ECLI:NL:RBMNE:2017:4735

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 september 2017
Publicatiedatum
15 september 2017
Zaaknummer
C/16/388054 / HA ZA 15-229
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop van een assurantieportefeuille met winstrecht en informatieplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 september 2017 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiseres] B.V. en RISK-Q B.V. De zaak betreft de verkoop van een assurantieportefeuille door [eiseres] aan RISK-Q, waarbij de koopprijs bestond uit een winstrecht dat gedurende zes jaar zou worden uitgekeerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat RISK-Q structureel tekort is geschoten in haar informatieverplichting jegens [eiseres], wat heeft geleid tot een onjuiste vaststelling van het winstrecht. De rechtbank oordeelde dat RISK-Q niet in staat was om de benodigde informatie te verstrekken om het winstrecht van [eiseres] vast te stellen, en dat dit resulteerde in schade voor [eiseres]. De rechtbank heeft de schade van [eiseres] begroot op € 438.011, het verschil tussen het verwachte winstrecht van € 883.011 en het reeds betaalde voorschot van € 445.000. RISK-Q werd veroordeeld tot betaling van dit bedrag, evenals de proceskosten. In reconventie werden de vorderingen van RISK-Q afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/388054 / HA ZA 15-229
Vonnis van 13 september 2017
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. F.M. van Hasselt te Deventer,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RISK-Q B.V.,
gevestigd te Nieuwegein,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. C. van der Ent te Breda.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Risk genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 28 december 2016
  • de akte van Risk van 25 januari 2017
  • de akte van [eiseres] van 22 maart 2017
  • de antwoordakte van Risk van 17 mei 2017
  • de akte uitlating producties van [eiseres] van 5 juli 2017.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat vonnis zal worden gewezen.

2.De verdere beoordeling

in conventie

2.1.
[eiseres] heeft haar assurantieportefeuille verkocht aan Risk. De assurantieportefeuille is overgedragen op 1 januari 2011. De koopsom bestaat uit een winstrecht voor [eiseres] dat gelijk is aan 50% van de doorlopende provisie die gedurende zes jaar (van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2016) door Risk ter zake van de overgedragen assurantieportefeuille wordt geïncasseerd.
2.2.
Bij de vaststelling van het winstrecht van [eiseres] mag de provisie op iedere nieuwe verzekering, die via Risk in de genoemde periode is afgesloten door een persoon uit de kring van relaties uit de overgedragen assurantieportefeuille, buiten beschouwing worden gelaten, tenzij die nieuwe polis slechts ‘een nieuwe jas’ is voor hetzelfde te verzekeren risico, dat wil zeggen een mutatie in de zin van artikel 3.9 van de koopovereenkomst. Een nieuwe polis voor hetzelfde te verzekeren risico, die voor de cliënt aanmerkelijk betere polisvoorwaarden heeft, waaronder de premiestelling, is geen nieuwe jas/mutatie maar een nieuwe verzekering in de zin van de koopovereenkomst (zie het tussenvonnis van 28 december 2016, 2.1 en 2.2).
2.3.
Bij het sluiten van de koopovereenkomst hadden partijen de verwachting dat het winstrecht € 883.011 zou bedragen. Om het winstrecht vast te stellen zijn partijen overeengekomen dat Risk voor de hiervoor genoemde periode ieder jaar een overzicht aan [eiseres] moest verstrekken. In het tussenvonnis van 28 december 2016 heeft de rechtbank hierover geoordeeld dat de laatste alinea van artikel 2.1 van de koopovereenkomst en de artikelen 3.8 en 3.9 van de koopovereenkomst zo moeten worden uitgelegd, dat Risk ten aanzien van alle relaties die onderdeel hebben uitgemaakt van de overgedragen assurantieportefeuille aan [eiseres] inzage moet verschaffen in alle polissen die sinds 1 januari 2011 lopen of hebben gelopen, op welke verzekerde risico’s deze polissen betrekking hebben of hebben gehad en wat de bij die polissen horende jaarpremies en jaarprovisies zijn (2.11 van dat tussenvonnis). In verband daarmee heeft de rechtbank Risk gelast een overzicht in het geding te brengen waarmee de hier bedoelde inzage kan worden verkregen.
2.4.
Bij haar akte van 15 januari 2017 heeft Risk twee overzichten in het geding gebracht: 1) een overzicht per 1 januari 2011 van de door Risk van [eiseres] overgenomen assurantieportefeuille, waarop zijn vermeld alle polisnummers, relatienummers, namen van alle relaties, de hoofdbranches van de desbetreffende verzekeringen, de branche van de verzekeringen, de namen van de verzekeraars, de jaarpremies, de jaarprovisies, de ingangsdata, de eventuele data van royementen en redenen voor de royementen (hierna: overzicht 1); 2) een overzicht van de in de periode van
1 januari 2011 tot en met 31 december 2016 volgens Risk gesloten nieuwe verzekeringen, met dezelfde onder 1) genoemde rubrieken (hierna: overzicht 2).
2.5.
[eiseres] heeft hierna aan de hand van de overzichten 1 en 2 bij een groot aantal polissen aangegeven dat volgens haar sprake is van een nieuwe jas/mutatie (en die polissen dus geen nieuwe verzekeringen zijn) of dat verzekeringen die volgens Risk nieuw zijn, al liepen bij [handelsnaam] (productie 2-6 bij haar akte van 22 maart 2017). Met ‘liepen bij [handelsnaam] ’ wordt bedoeld dat het risico ten tijde van de overdracht van de assurantieportefeuille al was verzekerd via [eiseres] , die de handelsnaam [handelsnaam] voerde. Ter onderbouwing van haar productie 2-6 heeft [eiseres] verwezen naar haar producties 2-3, 2-5 en 3-1.
2.6.
In de dagvaarding heeft [eiseres] gevorderd dat Risk wordt veroordeeld tot het vergoeden van haar schade, op te maken bij staat. In haar akte van 22 maart 2017 vraagt [eiseres] de rechtbank echter om haar schade te begroten op basis van de aanname dat haar winstrecht € 883.011 bedraagt. Ter onderbouwing daarvan neemt [eiseres] een standpunt in dat erop neerkomt dat Risk ook na het overleggen van de overzichten bij haar akte van 25 januari 2017 in gebreke is gebleven met het verstrekken van de informatie die nodig is om het winstrecht van [eiseres] vast te stellen. In feite komt dit standpunt erop neer dat Risk wanprestatie heeft gepleegd met betrekking tot haar informatieplicht die voortvloeit uit de artikelen 2.1, 3.8 en 3.9 van de koopovereenkomst, en dat haar schade het verschil bedraagt tussen € 883.011 en € 445.000, het bedrag dat [eiseres] in totaal als voorschot op de koopsom heeft ontvangen. Dit betoog slaagt, zoals hierna wordt toegelicht.
Verklaring Risk voor het aantal royementen
2.7.
Van alle door Risk op overzicht 1 per 1 januari 2011 vermelde polissen (in totaal 3.691) zijn er in de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2016 volgens Risk 996 geroyeerd. Dit is 27%. Volgens [eiseres] is dit een te hoog aantal. In productie 4 van [eiseres] is vermeld dat navraag bij verschillende grote partijen in de markt uitwijst dat een normaal verloop bij de overdracht van een assurantieportefeuille zich tussen 5% en 10% bevindt, met eventueel nog redelijkerwijs te verklaren uitschieters van 20%. De rechtbank gaat ervan uit dat [eiseres] bedoelt dat de door haar genoemde percentages gebruikelijk zijn over een periode van zes jaar. In haar akte van
22 maart 2017 stelt [eiseres] dat er geen deskundige in de branche te vinden is die een terugloop (na overdracht) van meer dan 20% normaal vindt. Als reactie hierop voert Risk aan dat er sprake is van een groter verval dan gemiddeld, maar dat de oorzaken hiervan zijn dat de portefeuillestand achteraf lager was dan voorgesteld, het bestand was vervuild en dat door toedoen van [eiseres] verzekeringen zijn overgesloten naar andere tussenpersonen.
2.8.
Dat het aantal royementen in de van [eiseres] overgenomen assurantieportefeuille groter is dan gemiddeld vanwege de door Risk genoemde oorzaken, vindt de rechtbank niet aannemelijk. Voor zover Risk met haar stelling dat de portefeuillestand achteraf lager was dan voorgesteld, bedoelt dat [eiseres] haar in 2010 een te hoog aantal polissen heeft voorgespiegeld, wordt dit verweer verworpen. Risk administreerde in 2010 de assurantieportefeuille van [eiseres] . Zij wist dus precies wat zij kocht. Haar stelling dat het bestand vervuild was, waarmee zij kennelijk bedoelt dat er nog polissen geregistreerd waren die niet meer liepen, althans niet meer via [eiseres] , heeft Risk niet onderbouwd. En wat betreft de oversluitingen naar andere tussenpersonen door toedoen van [eiseres] heeft Risk eerder in deze procedure alleen relatie [A] genoemd, die, zo blijkt uit overzicht 1 van Risk, zijn via Risk lopende verzekeringen heeft opgezegd met ingang van 1 oktober 2016. Het relatief grote aantal royementen kan (ook) hierdoor niet worden verklaard.
Onjuistheden in de overzichten van Risk
2.9.
Risk heeft op overzicht 2 een aantal nieuwe polissen vermeld als nieuwe verzekeringen. In een groot aantal gevallen zijn deze polissen gesloten na royementen van andere polissen door dezelfde relaties. Een vergelijking van overzicht 2 met overzicht 1 levert, bij wijze van voorbeeld, het volgende op:
Relatie verzekerd risico oude premie (€) nieuwe premie (€)
[B] Inboedel 190,85 762,00
[B] Woonhuis 303,80 564,00
[B] Doorlopende reisverz. 158,82 154,68
[C] Woonhuis 492,48 494,16
[C] Aansprakelijkheid 43,68 47,52
[A] Woonhuis 281,28 352,44
[A] Inboedel 115,16 130,36
[A] Doorlopende reisverz. 106,68 122,64
[A] Aansprakelijkheid 50,00 50,04
2.10.
Het criterium voor het zijn van een nieuwe verzekering in het geval dat hetzelfde risico opnieuw wordt verzekerd (bijvoorbeeld: eerst is de inboedel verzekerd bij verzekeraar A en vervolgens bij verzekeraar B) is dat de nieuwe polis moet zijn afgesloten onder voor de cliënt aanmerkelijk betere voorwaarden. In de in 2.9 weergegeven gevallen zijn de premies voor de nieuwe polissen echter ongeveer gelijk aan of hoger dan de premies voor de oude polissen. De premies voor deze nieuwe polissen zijn voor de cliënten dus niet (aanmerkelijk) beter. Daarnaast is niet gesteld of gebleken dat de andere polisvoorwaarden aanmerkelijk beter zijn. De vermelding door Risk van deze nieuwe polissen als nieuwe verzekeringen in de zin van de koopovereenkomst is dus onjuist. De opsomming in 2.9 is bij wijze van voorbeeld. Ook met betrekking tot andere relaties blijkt uit productie 2-3 van [eiseres] dat Risk op overzicht 2 ten onrechte nieuwe polissen heeft vermeld als nieuwe verzekeringen. Als overzicht 2 zou worden gevolgd zou dat betekenen dat [eiseres] wordt benadeeld omdat haar winstrecht ten onrechte lager zou worden vastgesteld.
2.11.
Aan de hand van haar productie 2-5 stelt [eiseres] dat zij een aantal van haar oude relaties heeft gebeld en dat die relaties haar toen hebben meegedeeld dat zij op
1 januari 2011 diverse polissen hadden via [eiseres] , die niet zijn vermeld op overzicht 1 (de stand van de door Risk op 1 januari 2011 overgenomen assurantieportefeuille). Volgens [eiseres] gaat het hierbij om de relaties:
  • [D] : verzekeringen voor inboedel, doorlopende reis, woonhuis (tweemaal), inboedel en aansprakelijkheid
  • [E] : verzekeringen voor rechtsbijstand, arbeidsongeschiktheid en huurdersbelang
  • [F] : verzekeringen voor inboedel, aansprakelijkheid en twee auto’s
  • [G] : verzekeringen voor inventaris, aansprakelijkheid, doorlopende reis zakelijk en rechtsbijstand.
2.12.
Met betrekking tot productie 2-5 van [eiseres] en de andere door [eiseres] overgelegde producties voert Risk aan dat zij deze betwist, zonder dat zij concreet op deze producties ingaat. Daarmee is sprake van een onvoldoende gemotiveerde betwisting, zodat de rechtbank uitgaat van de juistheid van de in 2.11 weergegeven stelling van [eiseres] . Dat betekent dat overzicht 1 van Risk ook op dit onderdeel onjuist is.
2.13.
Op de overzichten 1 en 2 van Risk is bij ongeveer de helft van alle verzekeringen geen jaarpremie en/of provisie vermeld. Volgens Risk is de reden daarvoor dat de polissen premievrij zijn of dat een provisieverbod geldt. Met ingang van 1 januari 2013 geldt een wettelijk provisieverbod voor zogenoemde complexe producten, zoals pensioenverzekeringen, levensverzekeringen en inkomensverzekeringen. Het grootste deel van de op de overzichten 1 en 2 van Risk weergegeven polissen waarbij geen jaarpremie en/of provisie is vermeld, betreft pensioenverzekeringen en levensverzekeringen. Een deel daarvan is afgesloten voor 1 januari 2013. Volgens [eiseres] heeft Risk voor die polissen over 2011 en 2012 provisie ontvangen. Ook stelt [eiseres] dat Risk voor die polissen na 1 januari 2013 ook provisie ontvangt, omdat het provisieverbod alleen geldt voor nieuwe verzekeringen die vanaf 1 januari 2013 zijn afgesloten. En in haar productie
2-3 heeft [eiseres] een aantal relaties genoemd met pensioenverzekeringen, afgesloten voor 1 januari 2013, waarvoor Risk volgens haar in de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2016 provisie moet hebben ontvangen. Het gaat om de relaties [H] , [I] , [F] , [J] , [K] en [L] . De rechtbank oordeelt hierover als volgt.
2.14.
Gelet op de door [eiseres] (op 22 maart 2017) uitdrukkelijk genoemde relaties waarvoor Risk provisie moet hebben ontvangen, had het op de weg van Risk gelegen om daarop in haar akte van 17 mei 2017 gespecificeerd te reageren. Nu zij dat niet heeft gedaan, moet worden aangenomen dat Risk voor in ieder geval de door [eiseres] genoemde relaties provisies heeft ontvangen. Ook is het aannemelijk dat zij provisies heeft ontvangen voor andere pensioenverzekeringen en levensverzekeringen die door voormalige relaties van [eiseres] zijn afgesloten voor 1 januari 2013, aangezien het wettelijk provisieverbod niet van toepassing is op die polissen. En omdat een deel van die verzekeringen ook al deel uitmaakte van de assurantieportefeuille van [eiseres] , maken die provisies deel uit van het winstrecht. In zoverre zijn de overzichten 1 en 2 van Risk dus ook onjuist. Wat betreft de via Risk door voormalige relaties van [eiseres] in de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2012 afgesloten pensioen- en levensverzekeringen geldt daarnaast dat het voor de informatieverplichting van Risk niet relevant is of dit nieuwe verzekeringen zijn in de zin van de koopovereenkomst of dat zij moeten worden beschouwd als een nieuwe jas/mutatie. Risk had in haar overzichten ook de voor die polissen ontvangen provisies moet vermelden.
2.15.
Op overzicht 2 van Risk is bij de relatie [M] een ziekengeldverzekering bij Delta Lloyd vermeld, met als ingangsdatum 1 juli 2011 en royementsdatum 11 oktober 2013. In het voor de provisie bestemde veld is geen bedrag ingevuld. Bij haar akte van 22 maart 2017 heeft [eiseres] met betrekking tot [M] een e-mail overgelegd van Delta Lloyd aan Risk van 30 oktober 2013, waarin het volgende staat:
‘Wij ontvingen het schriftelijke verzoek van [M] om hun ziekteverzuimverzekering per 11 oktober 2013 om te zetten naar een ander agentschap. Hierbij bevestigen wij aan u het volgende:
Gevolgen voor de provisie
Wij gaan de wijziging verwerken per 11 oktober 2013. Tot de contractvervaldatum 1 januari 2015 van deze verzekering ontvangt u nog provisie.’
2.16.
Risk had de voor deze verzekering van Delta Lloyd ontvangen provisie moeten vermelden op overzicht 1 en 2. Bovendien staat vast dat de uitleg die Risk heeft gegeven voor het niet vermeld zijn van provisie voor deze verzekering, niet klopt. Ook daarom moet worden betwijfeld dat de overzichten van Risk juist zijn voor zover daarop ook bij andere verzekeringen geen provisie is vermeld.
Tussenconclusie 1
2.17.
De eerste tussenconclusie luidt dat de door Risk in 2017, in opdracht van de rechtbank, overgelegde overzichten 1 en 2 onvolledig en onjuist zijn.
Door Risk in het verleden (niet) verstrekte overzichten
2.18.
In afwijking van de koopovereenkomst wilde Risk in december 2014 het winstrecht vaststellen aan de hand van door haar verstrekte provisie-overzichten over 2011 tot en met 2013. Het aantal toen door Risk aan [eiseres] gepresenteerde geroyeerde polissen besloeg 47% van alle polissen in de van [eiseres] overgenomen assurantieportefeuille. In 2017 presenteert Risk overzichten waaruit volgt dat 27% van de van [eiseres] overgenomen polissen is geroyeerd. Ervan uitgaande dat het aantal royementen inderdaad 27% bedraagt, moet worden vastgesteld dat Risk bij haar presentatie in 2014 van de ontwikkeling van de assurantieportefeuille een grote fout heeft gemaakt.
2.19.
De door Risk over 2011 tot en met 2013 aan [eiseres] verstrekte overzichten voldeden niet aan de eisen van de koopovereenkomst. Bovendien had Risk op grond van de koopovereenkomst ieder jaar een overzicht van de assurantieportefeuille aan [eiseres] moeten verstrekken. In de periode 2014 tot en met 2016 heeft zij dat niet gedaan.
Tussenconclusie 2
2.20.
Risk is structureel tekort geschoten in haar informatieplicht ten opzichte van [eiseres] . Gelet op alle omstandigheden brengen de eisen van redelijkheid en billijkheid mee dat Risk niet nogmaals in de gelegenheid wordt gesteld om een aangepast overzicht in het geding te brengen. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de eisen van redelijkheid en billijkheid ook meebrengen dat Risk op 25 januari 2017 in verzuim is geraakt door het (opnieuw) verstrekken van onvolledige en onjuiste overzichten. Naast artikel 6:83 BW kunnen immers ook de redelijkheid en billijkheid van de artikelen 6:2 BW en 6:248 BW een rol spelen bij de beantwoording van de vraag of verzuim is ingetreden (Parlementaire Geschiedenis Boek 6, p. 296). Het voorgaande betekent dat Risk de schade van [eiseres] moet vergoeden.
Begroting schade [eiseres]
2.21.
Voor de begroting van de schade van [eiseres] gaat de rechtbank uit van een winstrecht van € 883.011. Enerzijds omdat op basis van de door Risk verstrekte overzichten het winstrecht van [eiseres] niet kan worden vastgesteld, anderzijds omdat partijen bij het sluiten van de koopovereenkomst de verwachting hadden dat het winstrecht op dit bedrag zou uitkomen. Daarbij is ook van belang dat beide partijen op dat moment werkzaam waren in de assurantiebranche en moeten worden geacht op dat terrein deskundig te zijn. In de verwachting van partijen over de hoogte van het winstrecht moet dus ook zijn verdisconteerd dat voormalige relaties van [eiseres] gedurende de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2016 hun klantrelatie met Risk zouden beëindigen of een deel van hun verzekeringen zouden opzeggen, en dat er nieuwe verzekeringen zouden worden afgesloten (door bestaande en nieuwe klanten), waarvoor de provisies buiten het winstrecht zouden vallen. Wat betreft de verwachting van Risk dat het winstrecht € 883.011 zou bedragen neemt de rechtbank ook aan dat Risk daarbij is uitgegaan van de door haar in deze procedure bepleite uitleg van de overeenkomst die inhoudt dat nieuwe polissen, die zijn afgesloten op aanmerkelijk betere voorwaarden, moeten worden beschouwd als nieuwe verzekeringen en daarom buiten het winstrecht vallen.
2.22.
Onder deze omstandigheden geldt de verwachting van partijen bij het sluiten van de koopovereenkomst over de hoogte van het winstrecht (€ 883.011) als een reële koopprijs voor de assurantieportefeuille. Risk heeft [eiseres] in totaal € 445.000 als voorschot betaald en heeft geweigerd meer te betalen. De schade van Risk bedraagt dus
€ 438.011 (€ 883.011 min € 445.000). Risk zal worden veroordeeld tot betaling van dat bedrag.
2.23.
In haar akte van 22 maart 2017 betoogt [eiseres] dat zij ook schade heeft geleden doordat Risk, in strijd met de afspraak, is gestopt met het gebruik van de handelsnaam ‘ [handelsnaam] ’ en doordat de dienstverlening van Risk ruim onder de maat is geweest. Volgens [eiseres] zou ook in dit verband de oplossing erin kunnen liggen dat de rechtbank haar schade begroot. De rechtbank volgt [eiseres] hierin niet. Voor zover de provisie-inkomsten van Risk lager zijn geworden door het gestelde handelen van Risk valt de daaruit voortvloeiende schade voor [eiseres] al onder de aanvullende betaling van € 438.000, waartoe Risk zal worden veroordeeld. In dit verband is ook van belang dat [eiseres] niks heeft aangevoerd op grond waarvan moet worden aangenomen dat haar winstrecht zonder de gestelde onrechtmatige gedragingen van Risk hoger zou zijn geweest dan € 883.011. De vordering tot veroordeling van Risk om de schade van [eiseres] te vergoeden, op te maken bij staat, wordt daarom afgewezen voor zover het om de hier besproken schade gaat. Ook de vordering van [eiseres] om Risk te veroordelen tot het geven van inzage in de bij dagvaarding omschreven stukken wordt afgewezen. [eiseres] heeft bij die vordering immers geen belang meer.
Proceskosten
2.24.
Risk zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 77,84
- griffierecht 613,00
- salaris advocaat
2.486,00(5,5 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 3.176,84
in reconventie
2.25.
Uit wat de rechtbank heeft geoordeeld in conventie volgt dat de vorderingen van Risk in reconventie zullen worden afgewezen.
2.26.
Risk zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Aangezien alle werkzaamheden van de advocaat van [eiseres] feitelijk volledig betrekking hebben op de conventie en die kosten in conventie al worden vergoed, met uitzondering van het opstellen van de conclusie van antwoord in reconventie, worden in reconventie alleen de kosten voor laatstgenoemde conclusie vergoed. Daarom worden de kosten aan de zijde van [eiseres] begroot op € 226 voor salaris advocaat (1,0 punt × factor 0,5 × tarief € 452,00).

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
veroordeelt Risk om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 438.011,00 (vierhonderdachtendertig duizendelf euro),
3.2.
veroordeelt Risk in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 3.176,84, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.3.
veroordeelt Risk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Risk niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
3.4.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
3.6.
wijst de vorderingen af,
3.7.
veroordeelt Risk in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 226,00,
3.8.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.K.J. van den Boom en in het openbaar uitgesproken op 13 september 2017. [1]

Voetnoten

1.type: JvdB/4223