9.3Het oordeel van de rechtbank
Hetgeen bij vonnis door de kantonrechter is toegewezen, kan niet alsnog in deze procedure aan het oordeel van de rechtbank worden voorgelegd. In zoverre is de benadeelde partij voor dat deel van de vordering waarop reeds door de kantonrechter is beslist, niet-ontvankelijk. Het gezag van gewijsde van dat vonnis staat er echter naar het oordeel van de rechtbank niet aan in de weg om posten die toen niet eerder onderwerp van geschil zijn geweest, thans in het kader van deze procedure alsnog te vorderen. In zoverre wordt het verweer verworpen.
De rechtbank zal derhalve de benadeelde partij niet ontvankelijk in de vordering verklaren voor die bedragen waarvan verdachte reeds bij vonnis van de kantonrechter van 23 september 2015 tot betaling is veroordeeld, in totaal € 9.364,16 bestaande uit:
€ 3.337,00 opruimen schade wietplantage,
€ 3.960,00 4 maanden onbetaalde huur,
€ 817,16 toegekende kosten door kantonrechter,
€ 500,00 advocaatkosten (reeds toegewezen door de kantonrechter)
€ 750,00 niet betaalde rente over het door de kantonrechter toegewezen bedrag.
De schade, die nog niet aan de kantonrechter was voorgelegd, en voor zover die betrekking heeft op de schadeposten:
gederfde huurinkomsten (€ 3.880,00),
schade benedenbuurman (€ 1.525,00),
diverse eigen kleine kosten (€ 750,00),
advocaatkosten (€ 3.111,99 - € 500,00 = 2.611,99)
ter hoogte van in totaal € 8.766,99 komt – gelet op het voorgaande - voor vergoeding in aanmerking. Bij de advocaatkosten is een bedrag van € 500,00 in mindering, nu reeds bij de kantonrechter dat forfaitaire bedrag voor salaris advocaat al was toegekend. De rechtbank is van oordeel dat voornoemde kosten een rechtstreeks gevolg zijn van het handelen van verdachte en acht deze bedragen voldoende aannemelijk gemaakt en onderbouwd.
De rechtbank zal daarom de vordering tot het bedrag van € 8.766,99 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente.
Deze wordt berekend over:
het bedrag van € 3.880,00 vanaf 13 januari 2017
het bedrag van € 2.275,00 vanaf 30 juli 2014,
het bedrag van € 2.611,99 vanaf 24 november 2015,
tot de dag van volledige betaling.
De rechtbank zal de benadeelde partij eveneens niet-ontvankelijk verklaren in de vordering ten aanzien van de gevorderde immateriële schade nu niet, althans onvoldoende is gebleken van een direct verband tussen de gestelde schade en het onder 1 bewezen verklaarde feit, nu deze schade betrekking heeft op de zaaksgemachtigde van de benadeelde partij. De behandeling van de vordering levert voor dat deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
De rechtbank zal in het belang van voornoemde benadeelde partij als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opleggen, omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die het bewezen geachte feit heeft toegebracht.