In deze wrakingszaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 26 september 2017, heeft verzoekster een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechters mr. E. Bongers en mr. F.H. Charbon. Het verzoek is ingediend op 8 augustus 2017, naar aanleiding van een tussenvonnis van 3 mei 2017, dat verzoekster als nietig beschouwt. Verzoekster is van mening dat het tussenvonnis niet gemotiveerd is en dat de rechter niet heeft uitgelegd op basis waarvan de beslissing is genomen. Daarnaast heeft zij aangegeven dat de toelichting van mr. F.H. Charbon in een brief van 13 juli 2017 haar vertrouwen heeft geschaad.
De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld en vastgesteld dat het wrakingsverzoek niet tijdig is ingediend, aangezien het verzoek betrekking heeft op omstandigheden die zich eerder hebben voorgedaan. De wrakingskamer oordeelt dat verzoekster het verzoek ruim drie maanden na het vonnis van 3 mei 2017 en drie weken na de brief van 13 juli 2017 heeft ingediend, wat in strijd is met artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Hierdoor is het verzoek niet-ontvankelijk verklaard.
Ten overvloede heeft de wrakingskamer opgemerkt dat, zelfs als het verzoek tijdig was ingediend, de gronden die verzoekster heeft aangevoerd niet zouden leiden tot een gegronde wraking. De beslissingen van de rechters zijn procesbeslissingen die in beginsel niet door de wrakingskamer kunnen worden getoetst, tenzij er sprake is van een zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid. Dit was in dit geval niet aan de orde. De wrakingskamer heeft daarom het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk verklaard en de procedure voortgezet in de stand waarin deze zich bevond.