ECLI:NL:RBMNE:2017:4912

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 september 2017
Publicatiedatum
29 september 2017
Zaaknummer
16/096147-17
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in vervolging voor valsheid in geschrifte na afleggen van een verklaring als verdachte

Op 29 september 2017 heeft de politierechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van valsheid in geschrifte. De verdachte had op 21 februari 2017 een verklaring afgelegd tijdens een verhoor door de politie, maar de politierechter oordeelde dat deze verklaring feitelijk een getuigenverklaring betrof in de zaak van een medeverdachte. De verdachte was niet geïnformeerd dat zij als getuige de waarheid diende te spreken en was niet gewaarschuwd dat haar verklaring mogelijk strafrechtelijke gevolgen kon hebben. Dit leidde de politierechter tot de conclusie dat het vervolgen van de verdachte in strijd was met het pressieverbod zoals neergelegd in artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering.

De politierechter verklaarde het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging voor het tweede feit, dat betrekking had op valsheid in geschrifte. De rechter benadrukte dat de verdachte gedurende het verhoor de status van verdachte had behouden en dat er geen aanwijzingen waren dat zij op enig moment als getuige was gehoord. De politierechter oordeelde dat het systeem van strafvordering niet toestaat dat een verdachte wordt vervolgd voor een verklaring die zij heeft afgelegd in de hoedanigheid van verdachte.

Ten aanzien van het eerste feit, heling van een fiets, oordeelde de politierechter dat het Openbaar Ministerie niet in staat was om wettig en overtuigend bewijs te leveren, waardoor de verdachte ook voor dit feit werd vrijgesproken. De uitspraak benadrukt de belangrijke waarborgen voor verdachten in het strafproces en de noodzaak om hen correct te informeren over hun rechten en de gevolgen van hun verklaringen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/096147-17
Vonnisvan de politierechter van
29 september 2017
bij verstekgewezen in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [1971] te [geboorteplaats] (Groot-Brittannië),
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
15 september 2017. Verdachte is niet verschenen.
De politierechter heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie en van wat door de officier van justitie naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1
op 13 augustus 2016 te Utrecht een fiets heeft geheeld;
feit 2
op 21 februari 2017 te Utrecht valsheid in geschrifte heeft gepleegd, door bij haar verdachtenverhoor een valse verklaring af te leggen en/of door die verklaring vervolgens te ondertekenen.

3.Voorvragen

Ontvankelijkheid van de officier van justitie
Ten aanzien van feit 2
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie voor wat betreft feit 2 overweegt de politierechter ambtshalve als volgt.
De officier van justitie acht zichzelf ontvankelijk met betrekking tot de vervolging van de verdachte. De officier van justitie heeft gevorderd het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen te verklaren en zij heeft daartoe – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard.
De verdachte kan worden vervolgd en veroordeeld voor valsheid in geschrifte, zoals tenlastegelegd in feit 2, nu de verklaring die verdachte bij de politie als verdachte heeft afgelegd, feitelijk een verklaring betreft in de zaak van haar medeverdachte en niet zozeer een verklaring die ziet op haar eigen aandeel in het feit. De kern van verdachtes verklaring is feitelijk dan ook een getuigenverklaring. De verdachte heeft in haar verklaring volhard door hem te ondertekenen en heeft daarmee de juistheid van haar verklaring bevestigd. Uit het procesdossier volgt dat de verklaring die de verdachte heeft afgelegd leugenachtig is. Nu de afgelegde verklaring tot doel heeft te worden gebruikt in een strafrechtelijke procedure, namelijk die van haar medeverdachte, wordt voldaan aan alle bestanddelen van de delictsomschrijving van artikel 225 Wetboek van Strafrecht en heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrifte.
De politierechter overweegt als volgt.
De politie heeft de verdachte in deze zaak ontboden aan het politiebureau om te verschijnen als verdachte. De verdachte is vervolgens eenmaal verhoord. Bij aanvang van het verhoor is haar medegedeeld dat zij werd gehoord als verdachte terzake heling van een fiets. Aan de verdachte is de cautie gegeven. Zij heeft gedurende het verhoor de status van verdachte gehad en uit de formulering van de ondertekening van het verhoor blijkt dat zij deze status tot aan het einde van het verhoor heeft behouden.
Aan de verdachte is niet medegedeeld dat haar verklaring mogelijk zou kunnen worden gebruikt als getuigenverklaring in de zaak van de medeverdachte, noch dat zij als getuige de waarheid dient te spreken en de verdachte is er ook niet op gewezen dat zij zich met de ondertekening van haar verklaring mogelijk schuldig zou kunnen maken aan een strafbaar feit. Ten overvloede speelt in deze zaak ook nog mee dat haar als getuige mogelijk een verschoningsrecht toekwam, gezien haar relatie met de medeverdachte. Op basis van het voorgaande stelt de politierechter vast dat de verdachte louter als verdachte is gehoord en is er geen enkel aanknopingspunt om te veronderstellen dat zij op enig moment een getuigenverklaring heeft afgelegd in de zaak tegen haar medeverdachte, zoals de officier van justitie heeft betoogd. Daarmee heeft ook de door de verdachte onder haar verklaring geschreven handtekening een andere strekking dan de officier van justitie heeft gesteld. Daarnaast is verdachte over het tenlastegelegde feit, valsheid in geschrifte, niet gehoord en zodoende is zij niet in de gelegenheid gesteld een verklaring af te leggen over dit feit.
Onder deze gegeven omstandigheden is het vervolgen van een verdachte voor – feitelijk gezien – het afleggen van een onjuiste verklaring, strijdig met het in artikel 29 Wetboek van Strafvordering neergelegde pressieverbod. Door immers verdachten bloot te stellen aan de mogelijkheid van een strafrechtelijke vervolging door het afleggen van een verklaring, ontneemt dit verdachten de mogelijkheid om in alle vrijheid een keuze te maken tussen het gebruik te maken van het recht om te zwijgen of het afleggen van een verklaring, al dan niet strijdig met de waarheid. De mogelijkheid voor een officier van justitie om een verdachte, zoals in het onderhavige geval, te vervolgen voor valsheid in geschrifte of mogelijk meineed, past niet binnen het huidige systeem van het Wetboek van Strafvordering. Dientengevolge dient de officier niet-ontvankelijk te worden verklaard voor zover dit ziet op feit 2 van de tenlastelegging.
De politierechter komt op grond hiervan tot de volgende beslissing.
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte, ten aanzien van feit 2.
Ten aanzien van feit 1
De politierechter heeft ten aanzien van feit 1 vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat hijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Vrijspraak

Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie -zakelijk weergegeven- het volgende betoogd.
Ik vorder vrijspraak voor het onder feit 1 tenlastegelegde. Ik ben van mening dat het feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Het oordeel van de rechtbank
De politierechter acht het ten laste gelegde onder feit 1 niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De beslissing

De politierechter beslist als volgt:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.H.M. Druijf, politierechter, bijgestaan door mr. F.H. Batavier als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van de politierechter in deze rechtbank van 29 september 2017.
BIJLAGE:
De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat:
1
zij op of omstreeks 13 augustus 2016 te Utrecht,
een goed te weten een fiets (Batavus, Fuego-7) heeft verworven, voorhanden
gehad, en/ of overgedragen,
terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit
goed wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat het een door
misdrijf verkregen goed betrof;
( art 417BIS lid 1 ahf/ ond a Wetboek van Strafrecht )
( art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht )
2
zij op of omstreeks 21 februari 2017 te Utrecht
een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te
weten een proces-verbaal van verhoor verdachte,
valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, door bij haar
verdachtenverhoor een valse verklaring af te leggen en/of door die
verklaring vervolgens te ondertekenen,
met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door
anderen te doen gebruiken;
( art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht )