Op 15 september 2017 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland een beslissing genomen op het wrakingsverzoek van een verzoeker, gericht tegen de rechters mr. P.W.G. de Beer en mr. P.J.G. van Osta. Het wrakingsverzoek was ingediend naar aanleiding van een zitting op 28 augustus 2017, waarbij de verzoeker zich beklaagde over de betrokkenheid van de rechters in eerdere procedures met betrekking tot de omgang en het gezag over zijn kinderen. De verzoeker stelde dat de rechters vooringenomen waren, omdat zij een actieve rol hadden gespeeld in eerdere zaken en dat mr. De Beer niet voldoende had doorgevraagd tijdens het kinderverhoor.
De wrakingskamer heeft de procedure op 12 september 2017 openbaar behandeld, waarbij de verzoeker aanwezig was. De rechters hebben in hun schriftelijke reacties de beschuldigingen van vooringenomenheid betwist en aangegeven dat de gronden van de verzoeker niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van een gebrek aan onpartijdigheid.
De wrakingskamer heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de verzoeker niet had aangetoond dat er sprake was van persoonlijke vooringenomenheid van de rechters. De enkele betrokkenheid van de rechters in eerdere procedures was niet voldoende om te concluderen dat er een gebrek aan onpartijdigheid was. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking ongegrond verklaard en de procedure met de eerder genoemde zaaknummers voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing.