het doen van een voorstel om het verlof te verlenen op voorwaarde dat een derde ( [naam] ) de kosten draagt, maar de kantonrechter heeft geen grond om aan te nemen dat [verzoekster] zich hierin halsstarrig wilde opstellen. Ter zitting heeft de vennoot van [verzoekster] toegelicht dat zij ook niet juridisch is onderlegd en dat haar op dat moment dit voorstel een goede oplossing leek. Zeker nu [verweerster] nog voor haar vertrek naar Spanje juridische ondersteuning verkreeg en met de wetenschap dat [verzoekster] een kleine werkgever is zonder ondersteuning van een professionele personeelsafdeling, had het voor de hand gelegen dat [verweerster] zou onderzoeken of de vorm van een minnelijke regeling van het verlof (factuur of niet) het springende punt is. Het komt de kantonrechter voor dat uiteindelijk niet de vorm maar de inhoud beslissend is. De kernvraag is immers of er sprake is van een redelijke oplossing als [verweerster] een vergoeding betaalt voor (mogelijk) misgelopen omzet van [verzoekster] en of [verweerster] bereid was daaraan haar medewerking te verlenen. Dat dit niet (kenbaar) is onderzocht, dient voor rekening van [verweerster] te komen als het gaat om de vraag of [verzoekster] zich als goed werkgever heeft gedragen.