ECLI:NL:RBMNE:2017:4759

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 september 2017
Publicatiedatum
18 september 2017
Zaaknummer
6282816 AV EXPL 17-38
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • G.J. van Binsbergen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van verstekvonnis en herstelvonnis in kort geding over huurovereenkomst en ontruiming

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, heeft de kantonrechter op 20 september 2017 uitspraak gedaan over een geschil tussen [eiser] en [gedaagde] betreffende een huurovereenkomst voor korte duur. [gedaagde] huurde een woning van [eiser] voor een periode van zes maanden, met een huurprijs van € 600,- per maand. Na een eerdere uitspraak in kort geding op 26 juli 2017, waarin ontruiming werd gevorderd vanwege huurachterstand, heeft [gedaagde] verzet aangetekend. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen huurachterstand meer was, aangezien [gedaagde] de achterstallige huur tijdig had betaald. Hierdoor was de grondslag voor de ontruiming komen te vervallen.

De kantonrechter heeft verder overwogen dat de kennisgeving van het einde van de huurovereenkomst niet tijdig was gedaan, waardoor de ontruiming niet kon worden toegewezen. De rechter heeft het verstekvonnis en het herstelvonnis vernietigd en [gedaagde] veroordeeld tot betaling van wettelijke rente over de huurbedragen die eerder waren achterstallig. Tevens is [eiser] veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde]. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige communicatie over het eindigen van huurovereenkomsten en de noodzaak voor verhuurders om hun rechten zorgvuldig te waarborgen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummer: 6282816 AV EXPL 17-38 SW/1581
Kort geding vonnis van 20 september 2017 bij vervroeging
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
oorspronkelijk eiser, gedaagde in het verzet,
gemachtigde: mr. G. de Gelder,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
oorspronkelijk gedaagde, eiseres in het verzet,
gemachtigde: mr. R.F. Vogel.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het kort geding verstekvonnis van 26 juli 2017 met zaaknummer 6083572 AV EXPL 17-29;
  • het herstelvonnis van 1 augustus 2017;
  • de verzetdagvaarding (aan te merken als de conclusie van antwoord) van 7 september 2017;
  • de mondelinge behandeling op 12 september 2017, waarvan aantekening is gehouden door de griffier;
  • de pleitnota van [eiser] ;
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] huurt vanaf 1 december 2016 van [eiser] de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats 2] . De huurovereenkomst is aangegaan voor een half jaar, dus tot en met 31 mei 2017, en betreft noodopvang tot een andere woning beschikbaar is. De huurprijs bedraagt € 600,- per maand, vóór of op de tiende dag van iedere maand te voldoen.
2.2.
[eiser] heeft bij inleidende dagvaarding in kort geding van 22 juni 2017, kort gezegd - ontruiming gevorderd van het gehuurde en betaling van de huurachterstand van € 2.100,- berekend tot en met juni 2017, met nevenvorderingen.
2.3.
Bij kort geding verstekvonnis van 26 juli 2017 is de vordering van [eiser] toegewezen, met uitzondering van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten. Bij herstelvonnis van 1 augustus 2017 is een kennelijk fout in het verstekvonnis verbeterd.
2.4.
Bij exploot van 28 augustus 2017 zijn aan [gedaagde] het verstekvonnis en het herstelvonnis betekend en is aan haar bevel gedaan om het gehuurde binnen drie dagen te ontruimen en om tot betaling van in totaal € 4.262,95 over te gaan.
2.5.
Bij brief van 7 september 2017 hebben burgemeester en wethouders van de gemeente [woonplaats 2] aan [eiser] geschreven dat permanente of tijdelijke bewoning van bijgebouwen niet is toegestaan. De bewoning door [gedaagde] in de schuur/zomerhuis op het perceel van [eiser] is dan ook niet toegestaan en de overtreding dient uiterlijk 2 oktober 2017 beëindigd te zijn. Duurt de overtreding voort na 2 oktober 2017, dan is de gemeente voornemens om een last onder dwangsom op te leggen.

3.Het geschil

3.1.
[gedaagde] vordert bij verzetdagvaarding ontheffing van de veroordeling, tegen haar uitgesproken in het kort geding verstekvonnis, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten van de verzetprocedure.
3.2.
[gedaagde] heeft (kort gezegd) in verzet aangevoerd dat zij de achterstallige huur voor maart, april en mei 2017 van € 1.500,- op 8 juni 2017 aan [eiser] heeft betaald en de huur voor juni 2017 op 21 juni 2017. Nadien is de huur voor juli 2017 betaald op 10 juli 2017 en de huur voor augustus 2017 op 20 juli 2017. [gedaagde] dacht dat de zitting van 20 juli 2017 niet door zou gaan, omdat er geen sprake meer was van een huurachterstand. Ontruiming is hierdoor niet langer gerechtvaardigd.

4.De beoordeling

Tijdig verzet?
4.1.
[eiser] heeft gesteld dat het verzet niet tijdig is ingesteld, omdat het verstekvonnis van 26 juli 2016 op 27 juli 2017 aangetekend aan [gedaagde] is verzonden en zij heeft getekend voor ontvangst op 28 juli 2017. De kantonrechter overweegt dat het verzet op grond van artikel 143 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) dient te worden ingesteld binnen 4 weken na betekening van het verstekvonnis, of na het plegen door deze van enige daad waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging aan de oorspronkelijk gedaagde bekend is. [gedaagde] heeft betwist dat het verstekvonnis als bijlage bij de aangetekende brief was gevoegd, zodat dit in deze kort gedingprocedure niet is komen vast te staan. Maar ook als deze er wel bij zat, geldt dat pas van een daad van bekendheid sprake is als die daad naar buiten is verricht en de hiervoor bedoelde bekendheid daaruit ondubbelzinnig volgt. De enkele bekendheid met het bestaan van het verstekvonnis is onvoldoende; de veroordeelde moet bekend zijn met de strekking en hoofdinhoud van het vonnis. Het toezenden en in ontvangst nemen van het vonnis is nog geen daad van bekendheid. Bij het aannemen van een daad van bekendheid moet terughoudendheid worden betracht, onder meer met het oog op artikel 6 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en het daarin besloten fundamentele recht om te worden gehoord. De verzettermijn is daarom eerst aangevangen met de betekening van het verstekvonnis en het herstelvonnis aan [gedaagde] in persoon op 28 augustus 2017.
4.2.
[gedaagde] heeft het verzet dan ook tijdig ingesteld (binnen vier weken na betekening van het verstekvonnis en het herstelvonnis) en is in zoverre ontvankelijk in de verzetprocedure.
Spoedeisend belang
4.3.
Hoewel vast staat dat er thans geen sprake meer is van een huurachterstand, heeft [eiser] voldoende spoedeisend belang bij de behandeling van zijn vordering in kort geding. Hij heeft hiertoe gesteld dat hij zijn kinderen en kleinkinderen gebruik wil laten maken van het gehuurde, dat permanente of tijdelijke bewoning van het gehuurde niet is toegestaan en dat verkoop van zijn woning nu onmogelijk wordt gemaakt. Daarnaast heeft hij gesteld dat met name zijn echtgenote psychische overlast ervaart van [gedaagde] door haar gedrag. Hiermee heeft [eiser] voldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit dat spoedeisend belang voor hem voortvloeit.
Huurachterstand
4.4.
[eiser] heeft in de verstekprocedure, hoewel hij ook heeft aangegeven het einde van de huur te hebben aangezegd per e-mail van 23 april 2017, de gevorderde ontruiming gegrond op de huurachterstand die [gedaagde] heeft laten ontstaan. Die huurachterstand is volledig ingelopen, zodat niet aannemelijk is dat in een bodemprocedure de ontbinding van de huurovereenkomst zou worden uitgesproken op grond van deze tekortkoming. Van toewijzing van de door [eiser] gevorderde ontruiming op deze grondslag kan dan ook geen sprake zijn. De stelling dat het onwaarschijnlijk is dat [gedaagde] in de toekomst de huur tijdig zal voldoen, kan niet als juist worden aanvaard, nu de huur vanaf juli 2017 kennelijk tijdig wordt voldaan. Dit levert daarom evenmin een grond voor ontruiming op.
4.5.
Het verstekvonnis en het herstelvonnis ten aanzien van de gevorderde ontruiming, achterstallige huur en toekomstige huur zullen worden vernietigd. [gedaagde] is wel de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW verschuldigd over de te laat betaalde huur, zodat deze vordering wordt toegewezen. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zijn terecht afgewezen omdat niet is voldaan aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW.
Tijdelijke huur
4.6.
Ter zitting heeft [eiser] (met een beroep op de Wet doorstroming huurmarkt 2015) ook als grondslag voor de gevorderde ontruiming het eindigen van de huurovereenkomst per 31 mei 2017 genoemd. Omdat door het instellen van verzet de procedure in feite is heropend, is een dergelijke aanvulling van de rechtsgrond mogelijk. Het debat van partijen heeft zich hier ook op gericht, zodat aan beoordeling op deze grondslag kan worden toegekomen.
4.7.
In artikel 7:271 BW is bepaald dat een huurovereenkomst voor twee jaar of korter niet hoeft te worden opgezegd, maar dat deze eindigt wanneer de termijn waarvoor de overeenkomst is aangegaan, is verstreken. Hiervoor is wel vereist dat de verhuurder voor afloop van de huurovereenkomst de huurder schriftelijk informeert dat de huurovereenkomst op de afgesproken datum eindigt. De schriftelijke kennisgeving moet ten minste drie maanden en minimaal één maand voor het verstrijken van de bepaalde duur zijn gedaan. Als de kennisgeving niet of niet tijdig wordt gedaan, ontstaat er na het verstrijken van de overeengekomen termijn een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd met volledige huurbescherming voor de huurder.
4.8.
De e-mail van 23 april 2017 die aan [gedaagde] is gestuurd, voldoet aan de eisen van artikel 7:271 BW. Dat deze is gezonden vanaf het e-mailadres van de zoon van [eiser] doet er naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter niet toe, nu deze is gezonden uit naam van [eiser] , zodat voor [gedaagde] duidelijk moest zijn dat de huurovereenkomst zou eindigen per 31 mei 2017. [gedaagde] heeft echter de ontvangst van deze e-mail betwist. Zij heeft aangevoerd dat deze wellicht in de map ongewenste e-mail terecht is gekomen, die automatisch wordt geleegd, zodat zij geen kennis heeft genomen van dit bericht. Om zijn werking te kunnen hebben dient de e-mail [gedaagde] daadwerkelijk te hebben bereikt (artikel 3:37 lid 3 BW). Dat heeft [gedaagde] betwist en [eiser] heeft geen feiten en omstandigheden aangedragen die de conclusie kunnen dragen dat [gedaagde] de e-mail wel heeft ontvangen en de inhoud daarvan kende. Mogelijk is hiervoor nadere bewijslevering nodig, maar daarvoor is in dit kort geding geen ruimte. Dat betekent dat niet is komen vast te staan dat [gedaagde] tijdig is geïnformeerd over het eindigen van de huurovereenkomst, zodat ontruiming op grond van het eindigen van de huurovereenkomst voorshands niet mogelijk is.
4.9.
Dit betekent dat de gevorderde ontruiming ook thans niet kan worden toegewezen.
4.10.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de verstek- en verzetprocedure. [gedaagde] had reeds vóórdat de inleidende dagvaarding aan haar werd betekend (op 22 juni 2017) de volledige huurachterstand betaald, zodat de grondslag aan de gevorderde ontruiming en de gevorderde betaling van de gestelde huurachterstand was komen te vervallen. Gelet hierop had [eiser] ervoor moeten kiezen om de procedure niet door te zetten. Dat hij hier wel voor heeft gekozen, dient voor zijn rekening en risico te blijven. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- verzetdagvaarding € 97,31
- salaris gemachtigde €
600,00
Totaal € 697,31

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
vernietigt het verstekvonnis van 26 juli 2017 en het herstelvonnis van 1 augustus 2017 en, opnieuw rechtdoende, veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] tegen bewijs van kwijting te betalen de wettelijke rente over € 1.500,- (de huur voor de maanden maart tot en met mei 2017) vanaf de opeisbaarheid van deze huurbedragen tot 8 juni 2017 en over € 600,- (de huur voor juni 2017) vanaf de opeisbaarheid van dit bedrag tot 21 juni 2017;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van de verstek- en verzetprocedure aan de zijde van [gedaagde] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 697,31, waarin begrepen € 600,- aan salaris gemachtigde;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. van Binsbergen, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 20 september 2017.