5.3Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feiten 1 en 3
In bijlage II – waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd – heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, waarin de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden staan vermeld.
Bewijsoverweging
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat er sprake was van opzet en dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte kennis heeft genomen van de foto’s, zodat ook niet kan worden vastgesteld dat sprake was van bezit als bedoeld in artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast is er volgens de raadsvrouw onvoldoende bewijs dat verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het slachtoffer minderjarig was. De rechtbank verwerpt de verweren van de raadsvrouw en overweegt hiertoe als volgt.
Verdachte en het slachtoffer zijn via een chatsite met elkaar in contact gekomen. Daaropvolgend hebben er verschillende MSN-gesprekken plaatsgevonden tussen verdachte en het slachtoffer. Verdachte en het slachtoffer hebben eveneens contact gehad via de mail en via WhatsApp. Vaststaat dat verdachte en het slachtoffer in de periode van
18 oktober 2012 tot en met 29 december 2012 contact hebben gehad.
De rechtbank ziet aanleiding de (ten laste gelegde) periode bij beide feiten hiertoe te beperken. Uit het dossier kan niet worden opgemaakt dat er al voor 18 oktober 2012 (seksueel getint) contact was tussen verdachte en het slachtoffer. Verder blijkt dat dit contact is gestopt per 30 december 2012. Niet blijkt dat de kinderpornografische afbeeldingen van [slachtoffer] , die zijn aangetroffen op de computer van verdachte, voor verdachte toegankelijk waren tussen 29 december 2012 en de datum van inbeslagname, te weten 9 december 2014. Verdachte heeft zelf verklaard dat hij de bestanden na het verbreken van het contact met het slachtoffer eind december 2012 heeft verwijderd.
Verdachte maakte in de periode dat hij contact had met het slachtoffer gebruik van het
e-mailadres [e-mailadres] @live.com. De inhoud van de MSN-gesprekken en de e-mailberichten waren seksueel van aard. Uit de MSN-gesprekken en de e-mailberichten blijkt dat verdachte het slachtoffer opdrachten heeft gegeven om foto’s van zichzelf te maken en het slachtoffer moest deze foto’s vervolgens opsturen naar verdachte.
De opdrachten bestonden onder andere uit het (deels) naakt poseren. Tevens moest het slachtoffer seksuele handelingen met zichzelf verrichten, al dan niet met een voorwerp. Het slachtoffer heeft aan het begin van het contact met verdachte aangegeven dat zij minderjarig was. Uit de MSN-gesprekken van 18 oktober 2012 en 3 november 2012 en de e-mail van
10 december 2012, die verdachte heeft verstuurd naar het slachtoffer, blijkt dat verdachte wist dat het slachtoffer minderjarig was. Daarnaast blijkt dat verdachte het slachtoffer in de MSN-gesprekken en de e-mailberichten noemt/begroet met onder andere, ‘ [bijnaam] ’ en hij noemt zichzelf ‘ [bijnaam] ’.
De bescherming van jeugdigen tegen seksuele verleiding staat centraal in artikel 248a van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht, doordat er een groot leeftijdsverschil is tussen verdachte en het slachtoffer. Enerzijds is sprake van een destijds 14-jarig meisje dat op de middelbare school zat, anderzijds van een volwassen man van toen 43 jaar oud. Het slachtoffer stond aan het begin van haar seksuele ontwikkeling.
De verschillende levensfasen waarin beiden zich bevonden lopen dusdanig uiteen dat niet alleen sprake is van een groot leeftijdsverschil, maar ook van een groot verschil in maatschappelijke positie. Daardoor heeft verdachte misbruik gemaakt van uit feitelijke verhoudingen voorvloeiend overwicht.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat kan worden bewezen dat de MSN-gesprekken, e-mails en de WhatsApp-gesprekken die verdachte heeft gevoerd met het slachtoffer, erop gericht waren het slachtoffer te bewegen ontuchtige handelingen te plegen.
Na onderzoek door de politie zijn op de computer van verdachte afbeeldingen aangetroffen die geclassificeerd zijn als kinderpornografische afbeeldingen. Verdachte heeft verklaard dat deze afbeeldingen op zijn computer terecht zijn gekomen in de periode dat hij contact had met het slachtoffer. Daarnaast heeft verdachte verklaard dat het slachtoffer hem foto’s heeft gestuurd. Het slachtoffer heeft verklaard dat zij seksueel getinte foto’s van zichzelf heeft gemaakt en dat zij deze foto’s naar verdachte heeft verstuurd. De verklaring van het slachtoffer wordt onder andere ondersteund door het feit dat de desbetreffende foto’s van het slachtoffer zijn aangetroffen op de in beslag genomen laptop van verdachte.
Verdachte heeft aldus gedurende de periode dat zij contact hadden het slachtoffer opdrachten gegeven om seksueel getinte foto’s van zichzelf te maken en gezegd dat zij deze naar hem moest versturen.
De rechtbank is van oordeel dat hieruit kan worden afgeleid dat verdachte opzet had op het in het bezit hebben van deze afbeeldingen. Nu het slachtoffer op dat moment minderjarig was, betroffen het kinderpornografische afbeeldingen. En hoewel het opzetvereiste zich niet uitstrekt tot de leeftijd van het slachtoffer, kan niet onopgemerkt blijven dat duidelijk blijkt dat verdachte van de minderjarigheid van het slachtoffer op de hoogte was.
Verdachte heeft daarnaast foto’s, waarop het slachtoffer te zien was – en die later door de politie als kinderpornografisch zijn aangemerkt - en die zij had verstuurd naar verdachte, op een A3 formaat papier geplaatst, hier een foto van gemaakt en heeft op 19 december 2012 deze foto gemaild naar het slachtoffer.
De rechtbank is aldus van oordeel dat verdachte kinderpornografische afbeeldingen heeft ontvangen van het slachtoffer, deze willens en wetens onder zich heeft gehouden, deze op een A3 papier heeft geplaatst, hiervan een foto heeft gemaakt en deze foto, met kinderpornografische afbeeldingen, vervolgens heeft verspreid door deze foto via de mail te versturen naar het slachtoffer.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte beschikkingsmacht heeft gehad over de kinderpornografische afbeeldingen, zoals voor het opzettelijk bezit van kinderpornografisch materiaal vereist is. De rechtbank acht het op grond van het voorgaande volstrekt ongeloofwaardig dat verdachte niet wist dat hij kinderporno had ontvangen en dat hij de afbeeldingen, die hij had ontvangen van het slachtoffer, onmiddellijk heeft verwijderd.
De verklaring van verdachte dat hij na 10 december 2012 geen contact meer heeft gehad met het slachtoffer, acht de rechtbank eveneens ongeloofwaardig. De rechtbank verwijst in dit verband naar de verklaring van het slachtoffer dat er tot eind december 2012 contact is geweest met verdachte en naar de e-mailberichten van 13 en 17 december 2012 en de WhatsApp-berichten van 29 december 2012 tussen verdachte en het slachtoffer. Weliswaar heeft verdachte in een e-mail van 10 december 2012 aan het slachtoffer aangegeven dat hij het contact met haar wilde verminderen, maar uit de inhoud van de e-mails en WhatsApp-berichten die verdachte na 10 december 2012 aan haar heeft verzonden, blijkt niet dat verdachte het contact daadwerkelijk heeft verbroken. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat verdachte het slachtoffer op 29 december 2012 een opdracht heeft gegeven om een foto van zichzelf te maken waarop te zien is dat zij seksuele handelingen met zichzelf verricht en heeft gezegd dat zij de foto naar hem moest e-mailen. De printscreens van de e-mails tussen het e-mailadres, [e-mailadres] @live.com, en het e-mailadres van het slachtoffer wijken, gelet op de inhoud, niet op essentiële punten af van de e-mails die verzonden zijn voor 10 december 2012. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om te twijfelen aan de (inhoud van de) e-mails en hecht daarom geen waarde aan de verklaring van verdachte dat hij deze berichten niet zou hebben verstuurd.