ECLI:NL:RBMNE:2017:4883

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 september 2017
Publicatiedatum
27 september 2017
Zaaknummer
444641 / HA RK 17-182
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechters in civiele procedure

In deze wrakingszaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 26 september 2017, heeft verzoekster een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechters mr. E. Bongers en mr. F.H. Charbon. Het verzoek is ingediend op 8 augustus 2017, naar aanleiding van een tussenvonnis van 3 mei 2017, dat verzoekster als nietig beschouwt. Verzoekster is van mening dat het tussenvonnis niet gemotiveerd is en dat de rechter niet heeft uitgelegd op basis waarvan de beslissing is genomen. Daarnaast heeft zij aangegeven dat de toelichting van mr. F.H. Charbon in een brief van 13 juli 2017 haar vertrouwen heeft geschaad.

De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld en vastgesteld dat het wrakingsverzoek niet tijdig is ingediend, aangezien het verzoek betrekking heeft op omstandigheden die zich eerder hebben voorgedaan. De wrakingskamer oordeelt dat verzoekster het verzoek ruim drie maanden na het vonnis van 3 mei 2017 en drie weken na de brief van 13 juli 2017 heeft ingediend, wat in strijd is met artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Hierdoor is het verzoek niet-ontvankelijk verklaard.

Ten overvloede heeft de wrakingskamer opgemerkt dat, zelfs als het verzoek tijdig was ingediend, de gronden die verzoekster heeft aangevoerd niet zouden leiden tot een gegronde wraking. De beslissingen van de rechters zijn procesbeslissingen die in beginsel niet door de wrakingskamer kunnen worden getoetst, tenzij er sprake is van een zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid. Dit was in dit geval niet aan de orde. De wrakingskamer heeft daarom het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk verklaard en de procedure voortgezet in de stand waarin deze zich bevond.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Wrakingskamer
Locatie: Utrecht
Zaaknummer: 444641 / HA RK 17-182
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 26 september 2017
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
[verzoekster], wonende te [woonplaats] , (verzoekster),

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • Het wrakingsverzoek van verzoekster van 8 augustus 2017;
  • De schriftelijke reactie van de rechter mr. F.H. Charbon van 24 augustus 2017;
  • Het verzoek om uitstel van verzoekster van 29 augustus 2017.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 12 september 2017 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
  • Verzoekster;
  • namens Stichting Portaal: [A] en mr. P.J. Gijsbertsen.
1.3.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Verzoekster verzoekt de rechtbank in haar wrakingsverzoek van 8 augustus 2017 de zaak over te doen met onpartijdige rechters en wraakt daarbij de rechters. Zij noemt geen namen van specifieke rechters. De wrakingskamer heeft het verzoek van verzoekster aangemerkt als zijnde gericht tegen mr. E. Bongers die het tussenvonnis van 3 mei 2017 heeft gewezen en tegen mr. F.H. Charbon die als dienstdoende rolrechter op 13 juli 2017 door middel van twee brieven op correspondentie van verzoekster heeft gereageerd. Het gaat om de zaak met zaaknummer 5660421 UC EXPL 17-1132.
2.2.
Verzoekster heeft het volgende ten grondslag gelegd aan haar wrakingsverzoek. Zij is het niet eens met het tussenvonnis van 3 mei 2017. Het tussenvonnis is niet gemotiveerd en de rechter heeft niet uitgelegd op grond waarvan de beslissing is genomen. Het tussenvonnis is nietig volgens verzoekster en daarom verzoekt zij de rechtbank dit te herzien door een andere, onpartijdige rechter. De toelichting die de rechter in de brief van 13 juli 2017 heeft gegeven, heeft haar vertrouwen verder geschonden.
2.3.
De rechter mr. E. Bongers heeft geen schriftelijke reactie ingediend. Hij is inmiddels niet meer werkzaam bij de rechtbank Midden-Nederland. De rechter mr. F.H. Charbon heeft niet berust in de wraking. In haar schriftelijke reactie stelt zij zich op het standpunt dat haar betrokkenheid in de zaak beperkt is omdat zij enkel de tekst voor de brief van 13 juli 2017 heeft aangeleverd. De brief van 13 juli 2017 is bedoeld als een uitleg hoe en waarom op deze wijze wordt gewerkt. De enige beslissing die zij heeft genomen is verzoekster uitstel verlenen voor het indienen van een conclusie van dupliek. Daarin valt volgens de rechter geen partijdigheid noch de schijn daarvan in te zien en zeker niet in het nadeel van verzoekster. Daarnaast is het niet aan partijen om te bepalen in welk stadium van de procedure de rechter tot een eindbeslissing dient te komen.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. In artikel 37, eerste lid, Rv is bepaald dat een verzoek tot wraking moet worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
3.2.
Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese hof voor de rechten van de mens ontwikkelde criteria.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan sprake zijn indien de rechter vanwege een persoonlijke overtuiging vooringenomen is. Ook kan daarvan sprake zijn indien zich feiten en omstandigheden voordoen die objectief bezien de (subjectieve) vrees bij de rechtzoekende rechtvaardigen dat het de rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
3.3.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de hiervoor bedoelde zin, dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
3.4.
Het wrakingsverzoek voldoet naar het oordeel van de wrakingskamer niet aan de eis van artikel 37, eerste lid, Rv. Het wrakingsverzoek dateert van 8 augustus 2017, maar ziet op omstandigheden die zich al eerder hebben voorgedaan, namelijk op 3 mei 2017 en 13 juli 2017. Uit artikel 37, eerste lid, Rv volgt naar het oordeel van de wrakingskamer dat een wrakingsverzoek terstond of kort na het kenbaar worden van de betreffende omstandigheden dient te worden ingediend. Het gegeven dat verzoekster ruim drie maanden na het vonnis van 3 mei 2017, ruim drie weken na de brief van 13 juli 2017 en één dag voor het aflopen van de haar verleende uitsteltermijn het wrakingsverzoek heeft ingediend, betekent dat het wrakingsverzoek niet tijdig is gedaan en daarom niet-ontvankelijk is.
3.5.
Ten overvloede overweegt de wrakingskamer als volgt. De gronden die verzoekster naar voren heeft gebracht kunnen – ook als het wrakingsverzoek tijdig zou zijn ingediend – niet leiden tot een gegronde wraking.
3.6.
De beslissing van mr. E. Bongers om een tussenvonnis te wijzen waarin hij een comparitie heeft gelast en de beslissing van mr. F.H. Charbon om aan verzoekster nader uitstel te verlenen tot het indienen van een conclusie van dupliek zijn procesbeslissingen. Van dergelijke beslissingen kan de juistheid in beginsel niet door de wrakingskamer worden getoetst. Slechts indien een procesbeslissing dermate onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat het oordeel van de rechter alleen kan voortvloeien uit een vooringenomenheid jegens verzoekster, althans dat de bij haar bestaande vrees daarvoor naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden.
3.7.
Daarvan is in dit geval geen sprake. Verzoekster is het inhoudelijk gezien niet eens met de beslissingen omdat volgens haar het geschil duidelijk is en de rechter direct vonnis had kunnen wijzen. Dit leidt echter niet tot de conclusie dat sprake is van dermate onbegrijpelijke procesbeslissingen dat deze een aanwijzing opleveren voor vooringenomenheid bij de rechters jegens verzoekster of één van de andere partijen.
3.8.
Gelet op hetgeen onder overweging 3.4 is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoekster, de rechters, andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van de Afdeling Civiel recht en bestuursrecht en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoekster met zaaknummer 5660421 UC EXPL
17-1132 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. drs. S.M. van Lieshout, voorzitter, en mr. A. van Dijk en mr. S.C. Hagedoorn als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. A.L. de Gier, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 september 2017.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.